uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2023 in de zaak tussen
1. Belangenvereniging Bewoners Oosterkade/Oosterhaven, te Groningen, en haar afzonderlijke leden,1
2. VvE Complex Harbour House, te Rijswijk,
3. Vereniging Historische Zeilvaart Groningen, de Bruine Vloot), te Groningen, en haar afzonderlijke leden,2
4. Vof Jachthaven Oosterhavenen haar vennoten
4.a [verzoeker 1] en
4.b. [verzoeker 2], (de Jachthaven), te Groningen,
5. Vof Hanzecharter, en haar vennoten
5a. [verzoeker 3] en
5.b. [verzoeker 4], (Hanzecharter vof), te Groningen,
gezamenlijk aangeduid als verzoekers,
(gemachtigde: mr. A. Kwint),
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen hiervan zijn.
Kan het verzoek worden behandeld?
5. Een verzoek om voorlopige voorziening kan worden gedaan door een partij die beroep heeft ingesteld in de hoofdzaak.5 Omdat de Jachthaven naast de nieuwe locatie van het pannenkoekenschip is gevestigd, zijn haar belangen rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit. Zij heeft te vroeg beroep ingesteld, omdat de beroepstermijn eerst is gaan lopen na de adequate kennisgeving van de terinzagelegging.6 Maar omdat het bestreden besluit al was genomen, kan de rechtbank dit beroep - en daarmee het verzoek om voorlopige voorziening - wel behandelen.7 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het beroep van de Jachthaven in elk geval ontvankelijk. Een bespreking van de belanghebbendheid van de andere verzoekers laat de voorzieningenrechter daarom om redenen van proceseconomie buiten beschouwing.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Daarvan is volgens de voorzieningenrechter geen sprake.
7. Anders dan verzoekers betogen, is de voorzieningenrechter namelijk niet gebleken dat de inwerkingtreding van de vergunning leidt tot onomkeerbare gevolgen. Het aanleggen van de Johanna aan de Oosterhaven en het in gebruik nemen van het schip als horecaschip kan relatief eenvoudig ongedaan worden gemaakt door het schip elders aan te laten leggen en het gebruik te staken.
8. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat het doel dat de Jachthaven wil bereiken, namelijk het opnieuw mogen gebruiken van dat deel van de Oosterkade, niet kan worden bereikt door de enkele schorsing van de verleende omgevingsvergunning. De Jachthaven dient in dat geval nog toestemming te verkrijgen van het college om dat deel van de Oosterkade te kunnen gebruiken. Ook daarin ziet de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang.
9. De andere belangen die zijn gesteld, zoals financieel nadeel van de charterschepen van Hanze Charter vof en de Bruine Vloot, leveren evenmin een spoedeisend belang op. Als bij behandeling van de bodemzaak blijkt dat er schade is geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit, kan die schade worden vergoed, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Er is niet gebleken van een dreigend faillissement, of acute financiële nood.
10. Ook is gesteld noch gebleken dat er sprake is zodanige overlast voor omwonenden door het gebruik van een horecaschip aan de Oosterhaven, dat de behandeling van de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
11. De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat enkel de verleende c-vergunning het aanleggen van de ‘Johanna’ op de nieuwe locatie niet mogelijk maakt. Daarvoor is ook een a-vergunning nodig. Eerst nadat beide benodigde omgevingsvergunningen zijn verleend en in werking zijn getreden, mag de Johanna in de Oosterhaven worden aangelegd en in gebruik worden genomen als horecaschip.8 De a-vergunning is op 28 maart 2023 aangevraagd, maar nog niet verleend. Het is niet nodig dat de c-vergunning in werking is getreden om deze a-vergunning te kunnen verlenen. Dit volgt uit artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo. Schorsing van werking van de c-vergunning kan dus niet voorkomen dat de a-vergunning wordt verleend. Ook daarin is op dit moment geen spoedeisend belang gelegen. Of de zogenoemde ‘Tegelen-jurisprudentie’9 op deze zaak van toepassing is, laat de voorzieningenrechter in het midden, nu er, zoals hierboven is overwogen, niet gebleken is dat sprake is van onomkeerbare gevolgen.
12. Van overige spoedeisende belangen is de voorzieningenrechter niet gebleken. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
Bijlage: voor de behandeling van dit beroep belangrijke wetten en regels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:11
1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage, met uitzondering van stukken waarvoor bij wettelijk voorschrift mededeling op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze is voorgeschreven.
2. Artikel 5.1 van de Wet open overheid is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.
3. De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.
1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in het in artikel 12 van de Bekendmakingswet voor het bestuursorgaan aangewezen publicatieblad op de in dat artikel bepaalde wijze kennis van het ontwerp.
[…]
1. Indien bij de voorbereiding van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, wordt kennisgegeven van de terinzagelegging van het besluit en van de op de zaak betrekking hebbende stukken:
a. met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:11 en 3:12, eerste lid, met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken, en
[…]
4. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht en dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
1. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
2. De behandeling van het bezwaar of beroep kan worden aangehouden tot het begin van de termijn.
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak.
[…]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c.de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
[…]