Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het beroep is gegrond omdat het college door de van rechtswege gegeven vergunning geen bevoegdheid meer had om een reële vergunning te verlenen en dit niet heeft onderkend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Tijdens de zitting is gebleken dat de bezwaren die eisers tegen de vergunning hebben zijn gericht tegen de hoogte van de aanbouw. De rechtbank zal daarom beoordelen of het college een vergunning voor een aanbouw met deze hoogte heeft kunnen verlenen.
Vergunning van rechtswege
6. Allereerst moet de rechtbank een oordeel geven over een formeel punt in de procedure.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van een op 10 februari 2021 van rechtswege gegeven omgevingsvergunning. Omdat op 10 februari 2021 al sprake was van een vergunning van rechtswege1 was het college op 11 februari 2021 niet langer bevoegd om een reële omgevingsvergunning te verlenen. Dat is ook niet in geschil.
6.2.
Hoewel het college deze bevoegdheid niet meer had, betekent dit volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) niet dat het alsnog genomen besluit nietig is.2 Het college had vervolgens het bezwaar van eisers gegrond moeten verklaren en het besluit van 11 februari 2021 bij het bestreden besluit van 28 juni 2021 moeten herroepen. Dit heeft het college nagelaten. Het beroep is in zoverre gegrond.
7. Het college heeft het bezwaar van eisers terecht opgevat als een bezwaar gericht tegen de van rechtswege ontstane vergunning, nu deze vergunning reeds tot stand was gekomen op het moment dat het bezwaarschrift werd ingediend.3 In het kader van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank daarom aanleiding om de overige beroepsgronden van eisers te beoordelen.
8. Eisers voeren aan dat zij door de hoogte van de aanbouw ernstig worden geschaad in hun woongenot. De aanbouw is met 2,90 meter hoog een stuk hoger dan de aanwezige schutting. Hierdoor hebben eisers last van verminderde lichtinval in hun tuin. Zij worden omringd door muren op het achtererf. Dat voelt als een omsloten omgeving. Volgens eisers is de luchtigheid eruit. Eisers stellen verder dat het college onterecht heeft geconcludeerd dat sprake is van vergelijkbare situaties in de buurt. In de situaties die door het college naar voren zijn gebracht hebben omwonenden namelijk geen last van verminderde lichtinval in hun tuin.
8.1.
De rechtbank stelt ten eerste vast dat de hoogte van de aanbouw niet in strijd is met de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Leeuwarden – Tussen Ee en Vliet”. Het bestemmingsplan staat namelijk een maximale goothoogte van drie meter toe,4 terwijl de aanbouw een goothoogte heeft van 2,90 meter. Er is alleen van het bestemmingsplan afgeweken ten aanzien van het percentage bebouwde oppervlakte van het perceel. Dit wordt niet door eisers bestreden.
8.2.
De rechtbank begrijpt dat eisers door de hoogte van de aanbouw een ingesloten gevoel ervaren in hun tuin en dat zij andere verwachtingen hadden van de communicatie met zowel de vergunninghouder als de gemeente. Nu het bouwplan wat betreft de bouwhoogte voldoet aan de planvoorschriften is het college in zoverre gehouden om de omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder heeft met de door eisers naar voren gebrachte argumenten, die zien op de lichtinval, geen rekening kunnen houden nu dat aspect wordt geacht te zijn meegewogen bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. In het bestreden besluit van 28 juni 2021 is het bezwaar van eisers ten onrechte ongegrond verklaard en is nagelaten het besluit van 11 februari 2021 te herroepen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht dat het besluit van 11 februari 2021 (de reële vergunning) wordt herroepen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
12. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. Eisers hebben in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bij de bezwaaradviescommissie bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.600,-.
12.1.
Daarnaast krijgen eisers een vergoeding voor de reiskosten in verband met het bijwonen de zitting van € 74,-, gebaseerd op het openbaar vervoer, tweede klasse, [woonplaats] – Groningen en retour.
12.2.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 2.674,-.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
(…)
1. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a.wel reeds tot stand was gekomen, of.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(…)
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
Bestemmingsplan ‘Leeuwarden – Tussen Ee en Vliet’
Artikel 18.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m2 bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 50% van het erf zal bedragen;
-
de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
-
de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw zal ten hoogste 60° bedragen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' zal de eerste bouwlaag van een gebouw niet worden gebouwd.