[eisers], eisers
(gemachtigde: H.J. Jonge),
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden Groningen (het college)
(gemachtigde: mr. W. Brouwer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] (derde-partij)
(gemachtigde: mr. M. Zuidema).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan derde-partij voor de bouw van vier aaneengeschakelde woningen op de locatie naast [adres].
1.1.
Het college en derde-partij hebben op het beroep gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, derde-partij en de gemachtigde van derde-partij.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van vier aaneengeschakelde woningen op de locatie naast [adres]. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten. Op 12 maart 2021 heeft het college aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van vier aaneengeschakelde woningen op de locatie naast [adres]. Op 4 oktober 2021 heeft het college de bezwaren van eisers hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft het bestreden besluit met een aanvullende motivering ten aanzien van welstand, in stand gelaten.
5. Eisers hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De vier aaneengeschakelde woningen vormen een onevenredige inbreuk op de in de omgeving gebruikelijke vrijstaande en luxe twee-onder-één-kap-woningen. De excentrieke kopgevels van red cedar hout steken qua materiaal en kleur af bij alle andere huizen in de straat.
6. De rechtbank is van oordeel dat het college het advies van de welstandscommissie van 8 september 2021 aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
6.1.
Uit het advies van de welstandscommissie blijkt dat het plan is getoetst aan paragraaf 4.2.6 (Dorps- en woongebieden welstandsluw) van de Welstandsnota Midden-Groningen 2020. Volgens de welstandscommissie is het bouwplan niet in strijd met de redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie licht toe dat uit de Welstandnota volgt dat in welstandsluwe gebieden een beperkte welstandstoets geldt. De criteria waaraan wordt getoetst komen feitelijk voort uit de voorheen geldende excessenregeling, gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerk staat. Uit het welstandsadvies volgt verder dat er bij het bouwplan sprake is van een verzorgd ontwerp met een hoofdvorm conform het bestaande bebouwingsbeeld. Een opvallende afwijking in uiterlijk zijn de kopgevels die in hout worden uitgevoerd. Mede door de invloed van de aardbevingsschade zijn grote gevelvlakken in hout of volledig houten woningen in de provincie gebruikelijk aan het worden. Er zijn daarbij geen criteria voor de uitvoering van het materiaal, de commissie heeft een voorkeur voor behandeling voorafgaand aan de montage. Waar ook veelvuldig onbehandeld hout wordt toegepast is dit echter geen criterium dat een rol speelt bij de beoordeling.
6.2.
Eisers hebben geen contra-expertise aan hun standpunten ten grondslag gelegd. Ook hebben zij naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de zorgvuldigheid, begrijpelijkheid of conclusies van het welstandsadvies. Anders dan eisers betogen, is voor de beoordeling of het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand niet van belang of het plan voldoet aan het voorheen geldende bestemmingsplan.
6.3.
De rechtbank acht verder van belang dat het college ter zitting heeft toegelicht dat sprake is van inferieur en armoedig materiaal gebruik, in de zin van de Welstandnota, als het gaat om ongeschikte bouwmaterialen zoals damwandprofielen of plastic binnenschroten als gevelbekleding voor woningen. Daarvan is geen sprake. Verweerder en de derde-partij hebben verder toegelicht dat bij het ontwerp van de woningen gekeken is naar woningen in de buurt. In de woonomgeving van eisers zijn, binnen hetzelfde welstandsgebied, meerdere aaneengeschakelde woningen aanwezig en ook (kop)gevels van hout komen voor in de directe omgeving van het bouwplan. De stelling dat sprake is van inferieur materiaalgebruik of een onevenredige inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is, slaagt ook hierom niet.
7. Eisers hebben verder aangevoerd dat de breedte van een straat bij haaks-parkeren minimaal zes meter dient te zijn conform de CROW-richtlijn. [straat] is slechts vier meter en 70 cm breed. Dit gedeelte van de [straat] is niet berekend op de parkeerbehoefte van bewoners en bezoekers van rijwoningen. Daarnaast vrezen eisers verkeersonveilige situaties omdat de parkeerplaatsen zich vlakbij een veelgebruikt fietspad bevinden.
8. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de van toepassing zijnde normen uit het facetbestemmingsplan Parkeren. Uit de omgevingsvergunning blijkt dat er per woning, twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan Parkeren is bepaald dat de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren van auto's, gebeurt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijn Toekomstbestendig parkeren (publicatie 381). Het aantal van twee parkeerplaatsen op eigen terrein, voldoet aan die richtlijn. In de richtlijn zijn geen eisen gesteld aan de breedte van de weg. De richtlijn waar eisers naar verwijzen is niet van toepassing op deze situatie.
8.1.
Het gaat in deze zaak om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij de toetsing van een dergelijke aanvraag geldt een limitatief-imperatief stelsel. Dit wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een eigen belangenafweging te maken. De omstandigheid dat eisers vrezen voor verkeersonveilige situaties is, wat er ook van zij, geen weigeringsgrond voor het verlenen van de vergunning. Dit aspect wordt geacht te zijn meegewogen bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Op de zitting is de beroepsgrond over de rooilijn ingetrokken, zodat die geen verdere bespreking behoeft.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.