3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Met betrekking tot het antwoord op de vraag of sprake is van één of een meerdere (bijkomende) prestaties bij de verhuur van onroerend goed heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Wojskowa1 – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“32 Om te bepalen of de verrichte prestaties meerdere zelfstandige prestaties dan wel één enkele prestatie vormen, moet worden nagegaan wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn (arrest BGŻ Leasing, C-224/11, EU:C:2013:15, punt 32).
33 Wat huurlasten betreft als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, heeft het Hof al in twee gevallen gepreciseerd welke elementen als kenmerkend moeten worden beschouwd.
34 In het arrest RLRE Tellmer Property (C-572/07, EU:C:2009:365) heeft het Hof met betrekking tot de schoonmaak van de gemeenschappelijke delen van een gebouw geoordeeld dat deze dienst op verschillende wijzen kan worden verricht, met name door een derde die de kosten ervan rechtstreeks in rekening brengt aan de huurders dan wel door de verhuurder, die daarvoor zijn eigen personeel of een schoonmaakbedrijf inschakelt. Aangezien de verhuurder de schoonmaakdiensten in die zaak los van de huursom in rekening bracht aan de huurders en de twee prestaties van elkaar konden worden gescheiden, heeft het Hof geoordeeld dat zij niet als één enkele prestatie konden worden aangemerkt (arrest RLRE Tellmer Property, C-572/07, EU:C:2009:365, punten 22 en 24).
35 In het arrest Field Fisher Waterhouse (C-392/11, EU:C:2012:597) heeft het Hof geoordeeld dat de inhoud van een huurovereenkomst een belangrijke aanwijzing kan vormen. Met betrekking tot de in die zaak aan de orde zijnde overeenkomst inzake de huur van kantoren door een advocatenkantoor, heeft het Hof benadrukt dat de verhuurder — volgens de informatie waarover het beschikte — op grond van deze overeenkomst niet alleen de kantoren verhuurde maar voor de huurder ook een aantal prestaties moest verrichten, waarvoor huurlasten in rekening werden gebracht, en dat de verhuurder de overeenkomst mocht beëindigen indien de huurder die lasten niet betaalde. Het Hof was van oordeel dat de economische reden om de huurovereenkomst te sluiten blijkbaar niet enkel lag in de verkrijging van het recht om de betrokken gebouwen te gebruiken, maar ook in de verwerving van een geheel van diensten door de huurder. Het heeft daaruit afgeleid dat de huurovereenkomst zag op één enkele tussen de verhuurder en de huurder overeengekomen prestatie. Bij zijn analyse heeft het Hof de kwestie met name bekeken vanuit het perspectief van een gemiddelde huurder van de betrokken bedrijfsruimten, te weten kantoorruimten voor advocatenkantoren (arrest Field Fisher Waterhouse, C-392/11, EU:C:2012:597, punt 23).
36 De twee aangehaalde arresten betreffen prestaties die, net als de prestaties die in het hoofdgeding aan de orde zijn, doorgaans nuttig en soms zelfs noodzakelijk zijn voor het gebruik van het gehuurde onroerend goed. Uit deze rechtspraak volgt dat deze prestaties onafhankelijk van de verhuur van een onroerend goed kunnen bestaan. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden en met name de inhoud van de overeenkomst, kunnen zij evenwel ondergeschikte prestaties uitmaken of onlosmakelijk met deze verhuur verbonden zijn en er één enkele prestatie mee vormen.
37 Uit met name het arrest BGŻ Leasing (C-224/11, EU:C:2013:15, punten 44 en 45) blijkt dat de elementen die de belangen van de contractpartijen weergeven, zoals de tariferings- en facturatiewijze, in aanmerking kunnen worden genomen teneinde de kenmerkende elementen van de betrokken handeling vast te stellen. Met name moet worden nagegaan of de huurder en de verhuurder met de overeenkomst in de eerste plaats beogen een onroerend goed te huren, respectievelijk te verhuren en slechts subsidiair andere prestaties — zelfs al zijn die noodzakelijk voor het gebruik van het goed — te ontvangen, respectievelijk te verrichten. Met name moet worden nagegaan of de huurder en de verhuurder met de overeenkomst in de eerste plaats beogen een onroerend goed te huren, respectievelijk te verhuren en slechts subsidiair andere prestaties — zelfs al zijn die noodzakelijk voor het gebruik van het goed — te ontvangen, respectievelijk te verrichten.
38 Derhalve moet rekening worden gehouden met de volgende omstandigheden, op grond waarvan twee hoofdscenario's van elkaar kunnen worden onderscheiden.
39 Ten eerste kunnen de prestaties in verband met de betrokken goederen of diensten in beginsel als onderscheiden van de huur worden aangemerkt, indien de huurder de leveranciers of dienstverrichters zelf kan kiezen en/of zelf kan bepalen hoe hij de betrokken goederen of diensten gebruikt. In het bijzonder kunnen de prestaties in verband met de levering van water, elektriciteit en verwarming in beginsel worden geacht los te staan van de huur indien de huurder zelf kan beslissen over zijn water-, elektriciteits- of verwarmingsverbruik, dat kan worden geverifieerd door de installatie van individuele meters en gefactureerd aan de hand van het werkelijke verbruik.
41 Dat de huurder de mogelijkheid heeft om deze prestaties te betrekken bij de aanbieder van zijn keuze, is op zich overigens evenmin bepalend, aangezien de mogelijkheid dat de onderdelen van de ene enkele prestatie in andere omstandigheden afzonderlijk worden verricht, inherent is aan het begrip één samengestelde handeling (arrest Field Fisher Waterhouse, C-392/11, EU:C:2012:597, punt 26).
42 Ten tweede kunnen de prestaties die in verband met een te huur gesteld onroerend goed worden verricht, worden geacht één enkele prestatie te vormen met de verhuurdienst, indien het goed in kwestie — economisch gezien — objectief één geheel vormt met de eerstbedoelde prestaties. Dit kan met name het geval zijn voor de verhuur van sleutelklare kantoren, die dankzij de levering van nutsvoorzieningen en bepaalde andere prestaties meteen gebruiksklaar zijn, en voor de kortetermijnverhuur van onroerende goederen, met name voor vakanties of voor professionele doeleinden, die samen met deze prestaties wordt aangeboden zonder dat laatstbedoelde prestaties ervan kunnen worden gescheiden.
44 Indien de verstrekking van de prestaties in dit tweede geval los van de verhuur zou worden beoordeeld voor de toepassing van de btw, zou dit betekenen dat een handeling die economisch gezien één geheel vormt kunstmatig wordt gesplitst.
45 In een geval als dat van het hoofdgeding, dat volgens de preciseringen die ter terechtzitting zijn gegeven, betrekking heeft op de verhuur van een groot aantal onroerende goederen die voor verschillende vormen van gebruik zijn bestemd (gaande van hangars tot woningen), moet dus in het kader van iedere huur afzonderlijk worden nagegaan of de huurder vrij zijn verbruik van de nutsvoorzieningen kan bepalen. Dat er individuele meters zijn geïnstalleerd en dat de facturatie gebeurt aan de hand van het werkelijke verbruik, vormt in dit verband een belangrijke aanwijzing dat de verstrekking van elk van die voorzieningen moet worden beschouwd als een van de verhuurdienst onderscheiden prestatie.
46 Het staat in elk van de gevallen aan de nationale rechter om de nodige beoordelingen te verrichten, rekening houdend met alle omstandigheden van de verhuur en de prestaties die in verband daarmee worden verricht, en in het bijzonder met de inhoud van de overeenkomst zelf.”