Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van het volgende.
4.1.
Aan de N34 stond een tankstation met daarbij vier parkeerplaatsen. Het perceel valt onder het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo. Aan het perceel is de bestemming bedrijf -2, met de waarde archeologische verwachting toegekend. De gronden bedrijf -2 zijn bestemd voor de verkoop van brandstof met verkooppunt, met daarbij behorende parkeervoorziening.
4.2.
Op 11 februari 2021 heeft Koers Aannemingen B.V. in opdracht van Hamer Noord B.V. een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het slopen van het tankstation, met bijbehorende fundering en terreinverharding.
4.3.
In het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de sloop van een tankstation en de verwijdering van de verharding van een perceel langs de N34 in Zuidlaren, Drenthe.
4.4.
Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit.
4.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie bezwaarschriften (BAC) overgenomen, het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. In bezwaar is door de BAC vastgesteld dat de vergunning alleen betrekking heeft op de verwijdering van de fundering van het tankstation, de overige werkzaamheden zijn vergunningvrij.
Ontvankelijkheid
5. Eiseres heeft beroep ingediend tegen het bestreden besluit. Eiseres betoogt dat zij belanghebbende is, omdat zij rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt door het bestreden besluit.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen belanghebbende is. Volgens verweerder was ter plaatse geen homo-ontmoetingsplaats, althans was het bij verweerder, haar toezichthouders en de politie niet bekend.
5.2.
Eiseres heeft ter zitting gewezen op de feiten en omstandigheden ter plaatse. Zo zijn volgens eiseres bij de bosschages op het perceel prikkeldraden doorgeknipt, aldaar voetafdrukken en diverse andere sporen zichtbaar waaruit het gebruik als homo-ontmoetingsplaats zou blijken. Eiseres heeft aanvullend betoogd dat zij als belangenorganisatie op de hoogte is waar homo-ontmoetingsplaatsen zich bevinden en dat de doelgroep van de homo-ontmoetingsplaatsen bewust in stilte opereert. Dat maakt het volgens de rechtbank aannemelijk dat het niet bij de door verweerder en de door haar genoemde autoriteiten bekend is dat de locatie wordt gebruikt homo-ontmoetingsplaats. Verweerder heeft het standpunt van eiseres onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres ter zitting toereikend heeft gemotiveerd om aan te nemen dat de locatie wordt gebruikt als homo-ontmoetingsplaats.
5.3.
Voor het beantwoorden van de vraag of eiseres belanghebbende is bij deze procedure, acht de rechtbank van belang dat eiseres zich in artikel 3 lid 9 van haar Statuten ten doel heeft gesteld om te streven naar het open van houden homo-ontmoetingsplaatsen en opkomt voor de belangen van de bezoekers van deze plaatsen. Nu eiseres toereikend heeft toegelicht dat de parkeerplaatsen en nabijgelegen bosschages worden gebruikt als homo-ontmoetingsplaats, en het bestreden besluit ziet op het terrein waar de homo-ontmoetingsplaats zich bevindt, wordt eiseres rechtstreeks in haar belangen geraakt. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:393. Gelet hierop, is eiseres in deze procedure belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 lid 3 Algemene wet bestuursrecht.
5.4.
Nu eiseres als belanghebbende is, zal de rechtbank de beroepsgronden inhoudelijk beoordelen.
Weigeringsgrond provinciale omgevingsverordening
6.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de verleende vergunning in strijd is met de artikelen 10.5, 10.6 en 12.2 van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Volgens eiseres mag er niet in de grond van de openbare weg worden gegraven. De vergunning had daarom geweigerd moeten worden.
6.2.
Artikel 2.1, eerste lid, onder b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) maakt de uitvoeringswerkzaamheden vergunningplichtig in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald. Artikel 2.11, eerste lid Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien de werkzaamheden in strijd zijn met de in artikel 2.1, eerste lid onder b genoemde wettelijke bepalingen of met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1 lid 3 of 4.3 lid 3 Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht niet is overgegaan tot weigering van de vergunning. Wat er ook van zij dat er sprake kan zijn van rechtstreeks werkende bepalingen als bedoeld in artikel 4.1 lid 3 Wro, de rechtbank leidt uit hoofdstuk 10 van de Provinciale Omgevingsverordening af dat het bij de toepassing nadrukkelijk gaat om de belangen van doelmatig en veilig gebruik van de wegen. Gesteld noch gebleken is dat daar sprake van is. De verleende vergunning zorgt er immers voor dat de niet gebruikte resten, de fundering van het tankstation, kunnen worden verwijderd. Daarmee wordt het veilig en doelmatig gebruik van een (buiten) weg als bedoeld in Hoofdstuk 10 van de Provinciale Omgevingsverordening niet aangetast en wordt het daarin gestelde doel ook op generlei wijze ondermijnd. Het betoog slaagt niet.
Onttrekking parkeerplaatsen aan openbaarheid
7.1.
Volgens eiseres worden de vier parkeerplaatsen door de verleende omgevingsvergunning feitelijk aan de openbaarheid onttrokken, terwijl verweerder niet het bevoegde bestuursorgaan is om een dergelijk besluit te nemen. Volgens eiseres had eerst een onttrekkingsbesluit in de zin van de Wegenwet genomen moeten worden en kon pas daarna een omgevingsvergunning worden verleend.
7.2.
Deze grond treft geen doel. Voor zover met het wegnemen van de parkeerplaatsen sprake is van een onttrekking aan de openbaarheid in de zin van artikel 7, tweede lid, van de Wegenwet, is er op voorhand geen reden om aan te nemen dat Provinciale Staten, die op dit punt bevoegd zijn, daar niet toe kunnen besluiten. Zij hebben bij het nemen van een dergelijk besluit beleidsruimte en voor een besluit tot onttrekking van een weg(deel) aan het openbaar verkeer hoeft ook geen dringende reden te bestaan. Daarmee is er onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat in de openbaarheid een belemmering ligt voor de verlening van de omgevingsvergunning (vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021, ECLI:NL:2021:1280, en 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1580).
7.3.
Het bestemmingsplan bevat ook geen regel die zich tegen verlening van de omgevingsvergunning verzet. De werkzaamheden anders dan de sloop van de fundatie kunnen vergunningvrij worden uitgevoerd. Verweerder is in zoverre verplicht een omgevingsvergunning te verlenen zonder dat een belangenafweging hoeft plaats te vinden.
Gebruik bevoegdheid verweerder
8.1.
Eiseres betoogt dat verweerder in strijd handelt met het verbod van détournement de pouvoir: verweerder ontmoedigt homo-ontmoetingsplaatsen in de gemeente Tynaarlo. Volgens eiseres is dit in het verleden ook gebeurd bij de Hoornseplas.
8.2.
Er is onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld. Eiseres onderbouwt haar stellingen enkel met een verwijzing naar de ontmoedigende ervaringen die ze in het algemeen heeft opgedaan in de strijd voor het behoud van homo-ontmoetingsplaatsen. Dit klemt te meer daar het verregaande stellingen betreft en op basis van de stukken en de toelichting ter zitting een ander beeld bestaat. De vergunning ziet immers op de fundering van het tankstation. De parkeerplaatsen vormen integraal onderdeel van het tankstation met tankshop en kunnen niet los gezien worden van de ter plaatse toegekende bestemming bedrijf -2. Met de sloop van het tankstation verliezen ook de parkeerplaatsen op het perceel feitelijk hun (ondersteunende) functie aan het tankstation, waardoor het plausibel is dat het geheel integraal (ook de parkeerplaatsen) wordt gesloopt. Het betoog slaagt niet.
Overige gronden
9. Ook de overige gronden kunnen niet slagen. Zo stelt eiseres dat het besluit onrechtmatig is wegens schending van grond- en mensenrechten. Eiseres bouwt in dit verband voort op de niet onderbouwde stelling dat verweerder misbruik van bevoegdheid maakt en de parkeerplaatsen worden verwijderd om de ontmoeting van homo’s te ontmoedigen. Daarvan kan zoals hierboven is overwogen echter niet worden uit gegaan.