RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummers: LEE 22/796, 22/2230, 22/2231, 22/2232, 22/2233 en 22/2234
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen
[eiser 1] , uit [woonplaats 1] ,
[eiser 2]
, uit [woonplaats 2] ,
[eiser 3]
, uit [woonplaats 3] ,
[eiser 4]
, uit [woonplaats 4] ,
[eiser 5]
, uit [woonplaats 5] en
[eiser 6]
, uit [woonplaats 6] , eisers,
(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
Instituut Mijnbouwschade Groningen, het IMG
(gemachtigde: mr. L.A. Jager).
Procesverloop
1. Met de besluiten van 15 januari 2021 (de primaire besluiten) heeft het IMG de aanvragen van eisers om vergoeding van waardedaling afgewezen.
1.2.
In de besluiten van 11 januari 2022 (de bestreden besluiten) heeft het IMG het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.4.
Het IMG heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 december 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het IMG heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
2. De vader van eisers is sinds 30 september 1977 eigenaar van de woning aan [adres] , [postcode] , te [woonplaats 7] (de woning). Na zijn overlijden op 30 juni 2010 zijn zijn erfgenamen, eisers, eigenaar van de woning geworden.
2.1.
Er is een vaststellingsovereenkomst sloop-nieuwbouw gesloten voor de woning tussen eisers en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
2.2.
Op 18 juni 2020 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van de nieuwe woning en op 29 maart 2021 is gestart met de bouw van de nieuwe woning.
2.3.
De woning is op 18 oktober 2021 voor € 265.000,-- verkocht.
2.4.
Het IMG heeft met de bestreden besluiten, op 11 januari 2022, de afwijzingen van de aanvragen in stand gelaten. De afwijzingen zijn gemotiveerd met de stelling dat het thans nog niet mogelijk is om de waardedaling vast te stellen en te begroten. De waardevermeerdering als gevolg van de sloop-nieuwbouw overstijgt, volgens het IMG, in veel gevallen, en vrijwel zeker ook hier, het bedrag aan waardedalingscompensatie dat op grondslag van de oude woning zou worden toegekend. Mocht na oplevering van de nieuwbouwwoning toch sprake zijn van schade in de vorm van waardedaling, dan kunnen eisers een nieuwe aanvraag indienen.
Waardevermeerdering verrekenen?
3. Eisers stellen in de eerste plaats dat abstracte schadebegroting inhoudt dat een (eventuele) waardevermeerdering door sloop-nieuwbouw niet mag worden meegewogen in de berekening van de waardedaling. Daarbij voeren eisers aan dat ten tijde van het doen van de aanvraag niets bekend was over een verrekening van de vergoeding voor waardedaling bij sloop-nieuwbouw. Dit kan dan ook geen weigeringsgrond opleveren. Dit zou ook in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat burgers op deze manier niet weten waar ze aan toe zijn. Daarnaast is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat een grote groep mensen, die ook voor sloop-nieuwbouw hebben gekozen, eerder een vergoeding voor waardedaling hebben ontvangen waarbij niet is verrekend.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) dient het IMG de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) toe te passen. Nu er sprake is van een nadeel en een (financieel) voordeel door eenzelfde gebeurtenis, is de rechtbank van oordeel dat het IMG op grond van artikel 6:100 van het BW, zoals eerder ook door deze rechtbank is geoordeeld,1 eventuele waardevermeerdering met de waardedaling kan verrekenen .
3.2.
Dat bepalingen uit het BW bij schadebepaling toegepast dienen te worden, volgt uit de TwG. Ook de Hoge Raad oordeelde in die zin.2 Dus voordat het IMG het concrete voorbeeld van de verrekening van de vergoeding voor waardedaling bij sloop-nieuwbouw op de website plaatste werden de bepalingen uit het BW al toegepast. Dat er, zoals eisers stellen, op het moment dat de aanvragen werden gedaan geen regels waren omtrent sloop-nieuwbouw klopt dan ook niet. Ook ten tijde van het doen van de aanvragen werden de bepalingen uit het BW toegepast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is gehandeld.
De rechtbank overweegt voorts dat in de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank ook al is geoordeeld dat de foutieve uitkering aan 88 woningeigenaren door het IMG, niet dient te lijden tot het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat een bestuursorgaan een gemaakte fout moet herhalen, ook al is sprake van gelijke gevallen.3
Eisers hebben niets, dan wel onvoldoende, aangevoerd waaruit blijkt dat de abstracte berekening zou betekenen dat artikel 6:100 BW (in dit geval) niet toegepast mag worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het IMG in deze situatie eventueel (financieel) voordeel mag verrekenen met de waardedaling.
3.3.
De rechtbank overweegt voorts dat het toepassen van artikel 6:100 BW niet, zoals eisers stellen, een weigeringsgrond voor het toekennen van waardedaling oplevert. Het betekent dat het IMG zijn bevoegdheid uitoefent en met toepassing van artikel 6:100 BW de waardevermeerdering met de waardedaling verrekent. Uit deze verrekening volgt de overgebleven waardedaling en dat bedrag wordt door het IMG toegekend. Het IMG heeft deze werkwijze uitgelegd in de bestreden besluiten, maar heeft in de besluiten opgenomen dat de waardedaling nog niet vastgesteld kan worden omdat de waarde van de nieuwe woning nog niet bekend is. Hierbij is geen rekening gehouden met het feit dat de woning op 18 oktober 2021 voor € 265.000,-- is verkocht. Om die reden zijn de bestreden besluiten, zoals het IMG zelf ook heeft erkend, onvoldoende gemotiveerd.
WOZ-waarde
4. Eisers voeren verder aan dat er niet gerekend mag worden met de WOZ-waarde van 2019 dan wel de verkoopprijs, maar dat er moet worden gekeken naar de WOZ-waarde van eerdere jaren ofwel de WOZ-waarde van de woning indien de woning niet in aardbevingsgebied had gelegen. Ook het feit dat de WOZ-waarde in zijn algemeenheid is gestegen moet worden meegewogen.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 3.3, eerste lid van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (Procedure) bepaalt dat de peildatum voor de bepaling van de waardedaling 1 januari 2019 is. Daarbij is in artikel 3.4, tweede lid, van de Procedure bepaald dat wordt uitgegaan van de WOZ-waarde zoals die is vastgesteld voor de peildatum. Dat eisers aanvoeren dat de WOZ-waarde van de woning moet worden gebruikt indien de woning niet in het aardbevingsgebied had gelegen kan de rechtbank niet volgen. Deze omstandigheid wordt immers in de abstracte begroting van het model Atlas voor gemeenten (Atlas) meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat voor het bepalen van de waardedaling de waarde van de woning op de peildatum relevant is. Het gebruik van de WOZ-waarde van 1 januari 2019 als woningwaarde voor de begroting van waardedaling acht de rechtbank redelijk en aanvaardbaar; ook dit is overwogen in de uitspraak van 17 januari 2022 van deze rechtbank.
4.2.
Voor wat betreft het gebruik van de verkoopprijs en het meewegen van de algemene stijging van de WOZ-waarde overweegt de rechtbank het volgende. Het IMG heeft in het verweerschrift toegelicht dat de verkoopwaarde van de woning in 2021 wordt gecorrigeerd naar wat de waarde in 2019 zou zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende rekening wordt gehouden met de algemene stijging van de WOZ-waarde.
5. Zoals hiervoor is overwogen onder 3.3. is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het IMG in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen.
5.1.
Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met nieuwe beslissingen op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Om de gebreken te herstellen, moet het IMG de verkoop van de woning op 18 oktober 2021 mee te nemen in de besluitvorming. Daartoe zullen eisers binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een afschrift van de sloop-nieuwbouwovereenkomst die eisers met de NCG hebben gesloten toezenden.
6. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding om het IMG de gelegenheid te bieden om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen. Als het IMG besluit geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank. Als het IMG wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het IMG.
6.1.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
- draagt eisers op binnen twee weken een afschrift van de sloop-nieuwbouwovereenkomst tussen eisers en de NCG over te leggen;
- draagt het IMG op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het IMG in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: