Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2023:256

Rechtbank Noord-Nederland
25-01-2023
08-03-2023
21/3480
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Handhaving, last onder dwangsom. Recreatieve bewoning in strijd met bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat het in stand laten van de last onder dwangsom terwijl de woning al meer dan 60 jaar recreatief wordt gebruikt onevenredig is.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/3480


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2023 in de zaak tussen


[eisers], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M. van Weeren),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling (het college)

(gemachtigde: R. Boersma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de oplegging van de last onder dwangsom.

1.1.

Met het bestreden besluit van 24 september 2021 op het bezwaar van eisers heeft het college de last onder dwangsom in stand gelaten.

1.2.

Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3.

De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de oplegging van de last onder dwangsom aan eisers.

3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.1.

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eisers zijn eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Deze woning wordt sinds de jaren ’50 recreatief gebruikt door de familie. Dit gebruik is in strijd met het huidige bestemmingsplan ‘Midsland 2009’, dat uitgaat van regulier -niet recreatief- wonen en de Huisvestingsverordening 2019. Het college heeft op 23 april 2020 een last onder dwangsom opgelegd om het strijdige gebruik te beëindigen. Dit houdt verband met het tekort aan woningen op Terschelling die permanent bewoond mogen worden.

Sinds 15 mei 2020 wordt de woning permanent bewoond door mevrouw [bewoner] en is het strijdige gebruik beëindigd. Na instellen van het beroep heeft het college de last onder dwangsom daarom op 1 maart 2022 ingetrokken.

5.1.

Eisers stellen dat het college de last onder dwangsom al eerder had moeten intrekken, namelijk bij het besluit op bezwaar. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar werd de woning reeds meer dan 16 maanden permanent bewoond en was de overtreding dus al langere tijd beëindigd. Het college had daarom geen reden meer om de last in stand te laten.

5.2.

Het college stelt dat eisers wegens het intrekken van de last op 1 maart 2022 geen procesbelang hebben bij de beoordeling van het beroep en het beroep daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5.3.

De rechtbank volgt dit standpunt van het college niet. Los van het feit dat eisers ten tijde van het instellen van het beroep procesbelang hadden omdat de last toen nog niet was ingetrokken, hebben zij ook nu nog procesbelang omdat zij in de bezwaarprocedure hebben verzocht om een vergoeding van de proceskosten.1

5.4.

De rechtbank moet daarom nu beoordelen of het college het bezwaar gegrond had moeten verklaren en de last onder dwangsom bij het bestreden besluit had moeten herroepen, wat geleid zou hebben tot een proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Eisers hebben in bezwaar onder andere naar voren gebracht dat de woning al meer dan 60 jaar recreatief wordt gebruikt door de familie en dat handhaving in dit geval een onredelijke manier is om het probleem van de woningnood op Terschelling op te lossen. De rechtbank overweegt dat het college hierin een beroep op het evenredigheidsbeginsel had moeten lezen. De rechtbank overweegt verder dat het college bij het toetsen van de last onder dwangsom aan de evenredigheid tot het oordeel had moeten komen dat handhaving in dit geval onevenredig is met het te dienen belang van het bestrijden van het woningtekort.

De woning wordt al sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw recreatief gebruikt en enkel binnen de familie verhuurd. Dit is niet door het college bestreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het in stand houden van de last onder dwangsom, meer dan 60 jaar nadat het recreatief gebruik is aangevangen, onevenredig is en het college de last bij het bestreden besluit had moeten herroepen. Het college had eisers daarom een proceskostenvergoeding in bezwaar moeten toekennen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat de last onder dwangsom bij het bestreden besluit had moeten worden herroepen en het college ten onrechte geen proceskostenvergoeding aan eisers heeft toegekend. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.

7. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat eisers een vergoeding van hun proceskosten in bezwaar krijgen. De besluiten van 23 april 2020 (de last onder dwangsom) worden niet alsnog herroepen, omdat de last onder dwangsom inmiddels is ingetrokken.

8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.

Het college moet deze vergoeding betalen.

8.1.

De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eisers hebben in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van 24 september 2021;

- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;

- veroordeelt het college tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eisers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

1 Zie bijvoorbeeld ook AbRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:688.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.