Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiser voor schadevergoeding voor mijnbouwschade.
1.1
Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juli 2021 gedeeltelijk toegekend, omdat er sprake is van schade waarvan het niet uit te sluiten is dat deze door mijnbouwactiviteiten is ontstaan. Op grond van het bewijsvermoeden neemt het Instituut aan dat deze schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan. Met het bestreden besluit van 31 mei 20221 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, waarbij tevens een nader advies is overgelegd van ing. H. Geuze (Geuze) van D.O.G. Ingenieurs.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het Instituut. Voorts was aan de zijde van het Instituut Geuze als deskundige aanwezig.
1.4
Op de zitting van 21 december 2022 heeft het IMG een schikkingsvoorstel gedaan. Bij brief van 21 februari 2023 is door eiser bericht dat is besloten om het beroep niet in te trekken.
1.5
Bij brief van 7 maart 2023 is door verweerder bericht dat geen aanleiding wordt gezien om met een nadere inhoudelijke reactie te komen en dat ervan uit wordt gegaan dat de rechtbank uitspraak zal doen, nu eiser niet akkoord gaat met het door het Instituut ter zitting voorgestelde herstelbedrag.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
4.1
Eiser heeft op 27 oktober 2020 een ‘aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ gedaan bij het Instituut voor schade aan zijn in 1959 gebouwde appartement. De schade heeft eiser bij zijn aanvraag geschat op een bedrag tussen de € 4.000,- en € 10.000,-.
4.2
Op 3 december 2020 is door G. Schippers de schade opgenomen. Op 15 december 2020 heeft deskundige ing. P. Koopmans (Koopmans) van D.O.G. Ingenieurs een adviesrapport uitgebracht, waarin hij het Instituut adviseert om een vergoeding toe te kennen van in totaal € 20.443,01 voor 22 van de 26 opgenomen schades.
4.3
Eiser heeft op 10 en 27 januari 2021 zienswijzen ingediend over het adviesrapport.
4.4
Op 8 juli 2021 heeft Koopmans2 een herzien adviesrapport uitgebracht, waarin de door eiser ingebrachte schades 27 en 28 zijn opgenomen. Koopmans concludeert dat deze schades niet veroorzaakt zijn door mijnbouwactiviteiten en blijft voor het overige bij het advies als gegeven in het adviesrapport van 15 december 2020.
4.5
Op 14 juli 2021 heeft het Instituut, in navolging van het advies van Koopmans, een schadevergoeding toegekend aan eiser van € 21.435,26 (inclusief wettelijke rente en bijkomende kosten).
4.6
Op 24 augustus 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt.
4.7
Op 10 februari 2022 heeft eiser, middels zijn gemachtigde, zijn bezwaren kenbaar kunnen maken tijdens een hoorzitting. Als deskundige voor het Instituut was de heer Bakker (Bakker) van D.O.G. Ingenieurs aanwezig. Eiser heeft naderhand een reactie gegeven op het hoorzittingsverslag.
4.8
Op 31 mei 2022 is het Instituut met het bestreden besluit bij het primaire besluit gebleven.
5. Eiser stelt dat het Instituut niet geluisterd heeft naar zijn kant van het verhaal en dat de deskundige niet onafhankelijk is omdat hij door het Instituut wordt betaald.
5.1
Het Instituut stelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de deskundigen, nu niet in valt te zien waarom deze deskundigen belang zouden hebben bij de uitkomst van de besluitvorming. Verder is naar voren gebracht dat eiser op geen enkele manier heeft beargumenteerd of concreet heeft gemaakt op grond waarvan het Instituut gerechtvaardigd moet twijfelen aan de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de ingeschakelde deskundigen. Uit vaste rechtspraak blijkt bovendien dat het feit dat het Instituut de deskundige betaalt niet maakt dat de het oordeel van de deskundige niet objectief is.3
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiser meermaals gelegenheid is geboden om zijn standpunt naar voren te brengen. Het Instituut heeft de standpunten van eiser ook daadwerkelijk in de besluitvorming meegenomen. De schade is op locatie opgenomen door Schippers, waarna Koopmans een eerste beoordeling van deze schade heeft gemaakt en daarover een adviesrapport heeft uitgebracht. Eiser heeft de kans gekregen om op dit rapport te reageren middels een zienswijze. Naar aanleiding van deze zienswijze zijn de schades 27 en 28 meegenomen in de beoordeling. Koopmans heeft de schades (opnieuw) beoordeeld en daarover een herzien adviesrapport uitgebracht. Het Instituut heeft het advies van Koopmans gevolgd en aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 21.435,26 (inclusief wettelijke rente en bijkomende kosten). Eiser heeft vervolgens in bezwaar (opnieuw) de gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Tijdens de hoorzitting was Bakker als deskundige aanwezig. Deze heeft zich aangesloten bij het advies van Koopmans en heeft een nadere toelichting op het advies gegeven.
5.3
Het enkele feit dat het Instituut de deskundigen betaalt, brengt niet met zich dat de adviezen niet op een onpartijdige en objectieve wijze informatie verschaffen, dan wel dat concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de adviezen bestaan.4 Het betoog van eiser slaagt niet.
Toetsingskader
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is.
6.1
Op grond van het bewijsvermoeden uit artikel 6:177a, eerste lid, van het BW wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
6.2
Het Instituut weerlegt het bewijsvermoeden als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat die bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit.5
6.3
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.6
Schade 27
7. Schade 27 is opgenomen na aangeven van eiser. Het betreft een scheur in de granito vloer van de badkamer.
7.1
Over deze scheur is door deskundige Bakker tijdens de hoorzitting opgemerkt dat er geen scheurvorming is te zien in de wand die aan deze vloer grenst en dat dit erop duidt dat het vlak zich niet bewogen heeft en dus niet mijnbouwgerelateerd is. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting naar voren gebracht dat zij de wasmachine heeft weggehaald en dat is gebleken dat er een scheur in de zijwand zit.
7.2
Het Instituut heeft ter zitting -na het tonen van foto’s door de gemachtigde van eiser- naar voren gebracht dat dit niet goed is vastgelegd en de scheur blijkt door te lopen in de muur. Verder is door het Instituut -na een onderbreking van de zitting- naar voren gebracht dat voor een bedrag van € 3.500,- de vloer kan worden vervangen. Het Instituut heeft eiser -in het kader van een schikkingsvoorstel- aangeboden deze schade te vergoeden.
7.3
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit ten aanzien van schade 27 te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet, alles overziend, aanleiding schade 27 te begroten op het ter zitting genoemde bedrag van € 3.500,- en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat verweerder dat bedrag alsnog dient toe te kennen.
7.4.
In de reactie van 21 februari 2023 is door eiser -samengevat- naar voren gebracht dat bij het vaststellen van het bedrag de schade aan de vloer door Geuze is begroot op
€ 3.500,-, maar dat niet alle schades zijn meegenomen. Het Instituut heeft zich niet bereid getoond schade 9 en 28 te vergoeden. Hieronder zal worden ingegaan op deze schades, waarover in het besluit van 31 mei 2022 is beslist.
Schade (8 en) 9
8. Schades 8 en 9 betreffen afbladderend sauswerk in de badkamer. Verder is er een scheur in de tegel, nabij de bevestiging van de douchestang.
8.1
Het Instituut heeft zich op het standpunt gesteld dat afbladderend sauswerk schade is die naar zijn aard redelijkerwijs niet door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten kan ontstaan en verwijst naar het advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019. In voornoemd advies is -voor zover van belang- het volgende opgenomen:
“(…) de volgende fysieke schades kunnen op basis van alleen hun uiterlijke kenmerken worden uitgesloten van enige relatie met bodembewegingen door mijnbouwexploitatie (en komen mitsdien ook niet voor vergoeding in aanmerking): (…) bladderen van verfwerk, loslaten/onthechten van verf-/kitwerk.”
8.2
Geuze heeft in zijn nader advies vermeld dat er geen schade aantoonbaar is in de achterliggende constructie, waardoor deze schade kan zijn ontstaan. Geuze sluit zich aan bij het oordeel van Koopmans dat de schade is ontstaan door onvoldoende ventilatie in de badkamer. Daardoor wordt er vocht opgenomen in het sauswerk. Dit heeft tot gevolg dat de hechting van het sauswerk op de stuclaag afneemt. Wanneer het sauswerk opdroogt, trekt het samen en krult het op. Verder is uitgelegd waarom de scheurvorming in een tegel is veroorzaakt door de ophanging van de stang van het douchegordijn.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, mede gelet op het nader advies van Geuze, onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om aan de door het Instituut gebezigde deskundigenadviezen te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Schade 28
9. Schade 28 ziet op scheurvorming in de aansluiting van de houten latten op het deurkozijn en de aansluiting van het houten deurkozijn op de muur.
9.1
Het Instituut stelt dat de schade ontstaan is door werking van de verschillende materialen onder invloed van temperatuur- en vochtwisselingen. Geuze sluit zich in het nader advies aan bij het oordeel van Koopmans en licht toe dat de scheurvorming zich niet in het houtwerk bevindt, maar in de aansluitnaad. Het stucwerk is tegen het houtwerk aangesmeerd en niet afgewerkt met een flexibele kitnaad.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, mede gelet op het nader advies van Geuze, onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om aan de door het Instituut gebezigde deskundigenadviezen te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.