Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De NCG heeft de omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van tijdelijke woningen ten behoeve van de versterkingsoperatie. Het betreft wisselwoningen bedoeld voor bewoners die tijdelijk hun woning moeten verlaten om deze te laten versterken wegens aardbevingsschade. Het bouwplan is voorzien op een agrarisch perceel nabij de [adres] in [plaats] . De totaal bebouwde oppervlakte zal na realisatie van de woningen 2500 m² bedragen.
2.1.
Ter plaatse vigeert het Bestemmingsplan Buitengebied en het bestemmingsplan Herziening Bestemmingsplan Buitengebied. De gronden hebben de bestemmingen “agrarisch-wierdenlandschap” en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 2” en “Waarde – Archeologie 4”. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, Bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), omgevingsvergunning verleend voor afwijking van de bestemmingsplannen.
2.2.
Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt bekeken of het bezwaar van verzoekers in de bezwaarprocedure een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt in het verlengde hiervan toegewezen.
2.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt over de redenen voor dit oordeel.
3. Het spoedeisend belang is voldoende aanwezig. Er gaat op korte termijn gebouwd worden. De omstandigheid dat het gaat om eenvoudig ontmantelbare woningen maakt niet dat de spoedeisendheid ontbreekt. Dit is alleen al zo omdat de bouwactiviteiten overlast veroorzaken en niet is weersproken dat deze gevolgen voor de bodem hebben die een toekomstig agrarisch gebruik van de gronden in negatieve zin beïnvloedt.
4. Verzoekers hebben verschillende gronden aangevoerd. In deze procedure is van centraal belang of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Verzoekers stellen dat dit zo is en dat, gelet daarop, artikel 5, zesde lid, bijlage II, Bor, eraan in de weg staat dat vergunning wordt verleend op basis van artikel 4, onderdeel 11, Bijlage II, Bor.
4.1.
Verweerder stelt dat het geen stedelijk ontwikkelingsproject als hier bedoeld betreft. Het project heeft een geringe ruimtelijke uitstraling. Zo is het zicht op de projectlocatie beperkt omdat de woningen met groen worden afgeschermd. Omdat het wisselwoningen betreft, is er ook geen uitbreiding van woningbouw in [plaats] en nemen het aantal inwoners van het dorp en de verkeersbewegingen niet toe. De woningen zijn al bereikbaar door een ontsluitingsweg, zodat externe ingrepen op dat punt ook beperkt zijn. Ook heeft het plan (vrijwel) geen negatieve milieugevolgen. Verweerder benadrukt verder dat de situatie slechts tijdelijk is en uniek is in Nederland. Het is van de hoogste urgentie, aldus verweerder, dat de versterkingsoperatie voortgang heeft zoals gepland.
4.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Artikel 4, aanhef en onder 11, Bijlage II, Bor luidt:
"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar."
Artikel 5, zesde lid, luidt:
"Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage."
Categorie 11.2 van onderdeel D, behorend bij het Besluit mer luidt:
"Activiteit: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."
4.3.
Het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij spelen de aard en omvang van wat is voorzien een rol.1 Van belang is ook dat de categorisering van een activiteit als behorend tot onderdeel D kolom 1 categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.2
4.4.
Het plan is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter gelet op de omstandigheden van het geval een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit mer. Er is sprake van een algehele functiewijziging van het perceel. Het perceel heeft een agrarische bestemming, geen bouwvlak, en is onderdeel van een open landschap.3 Met het plan ondergaat dit landschappelijke beeld een grote verandering: het open karakter maakt plaats voor een gebied van 2500 m² met 50 woningen. Het feit dat de milieubelasting van het plan bescheiden is, speelt, zoals overwogen, maar een beperkte rol bij de beoordeling. In de gegeven omstandigheden kan dit dan ook niet tot een andere conclusie leiden. Het feit dat er groenvoorzieningen worden aangelegd en het inwonersaantal van Uithuizen per saldo niet toeneemt, wijzigt de ruimtelijke uitstraling van het plan ook niet wezenlijk.
4.5.
De stelling dat de situatie tijdelijk is, kan ook niet tot een andere uitkomst leiden. Artikel 5, zesde lid, Bijlage II, Bor creëert een uitzondering op de mogelijkheid om op grond van artikel 4, onderdeel 11, Bijlage II, Bor vergunning te verlenen. Die grond ziet per definitie op vergunningverlening van tijdelijke aard. Daarnaast kan worden vastgesteld dat het maatschappelijke belang van een goede voortgang van de versterkingsoperatie niet ter discussie staat. Echter, ook dit besluit zal moeten voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan een zorgvuldige besluitvorming.
4.6.
Het besluit is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook in strijd met artikel 5, zesde lid, bijlage II, Bor. De vergunning kan alleen worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en ten derde, van de Wabo, zodat de procedure van artikel 3.10 van de Wabo en afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. Artikel 6.5 Bor vereist daarbij in beginsel een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad.
4.7.
Ook overigens kleven er gebreken aan het besluit. Zo rust het besluit met betrekking tot de verkeerssituatie op het rapport van [deskundige] . Op zichzelf genomen is dit rapport toereikend: eisers hebben onvoldoende gesteld om aan te nemen dat er een onveilige verkeerssituatie voor fietsers is vanaf, of naar de locatie, en dat door een toename van verkeer in het noorden van [plaats] problemen ontstaan. In het besluit is echter niet duidelijk gemaakt welke keuzes op basis van het rapport worden gemaakt. Daarnaast is het besluit niet volledig ten aanzien van de aanwezigheid van de bouwplaats op de locatie.
Beslissing
- -
de voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe;
- -
schorst het bestreden besluit van verweerder tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van 2 x
€ 1.518,-- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan hen dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ad 2 x € 184,-- aan hen dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022.
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: