Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift. Verzoeker betoogt dat zijn belang is gelegen in het tijdig opleveren van de appartementen. Het gestelde belang van verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een financieel karakter. Een dergelijk belang is, volgens vaste rechtspraak, op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat is anders als sprake is van een financiële noodsituatie. Hoewel een financiële noodsituatie uit de aanwezige stukken niet direct is af te leiden, acht de voorzieningenrechter het, gelet op de omstandigheid dat aan de last onder dwangsom geen maximum verbonden is, niet uitgesloten dat het financiële belang van dien aard is dat de vermogenspositie van verzoeker ernstig in het geding kan komen. De voorzieningenrechter acht daarom voldoende spoedeisend belang aanwezig om het verzoek te kunnen beoordelen.
Heeft het college terecht de bouwstop en last opgelegd?
4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker, of het college bevoegd was om een bouwstop en een last onder dwangsom op te leggen.
4.1.
Verzoeker voert samengevat aan dat niet alle voorgenomen werkzaamheden worden uitgevoerd zoals aanvankelijk bedacht. De overige, wel uitgevoerde werkzaamheden zijn volgens verzoeker vergunningvrij.
Welk besluit beoordeelt de voorzieningenrechter?
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in deze uitspraak alleen gaat over het besluit van 13 januari 2023. In deze uitspraak gaat het niet over de werkzaamheden die genoemd zijn in de brief van het college van 22 februari 2023. Die brief is namelijk geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar slechts een mededeling dat volgens het college een dwangsom is verbeurd door het uitvoeren van de werkzaamheden op 21 februari 2023. Om die reden betrekt de voorzieningenrechter de door verzoeker overgelegde rapporten van CBBD en het Whatsappbericht/tekstbericht van de toezichthouder van na het opleggen van de bouwstop en de last onder dwangsom, niet bij haar beoordeling. Als het college naar aanleiding van de werkzaamheden zoals genoemd in de brief van 22 februari 2023, over gaat tot invordering van de verbeurde dwangsom, kan verzoeker tegen dat (nog te nemen) invorderingsbesluit, bezwaar maken. Hij kan dan ook de hiervoor genoemde rapporten en berichten overleggen.
Wat is de wettelijke grondslag van het besluit?
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college ter zitting heeft toegelicht dat er sprake is van een overtreding van de artikelen 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), 1a en 1b van de Woningwet, en artikel 3, onderdeel 8, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Volgens het college was verzoeker voornemens om constructieve werkzaamheden te verrichten zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door het college genoemde overtreden bepalingen niet overeenkomen met wat er in het besluit wordt vermeld. De voorzieningenrechter ziet in dit gebrek geen reden om een voorlopige voorziening te treffen omdat dit in bezwaar kan worden hersteld. Voor verzoeker was bovendien duidelijk wat de overtreding inhoudt.
Is er sprake van een overtreding?
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat op de zitting door verzoeker is erkend dat hij tijdens het bezoek van de toezichthouder op 11 januari 2023, van plan was om constructiewerkzaamheden uit te voeren waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Verzoeker beschikte op dat moment niet over een omgevingsvergunning voor die werkzaamheden. Dat betekent dat het college bevoegd was om handhavend op te treden als bedoeld in artikel 5.17 van de Wabo. Dat verzoeker op een later moment – na het opleggen van de bouwstop en de last onder dwangsom - heeft besloten om deze werkzaamheden niet uit te voeren, leidt niet tot een ander oordeel.
Vergunningvrije werkzaamheden?
4.5.
Wat betreft het betoog van verzoeker dat een deel van de werkzaamheden vergunningvrij zou zijn, namelijk het vervangen van de balken, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Een bouwstop is een ordemaatregel, waarbij slechts een beperkte belangenafweging aan de orde is. Een bouwstop kan betrekking hebben op een geheel project of deel daarvan. De door het college opgelegde bouwstop ziet alleen op de in het besluit als volgt beschreven werkzaamheden:
- -
aan de binnenzijde aan de rechter zijde langs de fundering uitgraven;
- -
grondverbetering toepassen;
- -
fundering realiseren met een opvangconstructie aan/in de bestaande fundering en dragende buitenmuur;
- -
slechte houten balken vervangen of opvangen met staalconstructie.
Vanwege de aard en het karakter van de bouwstop, hoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij het opleggen van een bouwstop niet zonder meer onderscheid gemaakt te worden tussen werkzaamheden waar een omgevingsvergunning voor is vereist en daarvan losstaande, ondergeschikte werkzaamheden.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de vraag of het vervangen van de balken, al dan niet vergunningplichtig is, daarom onbeantwoord blijven. Voor het mogen opleggen van de bouwstop en de last is dat onderscheid naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van belang.
4.6.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat in het besluit geen maximum is opgenomen wat betreft de te verbeuren dwangsommen. Dat is door verweerder erkend. Nu dit gebrek in bezwaar kan worden hersteld, en verzoeker niet langer voornemens is om de in de bouwstop en de last onder dwangsom genoemde werkzaamheden te verrichten, ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. In bezwaar kan ook nader worden geduid in hoeverre de last onder dwangsom, die lijkt te zien op alle (ver)bouwwerkzaamheden, zich verhoudt tot de bouwstop die is opgelegd voor de vier beschreven werkzaamheden. Daar lijkt tussen partijen onduidelijkheid over te bestaan.
4.7.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter biedt verder het door verzoeker overgelegde advies van Veenje, onvoldoende reden om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand kan houden. Voor zover de opmerkingen van Veenje zien op de omvang van de bouwstop en het vergunningvrij zijn van bepaalde werkzaamheden, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hierover overwogen is onder 4.5. De opmerkingen over het mogelijke verblijf van arbeidskrachten en de brief van 22 februari 2023 laat de voorzieningenrechter buiten haar beoordeling omdat die onderwerpen geen onderdeel uitmaken van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen Veenje heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldig handelen van de toezichthouder of het college. Een toezichthouder mag bij het uitvoeren van zijn taak indien nodig, gebruik maken van zijn bevoegdheden als bedoeld in titel 5.2 van de Awb in samenhang met paragraaf 5.13 van de Wabo.