Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2022:3439

Rechtbank Noord-Nederland
21-09-2022
23-09-2022
LEE 21-3765
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:2705, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Spoedeisende bestuursdwang wegens het vrijkomen van een olie-achtige substantie na het zinken van een schip. Bevoegdheid tot handhaven door verweerder, gelet op de Waterschapswet en de Waterwet. Overtreding van de Waterwet en handhaving niet onevenredig. Noodzaak tot snel handelen. Kostenverhaal. Enkele verwijzing naar in het kostenbesluit gemotiveerd weerlegde zienswijze maakt specificatie van de kosten niet onjuist.

Rechtspraak.nl
Omgevingsvergunning in de praktijk 2022/8746
M en R 2022/111 met annotatie van J.J.H. van Kempen
S&S 2023/30

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

Zaaknummer: LEE 21/3765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. M.J. Oudman),

en

het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.E. van der Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder zijn beslissing op schrift gesteld om op 17 februari 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen door per direct aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [betrokkene] de opdracht te verstrekken om over te gaan tot het opruimen van de vrijgekomen olie en diesel en verdere verontreiniging te voorkomen.

Bij besluit van 28 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 2 maart 2021 gehandhaafd.

Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Bij besluit van 24 december 2021 heeft verweerder de kosten van de toegepaste bestuurs-dwang vastgesteld op € 31.460,79, te vermeerderen met de wekelijkse kosten van opslag vanaf week 50 van € 133,-- per week.

Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit mede betrekking op het besluit van 24 december 2021.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 13 september 2022.

Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A.J. Greidanus en H. Haarsma.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Op 17 februari 2021 is het schip [naam] (hierna: het schip) van eiseres gezonken in de [plaats]. Daarbij is een hoeveelheid oliehoudende substantie in het water gelekt. Daarop heeft de brandweer schermen in het water rondom het schip van eiser geplaatst. Op dezelfde datum heeft een toezichthouder van het Wetterskip, [betrokkene], mondeling aan eiser medegedeeld dat verweerder genoodzaakt was de nodige maatregelen te nemen.

1.2.

Blijkens het incidentenverslag en de kostenoverzichten heeft [betrokkene]. in opdracht van verweerder in de periode van 18 februari tot en met 25 februari 2021 werkzaamheden verricht en - onder andere - de vrijgekomen oliehoudende substantie opgeruimd, het schip van eiser geborgen en het schip overgebracht naar Zwartsluis.

1.3.

Op 24 februari 2021 heeft verweerder een verzoek tot conservatoir beslag op het schip van eiser ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, met als doel de verhaalsmogelijkheden voor de gemaakte opruim- en bergingskosten zeker te stellen. De voorzieningenrechter heeft op dezelfde datum daartoe verlof verleend.

1.4.

Bij primair besluit van 2 maart 2021 heeft verweerder zijn beslissing op schrift gesteld om op 17 februari 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen door per direct aan [betrokkene] de opdracht te verstrekken om over te gaan tot het opruimen van de vrijgekomen olie en diesel en verdere verontreiniging te voorkomen.

1.5.

Verweerder heeft eiser bij brief van 10 maart 2021 aansprakelijk gesteld voor de door verweerder reeds geleden schade ten bedrage van € 23.821,90 en voor de nog door verweerder te lijden schade.

Vervolgens heeft verweerder eiser gedagvaard en de rechtbank verzocht om eiser te veroordelen tot betaling van voormeld bedrag en een aantal aanvullende kosten.

1.6.

Eiser heeft bij brief van 8 april 2021 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 20 mei 2021 ingediend.

1.7.

Eiser heeft de bezwaren mondeling toegelicht op een digitale hoorzitting van

24 september 2021 van de Algemene Kamer Commissie Behandeling Bezwaren Wetterskip Fryslân (hierna: de commissie). Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.

1.8.

De commissie heeft verweerder bij brief van 20 oktober 2021 geadviseerd om de bezwaren van eiser ongegrond te verklaren en het primaire besluit van 2 maart 2021 in stand te laten.

1.9.

Onder overneming van het advies van de commissie heeft verweerder met bestreden besluit de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 2 maart 2021 gehandhaafd.

1.10.

Bij brief van 10 november 2021 heeft verweerder aan eiser medegedeeld voornemens te zijn om een kostenbesluit met betrekking tot de toegepaste bestuursdwang te nemen.

Verder heeft verweerder eiser met deze brief in de gelegenheid gesteld om een zienswijze bij verweerder in te dienen.

1.11.

Eiser heeft bij e-mail van 22 november 2021 een zienswijze, gericht tegen voormeld voornemen, bij verweerder ingediend.

Eiser heeft de ingediende zienswijze digitaal en mondeling toegelicht op 8 december 2021.

1.12.

Bij besluit van 24 december 2021 heeft verweerder de kosten van de toegepaste bestuursdwang vastgesteld op € 31.460,79, te vermeerderen met de wekelijkse kosten van opslag vanaf week 50 van € 133,-- per week.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.

Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Waterschapswet, wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het dagelijks bestuur, indien oplegging van een last onder bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het waterschapsbestuur uitvoert.

Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Waterschapswet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang evenwel uitgeoefend door de voorzitter indien deze met gebruikmaking van de in artikel 96 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0005108/2022-05-01) omschreven bevoegdheid maatregelen neemt in gevallen van dringend of dreigend gevaar.

Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Waterschapswet is de voorzitter, wanneer de omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van het algemeen bestuur of van het dagelijks bestuur gedogen, bevoegd bij omstandigheden waaronder de veiligheid van een of meer waterstaatswerken, of anderszins de goede staat daarvan, in onmiddellijk en ernstig gevaar is of dreigt te komen, al die maatregelen te treffen waartoe die besturen bevoegd zijn, zolang deze toestand voortduurt en totdat deze besturen van hun bevoegdheid gebruik maken.

2.1.

Ingevolge artikel 1.1 van de Waterwet wordt onder oppervlaktewaterlichaam verstaan: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

Ingevolge artikel 1.1 van de Waterwet wordt onder een watersysteem verstaan: samen-hangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van de Waterwet worden bij provinciale verordening voor de regionale wateren overheidslichamen aangewezen die geheel of gedeeltelijk zijn belast met het beheer, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van de Waterschapswet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005108&artikel=2&g=2022-08-16&z=2022-08-16).

Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is het verboden om stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen, tenzij:

a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;

b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Ingevolge artikel 6.8 van de Waterwet is ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

2.2.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Reglement Wetterskip Fryslân (hierna: het Reglement) is de taak van het waterschap de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Reglement omvat de taak, bedoeld in het eerste lid: de zorg voor de watersystemen, met uitzondering van het vaarwegbeheer waarvoor bij of krachtens wet of bij provinciale verordening een andere beheerder is aangewezen.

2.3.

Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder bestuursdwang de te nemen herstelmaatregelen.

Ingevolge artikel 5:24, tweede lid, van de Awb vermeldt de last onder bestuursdwang de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.

Ingevolge artikel 5:24, derde lid, van de Awb wordt de last onder bestuursdwang bekend-gemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.

Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Ingevolge artikel 5:25, tweede lid, van de Awb vermeldt de last in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.

Ingevolge artikel 5:25, derde lid, van de Awb behoren tot de kosten van bestuursdwang de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.

Ingevolge artikel 5:29, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan.

Ingevolge artikel 5:29, tweede lid, van de Awb doet het bestuursorgaan van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.

Ingevolge artikel 5:29, derde lid, van de Awb draagt het bestuursorgaan zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.

Ingevolge artikel 5:29, vierde lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/2022-08-02) verschuldigde kosten zijn voldaan.

Ingevolge artikel 5:30, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, indien een meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken nadat zij is meegevoerd, kan worden teruggegeven, de zaak verkopen.

Ingevolge artikel 5:30, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de zaak eerder ver-kopen, zodra de ingevolge artikel 5:25 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/2022-08-02) verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

Ingevolge artikel 5:30, derde lid, van de Awb vindt verkoop evenwel niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal van meevoeren en opslaan, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft.

Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/2022-08-02), is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 5:31, tweede lid, van de Awb kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend-gemaakt.

Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

Ingevolge artikel 5:31c, tweede lid, van de Awb kan de bestuursrechter de beslissing op het beroep of hoger beroep inzake de beschikking tot toepassing van bestuursdwang of de beschikking tot vaststelling van de kosten echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval spoedeisende bestuursdwang heeft kunnen toepassen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Ten aanzien van de bevoegdheid van verweerder

4.1.

Eiser betoogt dat niet verweerder, maar de provincie Fryslân beheerder is van het vaarwater de Houkesloot. In dit verband wijst eiser erop dat hij dit ook bevestigd heeft gekregen van [naam] van de provincie Fryslân. Verder wijst eiser erop dat ingevolge artikel 3.2 van de Waterwet bij provinciale verordening voor de regionale wateren overheidslichamen worden aangewezen die zijn belast met het beheer. Volgens eiser is de Vaarwegenverordening Fryslân 2014 (hierna: de Verordening) hiervan een uitwerking. In artikel 2 van die Verordening zijn de vaarwegbeheerders benoemd voor de lijsten A,B en C. In de lijst A is de Houkesloot tot aan de Oppenhuizerbrug opgenomen waarbij als vaarweg-beheerder is opgenomen de provincie Fryslân en dus niet verweerder. In de visie van eiser is voor het uitvoeren en of het opdracht geven van bergingswerkzaamheden is niet verweerder, maar de provincie Fryslân het bevoegd gezag. Hieruit volgt naar de mening van eiser dat verweerder onbevoegd was om aan [betrokkene] opdracht te geven voor de reeds uitgevoerde bergingswerkzaamheden. Dit betekent in de visie van eiser dat de door verweerder gemaakte kosten van de bergingswerkzaamheden niet op hem kunnen worden afgewenteld.

4.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn wettelijke bevoegdheid voor het toepassen van spoedbestuursdwang wordt ontleend aan het vermelde in artikel 3.2 van de Waterwet en het vermelde in artikel 4 van het Reglement.

4.3.

Geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet bevoegd is tot handhavend optreden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aan verweerder ingevolge de Waterwet en de Waterschapswet de zorg voor het watersysteem is opgedragen. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank los van de bevoegdheden van het college van GS als vaarweg- en nautisch beheerder van het betreffende gedeelte van de Houkesloot. Hieruit volgt dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden tegen de gestelde overtreding van wetten en regels waarvan het toezicht op de naleving aan verweerder is opgedragen. Deze grond van eiser slaagt niet.

Ten aanzien van een overtreding

5.1.

Eiser betoogt dat er geen risico aanwezig was voor verontreiniging van of aantasting van bodem of oever van een oppervlaktelichaam als bedoeld in artikel 6.8 van de Waterwet. Gezien het feit dat de brandweer reeds op 17 februari 2021 schermen in het water rondom de [naam] had geplaatst en erin het schip nauwelijks dieselolie of andere oliehoudende middelen aan boord aanwezig waren en eiser [betrokkene] van verweerder hier ook

over geïnformeerd had was de noodzaak niet aanwezig om per direct bestuursdwang toe te

passen.

5.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat er, gezien de zichtbaar aanwezige veront-reiniging van het water rondom het schip met olie, het risico van verdere verspreiding daarvan en de mogelijke aanwezigheid van andere verontreinigende stoffen, direct maatregelen moesten worden getroffen ter voorkoming van verdere nadelige gevolgen voor het milieu. Om die reden is volgens verweerder gekozen voor het toepassen van spoed-bestuursdwang. Binnen de beperkte ruimte die daarvoor bestond en voor zover eiser

bereikbaar was, heeft afstemming met eiser plaatsgevonden. Verweerder is vervolgens naar eigen zeggen zelf bevoegd om te bepalen welke partij hij inzet om de verdere verontreiniging te voorkomen en in dit geval om de boot te bergen. Daarbij acht verweerder van belang dat niet kon worden volstaan met een enkele berging, maar ook maatregelen dienden te worden getroffen om de aanwezige verontreiniging te verwijderen, verdere verontreiniging te voor-komen en het schip diende te worden afgevoerd en opgeslagen. Verweerder heeft om die reden een partij ingeschakeld die al deze handelingen kon verrichten en wel op zeer korte termijn.

5.3.

Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat er ten tijde van de constatering stoffen uit het schip van eiser in een oppervlaktelichaam terecht zijn gekomen en dat daarvoor geen vergunning was verleend door verweerder. In dit verband stelt de rechtbank vast dat uit de overgelegde stukken en dan met name uit de incidentenrapportage van [betrokkene] en de daarvan deel uitmakende foto’s blijkt dat er een op het water drijvende oliehoudende substantie is te zien die een groot deel van het water boven het schip beslaat. Tussen partijen is niet in geschil dat deze oliehoudende substantie afkomstig is uit het schip dat eigendom is van eiser. Verder staat vast dat eiser niet onmiddellijk activiteiten heeft ontplooid om die verontreiniging te beperken of ongedaan te maken. Onder die omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, in samenhang gelezen met artikel 6.8 van de Waterwet. Dit betekent dat verweerder bevoegd was tot handhavend optreden.

6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan, dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien er sprake is van een overgangssituatie (concreet zicht op legalisatie, bedrijfsverplaatsingen, experimenten en andere tijdelijke overtredingen), bij overmachtssituaties of wanneer een beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel gerechtvaardigd is. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhaving in die concrete situatie afgezien behoort te worden.

7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit geval van de bevoegdheid tot handhavend optreden gebruik heeft gemaakt door spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2019:3232, volgt dat hiervoor vereist is dat de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, bijvoorbeeld wanneer vanwege de gevaren voor mens of milieu direct moet worden ingegrepen. In dit verband stelt de rechtbank verder vast dat uit de gedingstukken naar voren komt dat op

17 februari 2021 niet bekend was welke materialen en stoffen in het schip van eiser zaten en dat eiser niet bereikbaar was om hierover navraag te kunnen doen. Wel was op dat moment duidelijk dat er een oliehoudende substantie uit het schip van eiser vrijkwam en steeds meer daarvan naar boven kwam. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de hand van het vastgestelde protocol voor dergelijke situaties deze situatie als urgent heeft ingeschat en extra maatregelen heeft getroffen om verdere schade te voorkomen dan wel te beperken. Hieruit volgt dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval sprake was van een dermate spoedeisende situatie dat een besluit niet kon worden afgewacht en onmiddellijk maatregelen moesten genomen. Dit brengt met zich dat verweerder in dit geval gebruik heeft kunnen maken van de aan hem toekomende bevoegdheid om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot het ontbreken van afstemming en het gestelde gegeven dat er nauwelijks oliehoudende middelen aan boord van het schip waren, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Deze grond van eiser slaagt niet.

Ten aanzien van het proportionaliteitsbeginsel

8.1.

Eiser betoogt verder dat verweerder in strijd met het proportionaliteitsbeginsel heeft gehandeld. Volgens het proportionaliteitsbeginsel dient de mate van inbreuk op het individueel belang, in dit geval het belang van eiser, met het genomen besluit proportioneel ten opzichte van het beoogde legitieme doel van die maatregel te zijn. In dit geval is dat niet zo. In dit verband wijst eiser erop dat hij reeds druk doende was om zelf voor de berging van het schip te zorgen. In dat kader acht eiser van belang dat zijn gegevens bij verweerder, althans bij de heer L. Veenstra bekend waren, zodat dit ook geverifieerd had kunnen worden. Sterker nog, bij [naam] was het bekend dat eiser doende was om voor de berging te zorgen. Immers, de eerste koper had zich ook al gemeld bij [naam]. Zou eiser door verweerder geïnformeerd zijn dat er reeds op 18 februari 2021 opdracht gegeven was voor de berging van het schip door [betrokkene] dan had hij verweerder hierover direct kunnen

informeren. Bovendien staan de getroffen maatregelen en de kosten die hiermee gepaard zijn

in de visie van eiser niet in verhouding tot de ernst van de situatie. Vast staat dat [naam] ook goed in staat was om de bergingswerkzaamheden uit te voeren. [naam] is gevestigd in [plaats]. Het is volgens eiser evident dat de kosten voor de berging alleen hierom al lager zouden zijn dan de situatie dat er een bergingsschip vanuit [plaats] naar [plaats] moet varen voor de berging. Bovendien is het bergingsschip van [naam] uitgerust met een 32 tonskraan terwijl het kraanschip van [naam] uitgerust was met een 10 tonskraan. Volgens eiser was verweerder hiervan ook op de hoogte.

8.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gezien de zichtbaar aanwezige veront-reiniging van het water rondom het schip met olie, het risico van verdere verspreiding daarvan en de onbekendheid met de mogelijke aanwezigheid van andere verontreinigende stoffen, in verband met de op hem rustende zorgplicht besloten is tot de uitgevoerde maatregelen om eventuele grote milieuschade zo spoedig mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Het betoog van eiser dat de kosten die hiermee gemoeid waren te hoog zouden zijn, kan verweerder niet volgen.

8.3.

De rechtbank overweegt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, ook al zouden de genoemde aspecten voor wat betreft de eigen inspanning om het schip te (laten) bergen en de hoogte van de kosten van de berging van het schip door [naam] op zichzelf juist zijn, geen aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder in dit geval van handhavend optreden had moeten afzien, omdat handhavend optreden jegens eiser onevenredig is. Mede gelet op de beginselplicht tot handhaving heeft verweerder het algemeen belang bij handhaving van de in de Waterwet genoemde belangen zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser (vgl. AbRvS, 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2328).

Uit rechtsoverweging 7 volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval sprake was van een dermate spoedeisende situatie dat een besluit niet kon worden afgewacht en onmiddellijk maatregelen moesten worden genomen. Het door eiser naar voren gebrachte betoog dat hij kopers had gevonden voor zijn boot laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat verweerder, gelet op de omstandigheden van dit geval, onmiddellijk maatregelen moest nemen, nog daargelaten het gegeven dat eiser [naam] en/of verweerder niet deugdelijk heeft geïnformeerd. Geen grond bestaat voor het oordeel dat handhaving in dit concrete geval jegens eiser onevenredig is. Deze grond van eiser slaagt niet.

Ten aanzien van het kostenverhaal

9. Bij besluit van 24 december 2021 heeft verweerder de kosten van de toegepaste bestuursdwang vastgesteld op € 31.460,79, te vermeerderen met de wekelijkse kosten van opslag vanaf week 50 van € 133,-- per week. Eiser heeft dit besluit bij brief van 24 januari 2022 betwist.

Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van eiser van tegen de last onder bestuursdwang geacht mede te zijn gericht tegen het kostenbesluit van 24 december 2021.

10.1.

Eiser betoogt dat verweerder de kosten voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang ten onrechte op hem heeft verhaald, omdat verweerder geen spoedeisende bestuursdwang mocht toepassen.

10.2.

Zoals in rechtsoverweging 7 is overwogen, heeft verweerder toepassing kunnen geven aan spoedeisende bestuursdwang. Verder geschiedt de toepassing van spoedeisende bestuursdwang ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Gelet hierop ziet de rechtbank in hetgeen eiser naar voren brengt geen grond voor het oordeel dat verweerder de kosten ten onrechte op hem heeft verhaald (vgl. AbRvS, 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2808). Deze grond van eiser slaagt niet.

11.1.

Verweerder heeft gesteld dat het voor de toepassing van spoedeisende bestuurs-dwang noodzakelijk was om [naam] in te schakelen. In dit verband stelt verweerder dat de door [naam] uitgevoerde noodzakelijke werkzaamheden zijn gespecificeerd in het incident-verslag van [naam] d.d. 2 juni 2021. Met betrekking tot de specificatie van de kosten heeft verweerder verwezen naar de factuur van [naam] d.d. 19 maart 2021 betreffende het olie ruimen van het gezonken schip, het conserveren van de motor en de opslag ad

€ 23.821,90. Verder heeft verweerder verwezen naar het kostenoverzicht van [naam] vanaf week 10 tot en met week 44 van 2021 ad € 5.763,14 (exclusief 21% BTW). Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat de opslagkosten thans € 110,-- per week bedragen.

11.2.

Eiser heeft volstaan met een verwijzing naar de door hem ingediende zienswijze, gericht tegen het kostenbesluit. In dit verband stelt de rechtbank vast dat verweerder in dit kostenbesluit gemotiveerd is ingegaan op de door eiser ingediende zienswijze en die zienswijze heeft weerlegd. Nu eiser niet te kennen heeft gegeven waarom de door verweerder gemotiveerde weerlegging van zijn zienswijze in dit geval onjuist is, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder in het kostenbesluit weergegeven specificatie van de kosten van spoedeisende bestuursdwang onjuist is. Deze grond van eiser slaagt niet.

Conclusie

12. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiser, van rechtswege ontstaan tegen het kostenbesluit van 24 december 2021, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.

Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;

- verklaart het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 24 december 2021, ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.L.A. van Kats als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.

De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Afschrift verzonden op:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.