Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van fysieke schade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1
Eiser heeft op 11 augustus 2018 een aanvraag tot schadevergoeding ingediend bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), voorloper van het Instituut. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft K. Laanstra (Laanstra) van Nivre op 4 februari 2019 de schade opgenomen en beoordeeld, waarna een adviesrapport is uitgebracht. In dit in begin februari 2019 uitgebrachte adviesrapport zijn drie schades beoordeeld. Schade 1 en 3 betreffen scheuren in de buiten- en binnenmuur van de garage (op dezelfde plek aan binnen- en buitenkant). Voor deze schades is verergering door mijnbouwactiviteiten, volgens de deskundige, niet uit te sluiten. De TCMG heeft hiervoor een vergoeding toegekend van € 1.476,65 (inclusief wettelijke rente).
4.2
Eiser heeft werkzaamheden aan de woning uit laten voeren, zoals blijkt uit de nota van 15 april 2019 van De Vries Voegbedrijf V.O.F. Volgens de nota betreffen de werkzaamheden het ‘reinigen van het gehele huis en het bijvoegen van de gevels en schoorsteen’.
4.3
Op 5 juni 2019 heeft eiser een nieuwe aanvraag tot schadevergoeding ingediend. Het Instituut heeft eiser op 2 juli 2019 een aanbod gedaan om gebruik te maken van de Stuwmeerregeling.1 Eiser heeft op 6 juli 2019 van dit aanbod gebruikgemaakt. Het Instituut heeft eiser daarom op 17 juli 2019 een vaste vergoeding toegekend van € 5.000,-.
4.4
Op 29 juli 2019 heeft het Instituut een nulmeting uit laten voeren bij eisers woning. Deze nulmeting is uitgevoerd door J. Ploeg (Ploeg) van D.O.G. Ingenieurs (DOG). Ploeg heeft van deze nulmeting op 20 augustus 2019 een schaderapport uitgebracht. Schade 5 in dit rapport komt overeen met schade 1 uit het rapport van Laanstra.
4.5
Op 8 augustus 2019 heeft eiser een nieuwe aanvraag voor vergoeding van schade ingediend. Het Instituut heeft deze aanvraag afgewezen op de grond dat de schade reeds vergoed was middels de Stuwmeerregeling. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4.6
Op 26 november 2020 heeft eiser zijn bezwaren mondeling toegelicht tijdens een hoorzitting. Naar aanleiding van de hoorzitting heeft het Instituut nader onderzoek uit laten voeren. Dit onderzoek is uitgevoerd door R. Tijdeman (Tijdeman) van DOG en vastgelegd in het adviesrapport ambtelijk van 5 augustus 2021. Bij dit rapport is een rapport nader onderzoek naar de fundering gevoegd van A. Rietman (Rietman) van W2N Groningen B.V. van 19 april 2021.
4.7
Eiser heeft een zienswijze ingediend op dit rapport. Naar aanleiding van de zienswijze heeft Tijdeman nogmaals (nader) onderzoek verricht. Tijdeman heeft hierover een ambtelijk adviesrapport uitgebracht op 17 februari 2022. Eiser heeft hierop inhoudelijk gereageerd op 22 april 2022.
4.8
Op 2 augustus 2022 is het Instituut bij de eerdere afwijzing van de aanvraag gebleven.
Is de schade afgedaan met de Stuwmeerregeling?
5. Het gaat in dit geschil om schade 5 uit het rapport van de nulmeting van 20 augustus 2019. Het betreft een horizontale scheur in de binnen- en buitenmuur van de garage.
5.1
Eiser stelt dat deze schade (aan de buitenkant) is hersteld in april 2019 en vervolgens opnieuw is ontstaan. Toen eiser akkoord ging met de vaste vergoeding vanuit de Stuwmeerregeling, had eiser nog niet gezien dat deze schade opnieuw was ontstaan. Eiser is dan ook niet akkoord gegaan met afhandeling van deze schade via de Stuwmeerregeling. Ter onderbouwing van het ‘nieuwe’ ontstaansmoment van de schade verwijst eiser naar de nota van 15 april 2019 en naar een rapportage van Syplon Bouwmanagement Huisvestingsadvies in opdracht van TNO2 van 21 juni 2019.
5.2
Het Instituut stelt dat deze schade wel is afgehandeld via de vaste vergoeding van de Stuwmeerregeling. Uit het systeem van de Stuwmeerregeling volgt dat een aanvrager de gok waagt dat hij zijn schade onderschat en daardoor onderbedeeld wordt met de vaste vergoeding. Na instemming met de afdoening via de Stuwmeerregeling volgt een nulmeting. Met de nulmeting wordt achteraf vastgesteld welke schade is afgehandeld. Het Instituut heeft gekozen voor deze inrichting zodat aanvragers niet lang hoefden te wachten op vergoeding van hun schade. In eisers geval is op 17 juli 2019 besloten om hem de vaste vergoeding toe te kennen en heeft de nulmeting plaatsgevonden op 29 juli 2019. Daarbij zijn 14 schades opgenomen, waaronder de schade aan de garagemuur.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de garagemuur is afgehandeld middels de vaste vergoeding op grond van de Stuwmeerregeling en dat het Instituut dus niet gehouden was deze schade opnieuw te beoordelen.
5.4
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende:
Artikel 3, eerste lid, van de Stuwmeerregeling stelt:
1. Een aanvrager die vóór 13 juni 20193 een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit4 heeft ingediend, kan, indien, ten tijde van zijn verzoek op grond van dit artikel nog geen besluit op die aanvraag is genomen door de Commissie, de Commissie verzoeken zijn aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit te wijzigen in een aanvraag op grond van deze regeling om eenmalig een vaste vergoeding in geld toe te kennen ter hoogte van € 5.000,-, bestaande uit;
a. een vergoeding van € 4.000,- voor alle tot de datum van het besluit aan de gebouwen of werken van de aanvrager waarop de aanvraag betrekking had ontstane fysieke schade en;
b. een vaste forfaitaire vergoeding van € 1.000,- voor overige schade.
Artikel 4, eerste lid, van de Stuwmeerregeling stelt:
1. De Commissie verbindt aan een besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, de voorwaarde dat aanvrager desgevraagd medewerking verleent of laat verlenen aan het uitvoeren van een nulmeting aan het gebouw of werk waarop de aanvraag betrekking had.
In de Toelichting op p. 9, onder ‘2.4 Gevolgen van het gebruik van de maatregel voor aanvragers’ staat:
“(…) De Commissie kan nadat het besluit is genomen (achteraf) een nulmeting laten uitvoeren om te documenteren welke schade met deze aanvraag is afgehandeld (artikel 4, eerste lid) (…)”
5.5
Uit de tekst van de Stuwmeerregeling en de Toelichting bij de regeling blijkt dat een nulmeting bedoeld is om vast te stellen welke schade afgehandeld is met de Stuwmeerregeling. Op 29 juli 2019 is de schade aan de garagemuur vastgelegd tijdens de nulmeting. Eiser was bij deze meting aanwezig.
5.6
Op 8 augustus 2019 heeft eiser een nieuwe aanvraag voor vergoeding van fysieke schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten gedaan. In de (aanvulling op de) aanvraag merkt eiser op: “Bij de nulopname op 29 juli jl. door uw organisatie is een schade geconstateerd die ik had laten repareren. Deze schade is ontstaan nadat ik de stuwmeer- regeling had geaccepteerd. Ik weet dat zeker omdat ik een aardbeving sensor in mijn huis heb van TNO. Zij hebben na de aardbeving van Westerwijtwerd ook een nulopname gedaan op 21 juni jl. Ik voeg dat rapport toe als bijlage. De scheur die nu weer is ontstaan is in dit rapport benoemd als hersteld.”
5.7
Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit tot toekenning van de vaste vergoeding en evenmin (expliciet) tegen het rapport waarmee de nulmeting is vastgelegd.
5.8
Uit de opmerking in de aanvraag van 8 augustus 2019 heeft het Instituut niet afgeleid dat eiser bezwaar maakte tegen de opname van de schade aan de garagemuur in de Stuwmeerregeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Instituut dit hier ook niet uit hoeven afleiden. Uit de door eiser gekozen bewoordingen volgt dat eiser stelt dat er nieuwe schade is ontstaan ná het accepteren van de vaste vergoeding van de Stuwmeerregeling. Daaruit volgt dat het Instituut de aanvraag van 8 augustus 2019 als nieuwe schade heeft kunnen afdoen.
5.9
De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat de schade na de toekenning van de Stuwmeerregeling is ontstaan. Eiser is pas op de hoogte geraakt dat de schade opnieuw is ontstaan door de nulmeting van DOG van 29 juli 2019. Eiser heeft daarbij zelf gesteld dat het mogelijk is dat de schade al voor het toekenningsbesluit is ontstaan, bijvoorbeeld naar aanleiding van de beving van 22 mei 2019. De stelling van eiser dat de schade na het accepteren van de Stuwmeerregeling moet zijn ontstaan omdat hij een aardbevingssensor in zijn huis heeft en er op 21 juni 2019 ook een nulopname heeft plaatsgevonden waarbij de schade is benoemd als hersteld, slaagt dan ook niet. Daarbij overweegt de rechtbank dat de nulmeting heeft plaatsgevonden binnen zeer korte tijd na het toekenningsbesluit, namelijk na twaalf dagen. Daarnaast heeft deskundige Tijdeman in zijn rapport toegelicht dat het niet aannemelijk is dat de schade is ontstaan tussen de datum van het toekenningsbesluit en de datum waarop de nulmeting is verricht. Gesteld noch gebleken is dat niet van dit advies mag worden uitgegaan of dat er aanknopingspunten zijn voor twijfel.
5.10
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Instituut terecht heeft geoordeeld dat de schade aan de garage reeds met het toekennen van de vergoeding via de Stuwmeerregeling is afgedaan. Dat eiser niet met de Stuwmeerregeling had ingestemd als hij had geweten dat de schade opnieuw was ontstaan, maakt dit niet anders. Eiser wist immers dat een voorwaarde voor instemming met de Stuwmeerregeling is, dat er op een later moment een nulmeting plaatsvindt waarbij wordt vastgesteld welke schade is vergoed. Door in te stemmen met de Stuwmeerregeling heeft eiser dan ook het risico genomen dat er met deze regeling schade is vergoed die hij niet op het oog had.
6. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de schade reeds is vergoed, komt de rechtbank niet meer toe aan het behandelen van de oorzaak van de schade.
7. De rechtbank is tot slot van oordeel dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, nu eiser niet nader heeft onderbouwd waarom en op welke punten zijn geval overeenkomt met de situatie bij zijn buren.