Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Verweerder dient aannemelijk te maken of met een voldoende grote mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan of verergerd, en zo ja, waardoor de schade is ontstaan of verergerd. Het bewijsvermoeden wordt niet weerlegd geacht als het weliswaar aannemelijk is dat een schade niet door bodembeweging als gevolg van gaswinning is ontstaan of verergerd, maar onvoldoende zekerheid kan worden gegeven over de vraag waardoor de schade wel is ontstaan of verergerd.
6.1.
In het kader van de vergewisplicht toetst verweerder aan de hand van welke feiten de deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade is aan te wijzen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 (ABRvS), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan. Dit is slechts anders indien door de belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies, de begrijpelijkheid van de in het advies naar voren gebrachte redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, naar voren zijn gebracht.
Schades aan de buitenkant van het voorhuis schade 3, 4, 4a, 4b, 4c, 5, 5a, 5b, 6, 8, 9a, 9b:
Thermische werking
7. Eiser betoogt dat voor schades 3, 4, 4a, 4b, 4c, 5, 5a, 5b, 6, 8, 9a en 9b geen andere autonome oorzaak is aangetoond. Voor schades 3, 4, 4a, 4b, 4c, 5, 5a, 5b en 6 geldt volgens eiser dat bijlage A2 uit de CUR-aanbeveling 82 op de gevels van toepassing is. Gelet op de lengte van de gevels is volgens de aanbeveling niet nodig dat dilatatievoegen worden geplaatst, dat hoeft pas bij gevels met een grotere lengte. Ook had de uitzettingscoëfficiënt berekend moeten worden.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat deskundige Timmer een andere autonome oorzaak voor schades 3, 4a, 8, 9a en 9b heeft aangetoond. De scheuren zijn (mede) ontstaan door werking onder invloed van temperatuurveranderingen. Ten aanzien van de schades 3, 4a, 8 en 9a heeft de gevel daarbij onvoldoende bewegingsvrijheid door het ontbreken van dilataties en in het geval van schade 8 door een onvoldoende lateifunctie. Door de lengteverandering ontstaat spanning die door een gebrek aan bewegingsvrijheid niet kan worden opgevangen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de thermische werking voldoende heeft aangetoond. Ter zitting heeft Vrieling aanvullend betoogd dat uit de CUR-aanbeveling volgt dat tussen de kozijnen en het metselwerk ruimte moet zitten om de werking op te vangen. Timmer heeft daar tegenin gebracht dat het ontbreken van dilataties, in combinatie met de omstandigheid dat zich in de gevels gevelopeningen bevinden, verklaarbaar maakt dat er scheuren zijn ontstaan. Timmer heeft daaromtrent toegelicht dat bij een wand met veel gevelopeningen dilataties in algemene zin noodzakelijk zijn, omdat deze extra kwetsbaar zijn voor scheuren. Vanwege de omstandigheid dat er zes gevelopeningen zijn, is de uitzettingscoëfficiënt niet berekend en dient, in plaats daarvan, gedilateerd te worden volgens Timmer. Vrieling heeft ter zitting ook toegelicht dat in dit specifieke geval het berekenen van de uitzettingscoëfficiënt niet tot een ander inzicht zal leiden. Ten aanzien van schade 9b is het verschil in werking tussen de verschillende materialen als oorzaak van de schade genoemd. Hier heeft eiser geen nadere gronden tegen aangevoerd. Timmer heeft daarmee alle door Vrieling aangedragen argumenten voldoende weersproken. Er zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel.
7.3.
Over schade 4, 4a, 4b, 4c, 5, 5a, 5b, 6 en 9a overweegt de rechtbank als volgt.
7.4.
Eiser heeft in het advies bij het beroepschrift uiteengezet dat verweerder op basis van de beschikbare gegevens ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat schades 4, 4a, 4b, 4c, 5, 5a, 5b, 6 en 9a zijn ontstaan door verschilzetting. Volgens eiser is door het bouwjaar van het voorhuis zowel de primaire als de secundaire zetting uitgewerkt. Op basis van de aangedragen gegevens uit het DINO loket en de grondwaterstanden kan niet de conclusie worden getrokken dat de grondopbouw of waterstanden invloed hebben gehad op de zetting.
7.5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de deskundige een andere autonome oorzaak voor de schade heeft aangetoond. De schade is (mede) ontstaan door verschilzetting.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de deskundigen een andere autonome oorzaak voor schades 4, 4a, 4b, 4c, 5, 5a, 5b, 6 en 9a aangetoond, namelijk een zetting die primair is ontstaan door consolidatie- en kruipzetting, mede onder invloed van belastingverschillen. Daarbij heeft Timmer toegelicht dat door het verwijderen van de uitbouw, waar zich een opening bevond en deze bij sloopt is dichtgemetseld, de druk op de fundering opnieuw plaatsvindt door het zwaardere gewicht. Ook is de reeds bestaande fundering niet op het verwijderen en dichtzetten van de voormalige opening aangepast. Daarom is dat gedeelte gaan zetten ten opzichte van het andere deel van de gevel. De opmerking van Vrieling ter zitting dat door het verwijderen van de aanbouw er geen nieuw zettingscomponent ontstaat, is daarom onvoldoende. Timmer heeft toegelicht dat, omdat zich onder de rest van het voorhuis enkel een kruipruimte bevindt en op de plek van de aanbouw zich een kelder bevond, deze combinatie deze plek extra gevoelig maakt voor een zetting.
7.7.
Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de grondsamenstelling en de droogte mede invloed hebben gehad op de zetting. Verweerder is voor de grondsamenstelling uitgegaan van de dichtstbijzijnde metingen uit het DINO loket. Ook heeft verweerder een appelboormeting van het perceel. Op basis van die gegevens is door verweerder voldoende onderbouwd de conclusie getrokken dat de grond bestaat uit zand uit de fijn- en midden-categorie en leem. Verweerder heeft daarmee voldoende onderzoek gedaan om een representatief beeld te krijgen van de samenstelling van de bodem. De opmerking van Vrieling dat de bodemsamenstelling op het perceel moet zijn nagemeten om de bodemsamenstelling ter plaatse exact in beeld te hebben, is in dit geval onvoldoende voor twijfel. Voor wat betreft de droogte heeft verweerder genoegzaam gemotiveerd dat de droogte door seizoensinvloeden, vlakbij een watergang zoals hier het geval is, ook van invloed is. De peilbuizen laten substantiële fluctuaties zien. De omstandigheid dat de fundering niet diep ligt, speelt bij de invloed van droogte een belangrijke rol, omdat de fundering dan blootgesteld blijft aan de aanwezige fluctuaties. Het betoog slaagt daarom niet.
Schades aan de buitenkant van het achterhuis: schades 7, 7a. 7b, 7c en 7d.
8. Eiser betoogt dat de gevel 11,27 meter lang is en binnen de toleranties voor het plaatsen van een dilatatievoeg uit CUR-aanbeveling 82 past. Daarom was het niet nodig om dilataties aan te brengen. Bovendien dient de uitzettingscoëfficiënt van het metselwerk te worden berekend. Daarnaast kan op basis van de aangedragen gegevens niet de conclusie worden getrokken dat de grondopbouw of waterstanden invloed hebben gehad op de zetting.
8.1.
Verweerder zet in het verweerschrift uiteen dat de deskundige een andere autonome oorzaak voor de schade heeft aangetoond. De schade bestaat uit loslatend voegwerk als gevolg van een combinatie van onvoldoende lateifunctie, thermische werking, het ontbreken van dilataties, een geringe massa aan metselwerk boven de deur en het gebruik van de deur. Verweerder is uitgegaan van een gevel van 16,8 meter lang.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft deskundige Timmer een andere autonome oorzaak voor schade 7, 7a, 7b, 7c en 7d aangetoond. In het adviesrapport beroep heeft Timmer uiteengezet dat het metselwerk boven de gevelopeningen een geringe hoogte heeft en daardoor extra kwetsbaar is voor onvoldoende lateifunctie en het ontbreken van dilataties boven de gevelopeningen. Verweerder mocht daarbij uitgaan van 16,8 meter, vastgesteld op basis van Streetsmart, zo is ter zitting toegelicht, en op basis van de plattegrond bij het adviesrapport van 4 september 2019. Vrieling is daarbij ten onrechte uitgegaan van de omstandigheid dat sprake is van een inspringing in de gevel en daarmee een kortere gevel. Ook op basis van de CUR-aanbeveling dient dan een dilatatievoeg te worden geplaatst. Voor het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de beroepsgronden gericht tegen de grondopbouw en de waterstanden, wordt verwezen naar 7.7. Timmer is daarmee voldoende ingegaan op alle door Vrieling aangedragen argumenten. Er zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel. Het betoog slaagt daarom niet.
Schades aan de buitenkant van de schuren: schades 10, 11, 11a, 11b, 12, 12a, 12b, 13, 13a, 13b, 13c en 14c en de schades aan de binnenkant van de schuren schade 14, 14a, 14b en 22
9. Eiser betoogt dat er bij schade 10, 11, 11a, 11b en 22 geen sprake is van zetting. Daarom is er geen andere autonome oorzaak aangetoond. De grond bestaat uit zand en die is niet zettingsgevoelig. Er is geen grondonderzoek op het perceel gedaan. Op basis van de gegevens uit het DINO loket en de grondwaterstanden kan niet de conclusie worden getrokken dat deze omstandigheden ook invloed hebben gehad op de zetting. Bovendien is de primaire en secundaire zetting reeds uitgewerkt. Voor schade 12, 12a, 12b, 13, 13a, 13b, 13c en 14c wijst eiser op de CUR-aanbeveling, waarin staat dat een gevel van 10,8 meter lang, niet gedilateerd hoeft te worden. Dit geldt ook voor schade 14, 14a en 14b aan de binnenzijde.
9.1.
Volgens verweerder is de oorzaak van schade 10, 11, 11a, 11b, 14, 14b en 22 mede gelegen in verschilzettingen (consolidatie- en kruipzetting, mede onder invloed van belastingverschillen, verschillen in bodemgesteldheid en wisselende grondwaterstanden) in combinatie met andere oorzaken. De oorzaak van de overige schade betreffen combinaties van onvoldoende samenhang door een koude aansluiting, thermische werking, spatkrachten vanuit de kap en veroudering, waarbij de gevel niet is gedilateerd.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft deskundige Timmer met de genoemde samenhangende autonome schadeoorzaken voldoende aangetoond dat de schade is ontstaan uit de genoemde schademechanismen.2 De rechtbank constateert dat eiser bij schade 10, 11, 11a, 11b en 22 enkel argumenten heeft aangevoerd tegen de zetting, terwijl verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van een combinatie van oorzaken, zoals een algeheel verouderingsproces, en thermische werking. De andere samenhangende autonome schadeoorzaken zijn niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het oordeel van de deskundige van NIVRE. Timmer heeft toegelicht dat de zetting bestaat uit consolidatie- en kruipzetting, mede onder invloed van belastingverschillen. Voor het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de beroepsgronden gericht tegen de grondopbouw en de waterstanden, wordt verwezen naar 7.7. Voor schade 22 heeft Timmer in het adviesrapport beroep uiteengezet dat de vloer een onsamenhangend geheel is van verschillende vloervelden, verschillende soorten beton, deels volgestorte mestgoten, niveauverschillen en koude aansluitingen. De verschillende vloervelden worden door de kolommen gebinten die het dak dragen en de aanwezige opslag verschillend belast, waardoor een autonoom zettingsproces is ontstaan met als gevolg scheurvorming in de vloer. Vrieling heeft dit niet weersproken.
9.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het standpunt dat dilataties niet noodzakelijk zijn en er daarom geen autonome oorzaak voor schade 12, 12a, 12b, 13, 13a, 13b, 13c en 14c kan worden aangetoond, niet slaagt. Het enkel aanvoeren in de contra-expertise dat de dilataties niet noodzakelijk zijn, is niet voldoende. Daarbij heeft Timmer er op gewezen dat de gevelopeningen extra kwetsbaar zijn. Vrieling heeft ter zitting over deze gevel ook toegelicht dat hij is uitgegaan van de onjuiste omstandigheid dat de gevel 10,8 en 9,6 meter lang is; de gevel is inderdaad langer. Timmer heeft toegelicht dat er sprake is van één gevel van circa 18 meter lang, en dat dus ook op basis van de CUR-aanbeveling de gevel had moeten worden gedilateerd. Dit geldt ook voor schade 14, 14a en 14b, met een gevellengte van 14 meter. Ten aanzien van schade 14, 14a, 14b en 14c is toegelicht dat de zetting aanvullend wordt verklaard door een andere fundering van het geveldeel links van de loopdeur vanwege de aanwezigheid van een mestkelder. De overige samenhangende schadeoorzaken zijn niet betwist. Daarmee staan de andere samenhangende schadeoorzaken voldoende vast. Het betoog slaagt niet.
Schades in de woonvertrekken aan de binnenzijde, schade 17, 17a, 18, 18a, 19, 19a, 19b, 19c, schade 20, 20a, 20b, 20c en 23
10. Eiser stelt dat temperatuurverschillen niet de oorzaak van de schade kunnen zijn. De ruimtes zijn al jaren lang onderhevig aan dezelfde temperatuurverschillen en dit heeft in een eerder stadium niet tot schade geleid.
10.1.
Verweerder stelt dat schade 17, 18, 18a, 19, 19b, 20, 20b, 20c en 23 zijn veroorzaakt door een verschil in afwerking van de toegepaste bouwmaterialen en van de verschillende onderdelen onder invloed van wisselingen in temperatuur en luchtvochtigheid, al dan niet in combinatie met werking als gevolg van belastingen vanuit de kap.
Schade 17a, 19c en 20a zijn veroorzaakt door belastingen op het wanddeel boven de doorgang (lateifunctie) vanuit de zolder in combinatie met belastingen vanuit de kap, en schade 19a is veroorzaakt doordat de aansluiting van het tegelwerk is gevoegd en daarom niet in staat is de werking tussen wand en plateau op te vangen.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat sprake is van een andere autonome oorzaak. Niet in geschil is dat werking zich voordoet en dat er sprake is van verschillende materialen en ondergronden die ieder anders werken. Ook de belasting vanuit de kap en de onvoldoende lateiconstructie is niet betwist. Dat Vrieling opmerkt dat de schade zich eerder had moeten manifesteren omdat de ruimte al jaren dezelfde temperatuurverschillen kent, is niet nader onderbouwd. Daarmee kan ook niet aangenomen worden dat de schade in een eerder stadium is ontstaan, terwijl dit op grond van jurisprudentie wel had gemoeten.3 Hiermee zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan het advies.
Schade in de badkamer, schade 21:
11. Eiser zet in het beroepschrift uiteen dat verweerder ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat zetting de autonome oorzaak voor de schade is. Verweerder had nader onderzoek moeten doen. Eiser voert daartoe wederom aan dat de fluctuaties in het grondwaterpeil en de bodemopbouw onvoldoende zijn onderbouwd, waarbij de primaire en secundaire zetting reeds is uitgewerkt, en zand bovendien niet per definitie zettingsgevoelig is .
11.1.
Verweerder stelt dat de oorzaak van schade 21 verschilzetting is tussen de vloer plus de daarop staande wanden en de bouwmuren met een ‘eigen’ fundering en door consolidatie- en kruipzetting onder invloed van belastingverschillen en verschillen in bodemgesteldheid en grondwaterstand.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de conclusie dat de schade is ontstaan door zetting voldoende onderbouwd. De scheurvorming in de badkamer is ontstaan doordat tussen de vloer, en de daarop staande wanden en de bouwmuren die een eigen fundering hebben, sprake is van een verschilzetting. Dit is ontstaan door consolidatie- en kruipzetting, mede als gevolg van de verbouwing van het achterhuis. In beroep heeft Timmer aanvullend genoemd dat de scheur- en naadvorming ook verklaarbaar zijn door werking vanuit de verschillende materialen. Vrieling heeft deze punten niet weersproken. Voor wat betreft de zetting, wijst de rechtbank verder op hetgeen in rechtsoverweging 7.7. is overwogen. De genoemde samenhangende autonome oorzaken acht de rechtbank daarom toereikend.
12. Verweerder heeft hiermee voor alle schades voldoende gemotiveerd uiteengezet dat daarvoor een andere autonome oorzaak is aangewezen. Eiser heeft onvoldoende aangedragen op basis waarvan getwijfeld zou kunnen worden aan de conclusies die de deskundigen van verweerder hebben getrokken. Verweerder mocht daarom uitgaan van de adviezen van de deskundigen. Het betoog slaagt daarom niet.
13. Eiser betoogt dat de invloed van trillingen op alle schades niet kan worden uitgesloten.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd uiteen heeft gezet dat trillingen niet van invloed kunnen zijn geweest op het verergeren van alle schades. De maximaal opgetreden trillingssnelheid bedraagt 2,35 mm/s (overschrijdingskans 1%) bij de beving van Huizinge in 2012.4 Overige aardbevingen, met trillingssnelheden van minder dan 2 mm/s (overschrijdingskans 1%), gaan op in de reguliere achtergrondtrilling.5 Ook de trillingssnelheid van de beving van Huizinge is binnen de veilige grenswaarden gebleven, zoals uiteengezet in de Praktische Uitvoering, waar verweerder, op grond van jurisprudentie van uit mag gaan, zodat invloed van deze beving op zettingsschade met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten.6 Voor schade 3, 4, 7, 7a, 7b, 7c, 7d, 8, 9a, 9b, 12, 12a, 12b, 13, 13a, 13b, 13c, 14c, 17, 17a, 18, 18a, 19, 19a, 19b, 19c, 20, 20a, 20b, 20c en 23 kan daarmee met voldoende zekerheid worden gezegd dat trillingen niet van invloed zijn geweest op deze schades. Ook kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat de zettingsschades in het voorhuis, in de badkamer en in de schuur zijn verergerd door de invloed van trillingen. De rechtbank wijst op de notitie van Van Staalduinen en Everts7. De opgetreden trillingssnelheden zijn onder de daarin genoemde veilige grenswaarden gebleven.8 Ook ten aanzien van overbelasting door trillingen is onderbouwd dat de schade niet kan zijn verergerd door aardbevingen, nu de trillingssnelheid onder de grens van 8,5 mm/s (overschrijding 1%) is gebleven. Het betoog slaagt niet.