Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2022:2551

Rechtbank Noord-Nederland
20-07-2022
01-08-2022
LEE 21/1355
Socialezekerheidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

De rechtbank verklaart het beroep van een horecabedrijf in het kader van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 3) ongegrond: er zijn geen bijzondere omstandigheden om af te wijken van die regeling; verder kan in dit geval geen beroep worden gedaan op het gelijkheidsbeginsel.

Het bedrijf had een tegemoetkoming gevraagd op grond van de NOW 3, een maatregel in Coronatijd van de Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid. Voor het berekenen van de tegemoetkoming op grond van deze regeling is leidend het loon dat een aanvrager over juni 2020 aan zijn personeel heeft betaald. Het bedrijf in kwestie had door omstandigheden in juni 2020 geen personeel meer en over die maand zeer lage loonkosten. Na juni 2020 heeft het bedrijf weer personeel aangenomen. Toch kreeg het bedrijf een tegemoetkoming gebaseerd op de zeer lage loonkosten over juni 2020.

De rechtbank wijst erop dat de NOW 3 een generieke regeling is, waarbij het vanaf de start belangrijk was dat werkgevers snel steun konden krijgen om werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. De uitvoerbaarheid van de regeling komt in gevaar als zou moeten worden afgeweken van juni 2020 als referentiemaand.

Verder heeft het bedrijf niet zulke schrijnende of andere heel bijzondere omstandigheden aangevoerd dat het door het besluit buitenproportioneel wordt getroffen.

Ten slotte heeft het bedrijf gewezen op een besluit op grond van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), waarin voor een ander bedrijf wél rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden. Dat is een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank vindt echter dat er geen sprake is van gelijke gevallen: de TVL is een andere regeling, met andere uitgangspunten

Rechtspraak.nl
Viditax (FutD) 2022080208
FutD 2022-2238

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1355


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen


[eiseres] ., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. D. van Marle),

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv).

Inleiding

1.1

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een tegemoetkoming en een voorschot op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 3).

1.2

Verweerder heeft eiseres bij besluit van 1 december 2020 een tegemoetkoming van

€ 8.302,00 en, als voorschot daarop, € 6.642,00 toegekend naar aanleiding van haar NOW 3-aanvraag om een tegemoetkoming voor de maanden oktober tot en met december 2020. Bij de berekening van de subsidie is verweerder uitgegaan van de loonsom in het aangiftetijdvak juni 2020. Met het bestreden besluit van 23 februari 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder gebleven bij het besluit van 1 december 2020.

1.3

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4

De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2022 via een Skypeverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres in de persoon van R. [naam eigenaar] (eigenaar), drs. Van Marle en de gemachtigde van verweerder, T.R. Vallinga, werkzaam bij het Uwv. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

1.5

De rechtbank heeft het onderzoek heropend in verband met het verzoek van eiseres van 9 februari 2022 om in haar geval, net als bij de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), maatwerk te leveren. Verweerder heeft hierop op 14 april 2022 een reactie gegeven. De rechtbank heeft die op 19 april 2022 doorgestuurd aan eiseres.

1.6

Partijen hebben niet laten weten dat zij een tweede zitting wilden. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden

1.1

Eiseres exploiteert een horecagelegenheid. Zij heeft op grond van de NOW 1 een

subsidieaanvraag ingediend. Bij besluit 9 april 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 18 juni 2020 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en is zij op grond van de regeling alsnog in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de loonkosten. Vanwege de primaire afwijzing en de maatregelen die de overheid heeft getroffen ter bestrijding van het coronavirus, heeft eiseres in mei 2020 haar personeel ontslagen. In juni 2020 heeft zij een deel van haar personeel weer aangenomen en vanaf juli 2020 (voor zover beschikbaar) het volledige personeel.

1.2

Eiseres heeft verweerder verzocht om een tegemoetkoming op grond van de NOW 3 voor haar loonkosten. Op deze aanvraag is beslist zoals is weergegeven onder de inleiding van deze uitspraak.

Het geschil

2.1

In geschil is of in het geval van eiseres afgeweken kan worden van de bepalingen van de NOW 3 en haar alsnog een hogere tegemoetkoming en een hoger voorschot kunnen worden toegekend. De rechtbank beoordeelt die vraag aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd.

2.2.

De weigering van verweerder om uit te gaan van een ander tijdvak dan de maand juni 2020 voor het berekenen van de tegemoetkoming en het voorschot is gebaseerd op geldende regelgeving. Verweerder ziet geen ruimte om uit te gaan van de daadwerkelijk door eiseres betaalde loonsom in het tijdvak oktober 2020 tot en met december 2020.

2.3.

Eiseres vindt dat, gelet op het doel van de regelgeving en de voor haar onredelijke uitkomst, er voor haar een uitzondering moet worden gemaakt. Er zou in haar geval maatwerk moeten worden geleverd, omdat de eenmalige loonsom over de maand juni 2020 onevenredig laag is en niet maatgevend voor het loon van het voltallige personeel over de maanden oktober tot en met december 2020.

Beoordeling door de rechtbank

3.1

Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het wettelijk kader in deze zaak de NOW 3 regeling is. Uit artikel 16, tweede lid, van die regeling volgt dat voor de berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening voor de derde tranche wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020.

3.2

De NOW 3 is een subsidieregeling. Dat wil zeggen dat bedrijven recht kunnen hebben op een subsidie, maar alleen indien en voor zover zij voldoen aan de voorwaarden van de regeling.

4.1

De rechtbank stelt vast dat artikel 16, derde lid, van de NOW 3 geen hardheidsclausule kent. De mogelijkheid in dat artikel om een andere maand dan juni 2020 als toepasselijk tijdvak te nemen geldt alleen voor het geval dat er geen loongegevens over het tijdvak juni 2020 bekend zijn. Afwijken van die maand is dus slechts onder specifiek omschreven voorwaarden en niet om redenen van hardheid mogelijk. Die specifieke omstandigheden zijn er in het geval van eiseres niet.

4.2

De rechtbank begrijpt dat de regeling voor eiseres ongunstig uitpakt, maar met haar situatie kan op grond van de regeling zelf geen rekening worden gehouden.

5.1

Eiseres doet echter ook een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Op grond van de feiten en de voor haar onredelijke uitkomst vindt zij dat er in haar geval maatwerk zou moeten worden geleverd.

5.2.

Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. De rechter heeft ook de bevoegdheid te bezien of het desbetreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing houdt de rechter rekening met het evenredigheidsbeginsel.

5.3.

Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres en andere ondernemers een minder hoge subsidie zullen krijgen als van de maand juni 2020 als toepasselijk tijdvak niet kan worden afgeweken. Eiseres krijgt nog wel enige tegemoetkoming, maar tot een veel lager bedrag dan zij graag wil. Verweerder heeft aan de andere kant een zwaarwegend belang bij een snel en eenduidig uitvoerbare regeling en de voorkoming van fraude. De rechtbank verwijst naar de jurisprudentie, waaronder de uitspraak van 22 september 2021 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:CRVB:2021:2392). In rechtsoverweging 4.6.1 van die uitspraak staat:

“Uit de nota van toelichting (Stcrt. 2020, 19874, p. 8-9) blijkt dat de NOW-regeling een noodmaatregel is waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. Hierdoor heeft de regeling noodgedwongen een generiek en grofmazig karakter en kan niet steeds maatwerk worden geboden. Om deze reden is in de NOW-regeling ook geen hardheidsclausule opgenomen”.

Zie verder de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 september 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8089. Daarin staat in rechtsoverweging 4.5 en volgende:

“In het antwoord van de minister op vragen van kamerleden Rudmer Heerema en Tielen over een bericht op NU.nl met de titel “Sportclubs lopen miljoenen euro’s mis door ‘weeffout’ in NOW-regels” van 19 april 2021 benadrukt de minister dat de NOW een generieke regeling is, waarbij het vanaf de start belangrijk was dat werkgevers snel konden worden voorzien in steun om werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Om dit mogelijk te maken, worden voorschotten uitgekeerd op basis van het door de werkgever geschatte omzetverlies en de vastgestelde loonsom in een bepaalde referentiemaand. In het geval van de NOW-3 betreft deze referentiemaand de maand juni 2020. Deze maand is gebruikt als referentiemaand voor de NOW-3 die loopt van 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021. Op deze manier werd er voor een langere periode rust en zekerheid gecreëerd voor ondernemers. De referentiemaand moet bij de publicatie van de regeling in het verleden liggen, om misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te voorkomen. Er zijn werkgevers, en ook specifieke sectoren, die in juni 2020 een lagere, niet-representatieve loonsom hebben. Gevolg hiervan is dat zij hierdoor minder NOW-subsidie ontvangen dan bij de keuze voor een andere referentiemaand. Voor deze werkgevers is dit begrijpelijk een teleurstellende uitkomst, ook omdat de maand juni voor alle negen maanden van de NOW-3 de referentiemaand is. Afwijken van de referentiemaand juni is echter geen optie. Bij elke maand die gekozen wordt, zullen er bepaalde werkgevers zijn die juist gebaat zouden zijn bij een andere maand. De referentiemaand aanpassen tijdens de looptijd van de regeling is niet mogelijk, omdat een dergelijke wijziging andere werkgevers benadeelt. Het bieden van een keuze op basis van twee verschillende referentiemaanden is in de uitvoering niet mogelijk gezien de risico’s op fouten en de vertragingen die dit met zich brengt. Dit geldt ook voor het uitwijken naar een andere referentiemaand in het geval van een nihilaangifte. Dit zou betekenen dat er een grote herstelactie plaats zou moeten vinden voor de derde en vierde tranche van de NOW. Concreet zou dit betekenen dat in ieder geval de uitbetaling van de voorschotten van de huidige vierde tranche van de NOW substantiële vertraging oploopt, evenals de opening van het loket voor de volgende tranche die gepland staat voor half mei 2021. De minister merkt verder op te betreuren dat hierdoor werkgevers mogelijk NOW-subsidie mislopen, maar dat hij geen oplossing voor dit probleem ziet zonder dat dit te grote risico’s betekent voor de huidige uitvoering van de regelingen.

4.6

Zoals uit het voorgaande naar voren komt, is de NOW een noodmaatregel. Hierdoor is de regeling generiek en grofmazig en kan niet altijd maatwerk worden geboden. De minister heeft onderkend dat de regeling voor sommige werkgevers (heel) nadelig kan uitwerken. De rechtbank is van oordeel dat door verweerder voldoende is toegelicht dat de uitvoerbaarheid van de regeling in gevaar komt indien zou moeten worden afgeweken van juni 2020 als referentiemaand. De minister heeft de negatieve gevolgen van de regeling voor een bepaalde groep van werkgevers zoals eiseres derhalve uitdrukkelijk betrokken en de afweging deugdelijk gemotiveerd, waardoor is voldaan aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.”

De rechtbank sluit zich bij al deze overwegingen aan. Zie ten slotte de uitspraak van deze rechtbank van 6 juli 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2791. Eiseres heeft niet zodanige schrijnende of anderszins heel bijzondere omstandigheden aangevoerd dat zij door verweerders besluit buitenproportioneel wordt getroffen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

6.1

Eiseres heeft tot slot in haar mail van 9 februari 2022 aangevoerd dat op grond van de TVL voor een andere cliënt van drs. Van Marle kennelijk wel de mogelijkheid bestaat om maatwerk te bieden in bijzondere omstandigheden. Zij vraagt zich af waarom in haar geval niet ook op grond van de NOW 3 van een ander loontijdvak kan worden uitgegaan. Eiseres verwijst naar de uitspraak het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 augustus 2021 (CBb, ECLI:NL:CBB:2021:825). Dit vat de rechtbank op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

6.2

Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld en dat, als dat niet het geval is, voor de ongelijke behandeling van gelijke gevallen een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond moet bestaan. De rechtbank stelt vast dat de TVL andere voorwaarden kent dan de NOW 3. Dat eiseres bij de ene regeling wel in aanmerking komt voor een subsidie, betekent niet dat dit ook bij de andere regeling het geval zou moeten zijn. In zijn brief van 14 april 2022 is heeft verweerder uitgelegd wat de verschillen zijn tussen de regelingen. Zo maakt de TVL het wel mogelijk om een andere referteperiode te kiezen en de NOW 3 niet. In de TVL gaat het bovendien om de referentieperiode voor het omzetverlies, en niet – zoals in de NOW 3 – om de referentieloonsom. Van gelijke gevallen is geen sprake. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de hoogte van de tegemoetkoming en het voorschot op de juiste manier heeft berekend. Het besluit van 23 februari 2021 blijft in stand.

8. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.