Beoordeling door de rechtbank
2. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk en onvoldoende gemotiveerd is, en bovendien onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eisers voeren aan dat de methode die door verweerder wordt gehanteerd niet geschikt is voor hun situatie.
Eisers betogen, onder verwijzing naar een rapport van ir. G.R.W. de Kam en E. Hol van
30 april 2021, dat een indicator met drempelwaarde 1 mm/s aanzienlijk beter aansluit bij het schadepatroon dan de nu gehanteerde indicator met drempelwaarde 2,9 mm/s. Eisers vinden het onbegrijpelijk dat door Atlas voor gemeenten -op wiens onderzoek uit 2019 de methode van verweerder is gebaseerd- niet is gekozen voor een drempelwaarde van 1 mm/s. Eisers hebben zelf berekend dat zij bij deze grenswaarde recht hebben op een waardedalingsvergoeding tussen de 2,92% en 3,70%.
3. Verweerder stelt zich -samengevat weergegeven- op het standpunt dat hij zich bij de behandeling van aanvragen om een vergoeding tot waardedaling baseert op een advies van de Adviescommissie, die een toepassing van het Atlas-model heeft geadviseerd dat gemiddeld -dus voor alle benadeelden- tot de hoogste vergoeding van waardedaling leidt. De Adviescommissie heeft niet geadviseerd om een model te kiezen dat in het specifieke geval van eisers tot de hoogste waardedaling leidt. De methode van Atlas past het beste bij de vier uitgangspunten waarmee de Adviescommissie het toe te passen model heeft getoetst: transparantie, uitvoerbaarheid, voorspelbaarheid/navolgbaarheid en uitlegbaarheid. Er is niet geadviseerd om voor een individueel geval een model toe te passen dat in dát geval tot de hoogste waardedalingspercentages leidt, nu dat niet transparant, niet navolgbaar en niet uitlegbaar is, aldus verweerder.
4. In een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van
1 november 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:4668) heeft de rechtbank geoordeeld over het gebruik van de zogeheten Atlas-methode bij de beoordeling van aanvragen om een waardedalingsvergoeding. In het bijzonder lag ook in die zaak het rapport van De Kam en Hol van 30 april 2021 voor en was tussen partijen in geschil of verweerder de juiste bevingsindicator hanteerde.
In de uitspraak van 1 november 2021 heeft de rechtbank in de kern geoordeeld dat de werkwijze van verweerder voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar is. Verder heeft de rechtbank in het bijzonder geoordeeld dat verweerder in redelijkheid in eisers stellingen geen aanleiding heeft hoeven zien om van het beleid af te wijken en uit te gaan van de lagere grenswaarde van 1 mm/s voor de bevingsindicator. In r.o. 9.3.2. van die uitspraak is uitvoerig uiteengezet hoe de rechtbank tot dit oordeel komt. De Adviescommissie heeft geconcludeerd dat het model van Atlas voor gemeenten het meest robuuste is, gelet op opeenvolgende studies en een vergelijking met andere methodes van schadevaststelling. De conclusies van professor De Kam zijn daarentegen niet gebaseerd zijn op een vergelijkbaar empirisch onderzoek. Een model met grenswaarden van 1,0 mm/s is minder geschikt nu dat minder robuust en minder betrouwbaar is. Het model van Atlas met de grenswaarde voor bevingen van 2,9 mm/s leidt gemiddeld genomen tot de hoogste uitkomsten, daar waar het gaat om de bepaling van de hoogte van de waardedaling. De keuze voor een model met gemiddeld de hoogste uitkomsten zijn door de rechtbank het meest redelijk geacht gelet op het uitgangspunt van ruimhartige schadeafhandeling.
5. Naar het oordeel van de rechtbank komt het gevoerde betoog van eisers in deze zaak in hoofdlijnen op hetzelfde neer als het gevoerde betoog in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 1 november 2021, namelijk dat het hanteren van een bevingsindicator met een grenswaarde van 1 mm/s beter aansluit bij de daadwerkelijke schade dan de door verweerder gehanteerde grenswaarde van 2,9 mm/s. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen door te concluderen dat verweerder in dit geval van zijn beleid had moeten afwijken.
6. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat zij recht hebben op vergoeding van het imago-effect, wordt als volgt overwogen. Het imago-effect wordt slechts uitgekeerd aan aanvragers die op 16 augustus 2012, de datum van de beving in Huizinge, eigenaar van een woning waren. Eisers zijn in 2015 eigenaar geworden van de woning waarvoor de aanvraag is gedaan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de gestelde waardedaling op dat moment al bewust of onbewust in de koopprijs van de woning is verdisconteerd. Nu eisers circa drie jaren na 16 augustus 2012 eigenaar zijn geworden, heeft verweerder terecht besloten dat aan hen geen vergoeding voor het imago-effect wordt uitgekeerd.
7. Het betoog van eisers dat er wel een vergoeding voor fysieke schades aan de woning is toegekend, leidt ook niet tot gegrondverklaring van het beroep. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder moet uitgaan van een overblijvende waardevermindering na herstel van de fysieke schades. Daarbij wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2682, r.o. 106. De rechtbank neemt daarnaast nota van het onderzoek van Atlas, dat evenmin wijst op een significant effect tussen de schadehistorie van een woning en waardedaling.
8. Dat betekent dat het beroep van eisers ongegrond is.