Verkeersbesluit. Het college zich naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering niet op het standpunt kunnen stellen dat het verkeersbesluit bijdraagt aan de belangen. Het college is opgedragen een nieuw besluit te nemen. Beroep gegrond en pkv.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen
Stichting Platform Keelbos uit Nuth, eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn (college)
(gemachtigde: R.E.H. Dekker).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het verkeersbesluit van het college van 10 december 2019 dat inhoudt dat het doodlopende stuk van de Zuiderblokken in Drouwenermond wordt afgesloten voor alle motorvoertuigen, met uitzondering van tractoren (verkeersbesluit).
1.1
In het bestreden besluit van 3 augustus 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat verkeersbesluit gebleven.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Tot 1973 was de Zuiderblokken te Drouwenermond een doorgaande weg. Door de voltooiing van de N374 in dat jaar is het een doodlopende weg geworden. De weg dient onder meer ter ontsluiting van een aantal landbouwpercelen. De Zuiderblokken en het omliggende gebied worden gebruikt als homo ontmoetingsplaats (hop). Ten behoeve van dat gebruik wordt langs de Zuiderblokken geparkeerd. Door het verkeersbesluit van het college kan dat niet meer. Het eerste deel van de Zuiderblokken bij de parkeerplaats en de vissteiger wordt niet afgesloten.
3. Eiseres voert aan dat het verkeersbesluit onbevoegd is genomen, omdat het niet is genomen door het college of een bestuurscommissie. De rechtbank volgt eiseres niet. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar. Het college heeft deze beslissing bevoegd genomen en daarin het verkeersbesluit overgenomen. Het verkeersbesluit geldt als besluit van het college. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert ook aan dat het college ten onrechte geen advies heeft gevraagd aan de bezwarencommissie voordat het nieuwe besluit op bezwaar is genomen. De rechtbank stelt vast dat de bezwarencommissie zich in haar advies heeft beperkt tot de ontvankelijkheidsvraag. Deze rechtbank heeft daarover een ander oordeel gegeven. Het college heeft vervolgens geen (nieuw) advies over de inhoud van de zaak aan de bezwarencommissie gevraagd. Anders dan eiseres stelt, maakt dit het besluit naar het oordeel van de rechtbank niet vooringenomen of onzorgvuldig. Het college heeft immers advies gevraagd aan de bezwarencommissie en dat advies is ook uitgebracht. Verder heeft eiseres tijdens de hoorzitting al haar bezwaren naar voren kunnen brengen en heeft het college deze bezwaren betrokken in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert verder, samengevat weergegeven, aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
5.1
De rechtbank overweegt dat het verkeersbesluit is genomen op grond van artikel 15 van de Wegenverkeerswet (Wvw). Een verkeersbesluit moet tenminste één van de in artikel 2 van de Wvw genoemde belangen als doel hebben. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde begrippen.1 De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar af wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen.2 Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke manier die belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.2
Het college heeft aan het verkeersbesluit de volgende belangen ten grondslag gelegd: het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan voor met name het landbouwverkeer, het voorkomen of beperken van door het afvaldumpende verkeer veroorzaakte schade aan het milieu en het voorkomen of beperken van door het verkeer en het achtergelaten afval veroorzaakte aantasting van het karakter of de functie van het gebied. Door de toegang van het weggedeelte te verbieden voor alle motorvoertuigen zal volgens het college kunnen worden bereikt, dat de toegang volledig beschikbaar blijft voor het landbouwverkeer en in voorkomende gevallen ook niet wordt geblokkeerd door parkerende auto’s. Dit komt de bruikbaarheid van de weg ten goede. Ook kan dit leiden tot vermindering van achterlating van afval.
5.3
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat met het verkeersbesluit deze belangen worden gediend. De rechtbank constateert dat er geen rapportages aan het verkeersbesluit ten grondslag zijn gelegd. Er zijn geen meldingen dat het landbouwverkeer de percelen niet kan bereiken door (in de berm) geparkeerde auto’s. Het college heeft dit op de zitting erkend. Dat het afgesloten weggedeelte geblokkeerd wordt voor landbouwverkeer volgt dus nergens uit.
Verder bestaat de onderbouwing van het besluit uit 12 meldingen van afvalstortingen in de periode oktober 2016 tot oktober 2019. Eiseres stelt terecht dat die meldingen voor het overgrote deel over de locatie van de parkeerplaats en de visvijver gaan, het deel van de weg dat niet is afgesloten. Dat afvalstortingen vaak bij het afgesloten weggedeelte plaatsvinden volgt hier dus niet uit. Voorts ontbreken de rapportages van buitengewoon opsporingsambtenaren en de wijkagent die volgens het college zouden constateren dat in de directe omgeving van de hop allerlei afval ligt. Gelet op het voorgaande, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering niet op het standpunt kunnen stellen dat het verkeersbesluit bijdraagt aan voornoemde belangen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit betekent dat het besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De overige beroepsgronden hoeven niet meer te worden besproken. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, omdat het primair aan het college is om verkeersbesluiten te nemen. Ook draagt de rechtbank het college niet op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (de zogenoemde bestuurlijke lus), omdat mogelijk nader onderzoek nodig is om het gebrek te herstellen.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoeden. [naam] , één van de gemachtigden van eiseres, heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de volgende proceskosten:
-
reis- en verblijfkosten tot een bedrag van € 76,88
-
verletkosten tot een bedrag van € 338,00, waarvan € 169,00 gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting.
8.1
De rechtbank veroordeelt het college tot gedeeltelijke betaling van de door (de gemachtigde van) eiseres gemaakte proceskosten. Daartoe overweegt zij als volgt.
Reis- en verblijfkosten
8.1.1
De rechtbank stelt vast dat de reiskosten niet met bewijsstukken zijn onderbouwd. De rechtbank overweegt dat [naam] als adres in het beroepschrift van eiseres heeft vermeld: [adres] , te Nuth. De rechtbank stelt de reiskosten daarom vast op € 59,46 voor de reis Nuth-Groningen per openbaar vervoer (retour).
8.1.2
De rechtbank stelt vast dat de verblijfkosten niet met bewijsstukken zijn onderbouwd. Verder is de rechtbank van oordeel dat de verblijfkosten niet noodzakelijkerwijs zijn gemaakt, gelet op het tijdstip van de zitting. De verblijfkosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Verletkosten
8.1.3
Eiseres is uitgenodigd voor de zitting op 27 juli 2022. Ter onderbouwing van de verletkosten van [naam] is een loonafrekening van Alro N.V. overgelegd die toeziet op de periode 1 tot en met 31 december 2019. [naam] heeft niet onderbouwd ten tijde van de zitting nog steeds in dienst te zijn van Alro N.V. De verletkosten zijn daarom onvoldoende onderbouwd en komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Overige kosten
8.1.4
De kosten voor de maaltijdcheque (€ 8,00) komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat het college het griffierecht van € 360,00 aan eiseres moet vergoeden;
-
veroordeelt het college tot betaling van € 59,46 aan proceskosten aan eiseres ( [naam] );
-
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af voor zover is verzocht om een hoger bedrag dan hiervoor vermeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1 zie de uitspraken van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1431 en 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1215
2 zie de uitspraak van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5894
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: