Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2023:3111

Rechtbank Noord-Nederland
20-07-2023
26-07-2023
LEE 21-1184 en 21-1205
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Bouwen van een supermarkt en appartementencomplex. Parkeerproblematiek. Hervatting onderzoek ter zitting naar aanleiding van herstelpoging verweerder. Parkeeronderzoek onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende inzichtelijk voor wat betreft de gehanteerde uitgangspunten. Kritische kanttekeningen niet voorgelegd aan de ingeschakelde deskundige. Vernietiging van het bestreden besluit.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

Zaaknummers: LEE 21/1184 en 21/1205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaken tussen

1. [eiseres]te [plaats], eiseres sub 1,

2. [eiseres]gevestigd te [plaats], eiseres sub 2,

hierna gezamenlijk te noemen: eisers,

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder,

(gemachtigde: (mr. B.J.H. Zuur).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder] gevestigd te [plaats], vergunninghouder,

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan vergunninghouder verleend voor de bouw van een supermarkt en een appartementencomplex van 58 appartementen op het perceel aan [adres] te [plaats].

Bij besluit van 5 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit van 23 december 2019 onder een aanvullende motivering gehandhaafd.

Tegen het bestreden besluit hebben eisers (afzonderlijk) beroep ingesteld bij de rechtbank.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zaken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 1 juni 2022. Eiseres sub 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiseres sub 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en C. Woldhuis. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken na de zitting aan te geven of een nieuw uit te voeren verkeerskundig onderzoek zal worden betrokken hangende de beroepsprocedure of in de bezwaarfase na intrekking van het bestreden besluit.

Verweerder heeft bij brief van 15 juni 2022 te kennen gegeven dat het nieuwe onderzoek naar de parkeersituatie zal worden uitgevoerd hangende de beroepsprocedure.

Verweerder heeft bij brief van 22 september 2022 een nadere reactie naar aanleiding van het verkeersonderzoek “De Merodelaan” van 17 augustus 2022 van Roelofs in het geding gebracht.

Eisers hebben bij brief van 25 oktober 2022 gereageerd op voormelde brief van verweerder en het door Roelofs uitgevoerde verkeersonderzoek.

Verweerder heeft bij brief van 16 mei 2023 een nadere reactie en een nader stuk in het geding gebracht.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 31 mei 2023. Eiseres sub 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiseres sub 2 is vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en C. Woldhuis. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.

1.1. In de periode van 31 mei tot en met 11 juli 2018 heeft het ontwerpbestemmingsplan “De Merodelaan” ter inzage gelegen dat voorziet in de bouw van een nieuwe supermarkt met daarboven 55-60 appartementen in getrapte bebouwing op het perceel aan [adres] te [plaats].

1.2. Eiseres sub 2 heeft van de mogelijkheid gebruikt haar zienswijze te geven op de wijziging van het bestemmingsplan. In deze zienswijze heeft eiseres sub 2 bepleit waarom de verkeersonveiligheid zal toenemen vanwege de nieuwbouw. Daarbij heeft eiseres sub 2 te kennen gegeven concrete afspraken te willen maken over het realiseren van extra parkeer-plekken en de inrichting van de parkeervoorziening.

1.3. Naar aanleiding van de zienswijze heeft de raad van de gemeente Groningen (hierna: de raad) bij raadsbesluit een motie aangenomen, die inhield dat specifiek voor de Brederoschool een verkeersveiligheidsplan zal worden opgesteld om de omwonenden en de Brederoschool te betrekken bij de herinrichting om tot een zo verkeersveilig mogelijke inrichting te komen. De raad heeft echter besloten de zienswijzen van eiseres sub 2 en anderen niet over te nemen.

1.4. Vergunninghouder heeft op 22 mei 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt en een appartementencomplex van 58 appartementen op voormeld perceel te [plaats] bij verweerder ingediend.

Deze aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de navolgende activiteiten:

  • -

    bouwen van een bouwwerk;

  • -

    handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening.

1.5. Bij primair besluit van 23 december 2019 heeft verweerder een omgevingsvergunning ingevolge de Wabo aan vergunninghouder verleend voor de bouw van een supermarkt en een appartementencomplex van 58 appartementen op voormeld perceel te [plaats].

1.6. Tegen dit besluit heeft eiser sub 1 bij brief van 31 januari 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tegen dit besluit heeft eiseres sub 2 bij brief van 31 januari 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 3 maart 2020 ingediend.

1.7. Eisers hebben de bezwaren mondeling toegelicht op een hoorzitting van

21 september 2020 van de bezwaaradviescommissie van de gemeente Groningen (hierna: de commissie). Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.

1.8. De commissie heeft verweerder bij brief van 11 februari 2021 verweerder geadviseerd de bezwaren van eisers:

  • -

    ofwel: het bestreden besluit alsnog te voorzien van deugdelijke motivering en in stand te laten, en de bezwaren ongegrond te verklaren;

  • -

    ofwel: de bezwaren gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en de aangevraagde omgevingsvergunning in plaats daarvan alsnog te weigeren.

2. Bij het bestreden besluit van 5 maart 2021 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit van 23 december 2019 onder een aanvullende motivering gehandhaafd.

Toepasselijke regelgeving

3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Overwegingen

Het geschil

4. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de bouw van een supermarkt en een appartementencomplex van 58 appartementen op voormeld perceel te Groningen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Ingetrokken grond

5. Ter zitting hebben eisers de grond met betrekking tot de sluiting van de Aldi en de parkeerbehoefte van de nieuw te vestigen supermarkt ingetrokken, zodat deze grond geen inhoudelijke beoordeling meer behoeft.

Beleidsregels

6. Eisers betogen dat uit de uitgangspunten van het nieuwe verkeersonderzoek volgt dat dit onderzoek is uitgevoerd conform de beleidsregels van 2012. In dit verband wijzen eisers erop dat er in 2021 een nieuwe beleidsregel is ingevoerd: de Beleidsregel parkeernormen 2021 (hierna: de beleidsregels 2021). Hieruit volgt in de visie van eisers dat Roelofs in het nieuwe verkeersonderzoek, dat dateert van 17 augustus 2022, de beleidsregels 2021 had moeten toepassen. Nu enkel is getoetst aan de oude beleidsregels van tien jaar geleden, kan naar de mening van eisers niet worden aangenomen dat het door Roelofs uitgevoerde verkeersonderzoek een betrouwbaar beeld geeft van de huidige situatie.

6.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit artikel 7.1.4 van de planregels van het bestemmingsplan “De Merodelaan” volgt dat het beleid zoals dat geldt ten tijde van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning van toepassing is. Gelet hierop is verweerder van mening dat door Roelofs de juiste beleidsregels zijn betrokken in het uitgevoerde verkeersonderzoek.

6.2. Ingevolge artikel 7.1.4 van de planregels van dit bestemmingsplan passen burgemeester en wethouders deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

6.3. De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder op 22 mei 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt en een appartementencomplex van 58 appartementen op voormeld perceel te Groningen bij verweerder heeft ingediend. Uit artikel 7.1.4 van de planregels van voormeld bestemmingsplan volgt dat verweerder deze bouwregels toepast met inachtneming van de door hem vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Gelet op artikel 7.1.4 van de planregels van voormeld bestemmingsplan is de rechtbank met verweerder van oordeel dat ten tijde van de door vergunninghouder ingediende aanvraag om omgevingsvergunning de beleidsregels van 2012 van toepassing waren. Dit betekent dat eisers niet kunnen worden gevolgd in hun betoog dat door Roelofs ten tijde van de uitvoering van het verkeersonderzoek ten onrechte de beleidsregels van 2012 zijn betrokken. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het verkeersonderzoek van Roelofs in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze grond van eisers slaagt niet.

7. Eisers betogen daarnaast dat met de brief van 16 september 2022, gericht aan vergunninghouder, verweerder de bij de omgevingsvergunning behorende situatietekening heeft vervangen door een aangepaste inrichtingstekening van De Merodelaan. Hoewel in deze brief geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen, is dit in de visie van eisers wel een besluit in de zin van de Awb, en meer specifiek een wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dat betekent volgens eisers dat het onderhavige beroep van rechtswege mede betrekking heeft op het wijzigingsbesluit. In dit verband wijzen eisers erop dat een algemeen erkend uitgangspunt in het bestuursrecht is dat bestuursorganen bij het nemen van een besluit het op dat moment geldende recht (waaronder begrepen beleid) moeten toepassen. Daaruit volgt in de visie van eisers dat verweerder de beleidsregels 2021 had moeten toepassen bij het nemen van het wijzigingsbesluit. Volgens eisers heeft verweerder ten tijde van het wijzigingsbesluit ten onrechte enkel de beleidsregels 2012 toegepast. Naar de mening van eiser maakt dit zowel het wijzigingsbesluit als het bestreden besluit onrechtmatig.

7.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met de brief van 16 september 2022, gericht aan vergunninghouder, de bij de omgevingsvergunning behorende situatietekening heeft vervangen door een aangepaste inrichtingstekening van De Merodelaan. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de aangepaste inrichtingstekening een wijziging van ondergeschikte aard in relatie tot de oorspronkelijke aanvraag. Onder die omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht uitsluitend de beleidsregels 2012 toegepast en niet ook de beleidsregels 2021. Gelet op de door verweerder ter zitting gegeven toelichting, ziet de rechtbank in hetgeen eisers naar voren hebben gebracht geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat verweerder in dit geval ook de beleidsregels van 2021 had moeten toepassen. Deze grond van eisers slaagt niet.

150 meter-norm

8. Eisers merken op dat uit de uitgangspunten van het nieuwe verkeersonderzoek volgt dat een ‘acceptabele loopafstand’ is gehanteerd van 150 meter (hierna: de 150 meter-norm), zowel voor wonen als voor winkelen. Deze afstand wordt bepaald vanaf de ingang van het appartementencomplex en de ingang van de supermarkt. Waarom de 150-norm in de onderhavige omstandigheden gehanteerd wordt en mag worden, wordt in de visie van eisers niet nader toegelicht of onderbouwd. Volgens eisers ontbrak ook in de eerdere verkeersonderzoeken (de rapporten van Roelofs van 4 november 2020 en van 17 februari 2021) deze toelichting, en daarom is er zowel in het eerste aanvullend beroepschrift als in het tweede aanvullend beroepschrift aandacht voor gevraagd. In dit verband wijzen eisers erop dat eerder is toegelicht dat het niet realistisch is om te verwachten dat bewoners en bezoekers van de supermarkt op 150 meter afstand van hun bestemming zullen parkeren. In theorie zal dat zo zijn, maar in de praktijk werkt het eenvoudigweg niet zo, aldus eisers. Juist nu eisers in het eerste aanvullend beroepschrift en tweede aanvullend beroepschrift op gemotiveerde wijze hebben aangevoerd dat de oude verkeersonderzoeken ten onrechte niet motiveren waarom de 150-norm wordt gehanteerd en mag worden gehanteerd, had Roelofs dat in het nieuwe verkeersonderzoek wél moeten motiveren. Daar komt volgens eisers bij dat Roelofs als uitgangspunt heeft gehanteerd dat 150 meter een acceptabele loopafstand is voor zowel wonen als winkelen. Uit de beleidsregels 2012 volgt volgens eisers echter dat voor winkelen 300 meter als acceptabele loopafstand wordt beschouwd. Eisers betogen overigens nadrukkelijk niet dat 300 meter voor winkelen een acceptabele loopafstand is, aangezien zij hebben toegelicht dat een afstand van 150 meter volgens hen al niet acceptabel is. Eisers menen echter wel dat het feit dat Roelofs zonder nadere motivering een uitgangspunt hanteert dat afwijkt van de beleidsregels 2012 van verweerder, ertoe leidt dat het nieuwe verkeersonderzoek gebrekkig is.

8.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de 150 meter-norm uit de beleidsregels 2012 volgt. Volgens verweerder is het juist dat in beginsel de norm ten aanzien van winkelen 300 meter is. Echter wanneer er sprake is van meerdere functies, wordt de kortste loopafstand aangehouden (toelichting op stap 5 parkeerbeleid), aldus verweerder. Voor het bouwplan zal de parkeeroplossing dus moeten worden gezocht binnen 150 meter en niet binnen 300 meter. Naar de mening van verweerder is 150 meter in dit geval de kortste loopafstand.

8.2. De rechtbank acht de door verweerder aan de hand van de beleidsregels 2012 gegeven toelichting deugdelijk. Dit brengt met zich dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het door Roelofs uitgevoerde verkeersonderzoek gebaseerd is op een onjuist uitgangspunt. In hetgeen eisers naar voren hebben gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat het door Roelofs verrichte verkeersonderzoek in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze grond van eisers slaagt niet.

Parkeernormen

9. Eisers betogen dat in het nieuwe verkeersonderzoek van Roelofs voor de parkeerbehoefte van de bestaande woningen is uitgegaan van de verrichte metingen. In dit verband wijzen eisers erop dat de beleidsregels 2012 ook normen bevatten aan de hand waarvan de parkeerbehoefte van (onder meer) woningen kan worden bepaald. Deze normen zijn neergelegd in tabel Al van de beleidsregels 2012. Concreet volgt volgens eisers uit die tabel dat de norm voor een appartement van maximaal 50 m2 0,3 (auto’s per appartement) is. Voor een appartement van 50 tot 79 m2 is de norm 1,1. Als deze normen zouden zijn toegepast om de parkeerbehoefte van de bestaande woningen te bepalen, dan zou de bezetting volgens eisers hoger uitkomen dan in het nieuwe verkeersonderzoek. In de visie van eisers worden deze normen vaker toegepast en mag daarom worden verwacht dat zij een betrouwbaar beeld van de werkelijkheid geven. Betrouwbaarder en stabieler dan enkele metingen die in een bepaalde week, nota bene vlak voor de zomervakantie, zijn verricht, aldus eisers. Dat het resultaat van de metingen lager ligt dan het resultaat dat zou worden verkregen als de normen uit de beleidsregels 2012 zouden worden toegepast, betekent in de visie van eisers dat de resultaten van de metingen niet betrouwbaar zijn. Bovendien is ten onrechte niet gemotiveerd waarom voormelde normen niet zijn toegepast, aldus eisers.

9.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot de parkeernormen de parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkeling wordt vastgesteld en niet de parkeerbehoefte van de reeds aanwezige functies. In dit verband wijst verweerder erop dat voor de parkeerbehoefte gebruik is gemaakt van tabel A1 van de beleidsregels 2012. Dit resulteert naar de mening van verweerder in een parkeerbehoefte van, naar boven afgerond, 62 parkeerplaatsen.

9.2. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting, ziet de rechtbank in hetgeen eisers naar voren hebben gebracht geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat het door Roelofs verrichte verkeersonderzoek in zoverre is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Roelofs in het verkeersonderzoek tabel A1 van de beleidsregels 2012 kunnen betrekken voor wat betreft de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling. Geen grond bestaat voor het oordeel dat in dit verkeersonderzoek de parkeerbehoefte van de reeds aanwezige functies aan de hand van voormelde tabel van de beleidsregels 2012 diende te worden betrokken. Dit brengt met zich dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat dit verkeersonderzoek in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze grond van eisers slaagt niet.

Onvoldoende representatieve meetdagen

10. Eisers betogen dat uit het nieuwe verkeersonderzoek volgt dat de metingen zijn uitgevoerd in de periode van 30 juni tot en met 10 juli 2022. Gesteld wordt dat deze periode representatief is, omdat deze periode buiten de schoolvakanties valt (en omdat er in deze periode geen ingrijpende werkzaamheden waren). Naar de mening van eisers is de gekozen periode onvoldoende representatief. In dit verband wijzen eisers erop dat het feit dat deze periode strikt genomen buiten de schoolvakanties valt, niet betekent dat de in deze periode verrichte metingen voldoende representatief zijn om als grondslag voor de omgevingsvergunning en het bestreden besluit te kunnen dienen. Daarbij achten eisers van belang dat de metingen zijn verricht in de voorlaatste week voor de zomervakantie, die in het noorden op 16 juli 2022 begon. Voor iedere school zal gelden dat de laatste paar weken voor de zomervakantie geen normale weken zijn, aldus eisers. In deze periode worden vaak meer dan gemiddeld buitenschoolse activiteiten verricht, zoals sportdagen, uitjes en (jaarafsluitende) activiteiten. Ook extra vrije uren of zelfs dagen komen in deze periode in de praktijk meer dan gemiddeld voor. Om resultaten te verkrijgen die daadwerkelijk representatief zijn, en die dus mogelijk als grondslag voor de omgevingsvergunning en het bestreden besluit zouden kunnen dienen, moeten in de visie van eisers metingen worden verricht in een daadwerkelijk representatieve periode. Dat wil zeggen een periode waarin de gang van zaken op een school zo veel mogelijk aansluit bij de normale, dagelijkse gang van zaken op een school. Volgens eisers zou gedacht kunnen worden aan een periode die meer in het midden van het schooljaar valt, bijvoorbeeld in de maanden februari of maart. Daarbij merken eisers op dat metingen in de winterperiode in ieder geval een duidelijker beeld geven van de daadwerkelijke problematiek dan metingen in de zomerperiode. In de winterperiode gaan immers meer mensen met de auto. De laatste twee weken voor de zomervakantie zijn in ieder geval geenszins representatief, aldus eisers.

10.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een meting en een verkeersonderzoek ten tijde van een schoolvakantie niet representatief is. In de visie van verweerder is een periode waarin de school open is, wel representatief. Volgens verweerder is het de vraag of het opzoeken van juist de drukste weken van het jaar, zoals eisers voorstellen, meer representatief zou zijn. Daarnaast wijst verweerder erop dat hij gezien de termijn voor een nader onderzoek beperkt was in de keuze voor het tijdstip van het onderzoek.

10.2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), ECLI:NL:RVS:2020:2907, volgt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze zogeheten vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor een uit de wet voortvloeiende adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op hetgeen een partij ten aanzien van het advies heeft aangevoerd.

10.3. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport verkeersonderzoek van Roelofs naar voren komt dat de metingen zijn uitgevoerd in de periode van 30 juni tot en met 10 juli 2022. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat de metingen in het kader van het parkeeronderzoek zijn uitgevoerd buiten de periode van een schoolvakantie. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat door eisers aannemelijk is gemaakt dat de metingen zijn uitgevoerd in een niet representatieve periode. Dit brengt met zich dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat dit verkeersonderzoek in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze grond van eisers slaagt niet.

Piekmomenten Brederoschool

11. Eisers betogen dat waar de nadruk in de eerdere verkeersonderzoeken van Roelofs volledig lag op de piekmomenten van de Brederoschool, deze piekmomenten en de invloed daarvan in het nieuwe verkeersonderzoek niet terug komen. In de visie van eisers leiden de piekmomenten tot een dynamisch parkeerprobleem, maar wordt daarover in het nieuwe verkeersonderzoek niet gesproken. Gelet hierop zijn eisers van mening dat het nieuwe verkeersonderzoek daardoor onvolledig is. In dit verband wijzen eisers erop dat deze piekmomenten van de Brederoschool er nog steeds zijn en nog steeds leiden tot periodes met extreme parkeerdruk in en rondom deze school. Volgens eisers heeft deze piekdrukte invloed op de parkeerdruk in het gebied dat valt onder de 150 meter-norm. Aan deze invloed gaat het nieuwe verkeersonderzoek ten onrechte voorbij, aldus eisers. Mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat in het nieuwe verkeersonderzoek wel rekening is gehouden met de piekmomenten van de Brederoschool, dan had dat volgens eisers (beter) gemotiveerd moeten worden. In dit verband wijzen eisers erop dat het onderzoek niets vermeldt over deze piekmomenten. Het komt eisers voor dat de piekmomenten van de Brederoschool bijvoorbeeld van invloed moeten zijn geweest op het kiezen van de meetperiodes, maar zij kunnen niet nagaan of (en zo ja, hoe) dat daadwerkelijk het geval is. Door de ontbrekende motivering kunnen eisers onmogelijk controleren of de invloed van de piekmomenten van de Brederoschool is verdisconteerd in het nieuwe verkeersonderzoek, en zo ja, of dat wel op juiste wijze is gebeurd.

11.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de piekmomenten in de middag en in de ochtend bij het in — en uitgaan van de Brederoschool niet representatief zijn voor het bepalen van de parkeerdruk gedurende de dag. In de visie van verweerder is het in gebieden met verschillende functies niet ongewoon dat de parkeerdruk voor kortere perioden meer dan 85% bedraagt, veroorzaakt door overlap van functies. Volgens verweerder zijn parkeeroplossingen nooit gedimensioneerd op de tijdelijke piekbelastingen. Daarnaast worden er maatregelen getroffen om deze parkeerdruk te beperken, aldus verweerder.

11.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het parkeeronderzoek van Roelofs onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe en op welke wijze rekening is gehouden met de piekmomenten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers er terecht op hebben gewezen dat in het rapport van Roelofs niets is vermeld over de piekmomenten van de Brederoschool. In die zin is de rechtbank van oordeel dat het parkeeronderzoek van Roelofs onvoldoende inzichtelijk maakt wat de gevolgen van de piekmomenten van de Brederoschool voor de bezettingsgraad van het parkeren. Gelet hierop heeft verweerder het parkeeronderzoek van Roelofs niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit om die reden niet met de vereiste zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, tot stand gekomen en in strijd met het motiveringsbeginsel, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.

Meetperiodes

12. Eisers betogen met betrekking tot de gekozen meetperiodes ten eerste dat het hen niet duidelijk is waarom in de ochtend is gekozen voor een periode van vijf uren (tussen 07:00 en 12:00 uur), terwijl de meetperiode in de middag en avond vier uren bedraagt (tussen 13:00 en 17:00 uur en tussen 19:00 en 23:00 uur). Eisers vragen zich af of de verkregen resultaten wel vergelijkbaar zijn. In dit verband wijzen eisers erop dat een periode van vijf uren immers andere resultaten zal geven dan een periode van vier uren. Het verschil in uren is bovendien niet nader toegelicht of gemotiveerd, waardoor de keuze van de meetperiodes eisers willekeurig en inconsistent voorkomt.

12.1. Eisers betogen ten tweede dat de gekozen meetperiodes onvoldoende specifiek zijn, hetgeen in strijd is met de door verweerder toegepaste beleidsregels 2012. Een meetperiode van 07:00 tot 12:00 uur, van 13:00 tot 17:00 uur of van 19:00 tot 23:00 uur kan volgens eisers niet als een ‘specifiek moment van de dag’ in de zin van de beleidsregels 2012 worden aangemerkt. Deze periodes beslaan immers een halve werkdag of zelfs meer, en zijn daarmee te lang om voldoende specifiek te zijn, aldus eisers. Bovendien maakt het nieuwe verkeersonderzoek volgens eisers niet duidelijk of de metingen op de werkdagochtend, de werkdagmiddag en de werkdagavond op dezelfde, of een andere dag zijn verricht. Daardoor is volgens eisers zelfs niet uitgesloten dat gedurende één gehele dag is gemeten. Het spreekt voor zich dat een meetperiode van een hele dag, van 07:00 tot 23:00 uur, zeker geen ‘specifiek moment van de dag’ in de zin van de beleidsregels 2012 is.

12.2. Eisers betogen ten derde dat de gekozen meetperiodes niet alleen te lang zijn om te voldoen aan de beleidsregels 2012, maar ook te lang om tot een betrouwbare weergave van de bestaande parkeerproblematiek te leiden. Door te kiezen voor lange meetperiodes van vier en vijf uren, worden volgens eisers de (kortere) piekmomenten waarop de bezettingsgraad wél hoger is dan 85% namelijk gemaskeerd. Als alleen op deze kortere piekmomenten zou worden gemeten, bijvoorbeeld de momenten dat kinderen naar school worden gebracht of weer worden opgehaald (tussen 08:20 en 08:35 uur en tussen 15:10 en 15:25 uur), dan zou de bezettingsgraad in de visie van eisers ruim boven de 85% uitkomen. Door een (veel) langere meetperiode te kiezen, wordt het effect van deze piekmomenten op de bezettingsgraad als het ware afgezwakt, waardoor de bezettingsgraad uiteindelijk gemiddeld gezien in de meeste gevallen onder de 85% uitkomt, aldus eisers. Met andere woorden: door de gekozen meetperiodes wordt de daadwerkelijk bestaande parkeerproblematiek volgens eisers onzichtbaar gemaakt.

12.3. Eisers betogen ten vierde, en in het verlengde van het voorgaande, dat de invloed van de piekmomenten van de Brederoschool ook om een andere reden onvoldoende naar voren komt in het nieuwe verkeersonderzoek. In dit verband wijzen eisers erop dat uit tabel 1 volgt dat veertien metingen zijn verricht. Tijdens slechts vier van deze metingen deed zich een piekmoment van de Brederoschool voor, namelijk op de twee werkdagochtenden en twee werkdagmiddagen (tussen 08:20 en 08:35 uur en tussen 15:10 en 15:25 uur), aldus eisers. Het effect van deze piekmomenten op de parkeerdruk is groot, hetgeen wordt bevestigd door de eerdere verkeersonderzoeken van Roelofs van 4 november 2020 en 17 februari 2021. Dat effect wordt niet alleen afgezwakt of gemaskeerd door de lengte van de meetperiodes, maar ook door de verhoudingen tussen het aantal meetperiodes met en zonder piekmoment, aldus eisers. Tegenover vier meetperiodes met een piekmoment staan immers tweeëneenhalf keer zo veel (tien) meetperiodes zonder piekmoment. Op deze manier is het naar de mening van eisers onmogelijk om een realistisch en betrouwbaar beeld te krijgen van de daadwerkelijke parkeerproblematiek.

12.4. Eisers betogen ten vijfde dat er ten onrechte geen metingen zijn verricht op werkdagmiddagen, tussen 17:00 en 18:00 uur. Gedurende deze periode is het volgens eisers over het algemeen drukker op de weg, omdat de werkdag dan eindigt en mensen naar huis rijden. Daar komt bij dat kinderen die naar de naschoolse opvang gaan, vaak tussen 17:00 en 18:00 uur worden opgehaald. Aangezien naast de Brederoschool een naschoolse opvang zit (SKSG Bredero, Ina Boudierplantsoen 3), hadden ook op de werkdagmiddag, meer specifiek op de dinsdag- en donderdagmiddag, metingen verricht moeten worden om een duidelijk beeld van de daadwerkelijke verkeers- en parkeerbelasting te krijgen, aldus eisers. Nu dat niet is gebeurd, is het nieuwe verkeersonderzoek naar de mening van eisers onvolledig.

12.5. Eisers betogen ten zesde dat onduidelijk is op welke werkdag of werkdagen de metingen zijn verricht. Dat is volgens eisers van belang, omdat de bezetting niet op iedere werkdag hetzelfde is. Zo zijn over het algemeen meer mensen vrij op woensdag en vrijdag, dan op maandag, dinsdag en donderdag. Ook de bezetting als gevolg van de Brederoschool is op woensdag en vrijdag anders, omdat de kinderen van die school op de woensdag- en vrijdagmiddag vrij zijn. Dat betekent volgens eisers dat metingen op woensdag en vrijdag over het algemeen andere resultaten zullen geven dan metingen op maandag, dinsdag en donderdag. Aangezien in het nieuwe verkeersonderzoek niet is vermeld op welke werkdagen de werkdagmetingen zijn verricht, is dat onderzoek naar de mening van eisers onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. Bovendien kunnen eisers de resultaten van het verkeersonderzoek hierdoor moeilijk controleren en op waarde schatten.

12.6. Eisers betogen ten zevende, en in het verlengde van het voorgaande, dat Roelofs aan de hand van metingen op twee werkdagen heeft geconcludeerd dat slechts op een werkdagmiddag de bezettingsgraad hoger ligt dan 85%. Eisers achten dat onbegrijpelijk en bovendien onjuist. In dit verband wijzen eisers erop dat twee keer is gemeten op een werkdagmiddag, en dat op één van beide middagen het percentage van 85% is overschreden.

12.7. Voor wat betreft de werkdagmiddagen deed zich volgens eisers dus in 50% van de gevallen een overschrijding voor. Aan de hand van deze metingen zou in de visie van eisers geconcludeerd moeten worden dat de bezettingsgraad in ieder geval op 2,5 werkdagmiddagen hoger ligt dan 85%.

12.8. Eisers betogen ten achtste dat ook twee keer op een koopavond is gemeten. Gedurende de meetperiode was de supermarkt (Aldi) echter gesloten, evenals de bloemenwinkel. De dichtstbijzijnde supermarkt is zo’n halve kilometer verderop. Eisers menen dan ook dat van een koopavond niet gesproken kan worden, waardoor het onduidelijk is hoe de resultaten van deze metingen geïnterpreteerd moeten worden, en welke betekenis daaraan toegekend kan en moet worden.

12.9. Eisers betogen ten negende dat ten onrechte geen metingen zijn verricht op zondagavond. Op zaterdag zijn wel ‘s middags én ‘s avonds metingen verricht, maar op zondag is enkel in de middag gemeten. Om een volledig beeld van de situatie te krijgen, had volgens eisers ook op zondagavond gemeten moeten worden. Dat is vooral van belang voor de woningen, omdat op zondagavond over het algemeen de meeste mensen thuis zijn, aldus eisers. Ook wordt volgens eisers nergens gemotiveerd waarom op zaterdag wel ‘s middags en ‘s avonds is gemeten, maar op zondag enkel ‘s middags.

12.10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatgevende dagen en momenten om te tellen voortvloeien uit tabel 2 van de beleidsregels 2012. In dit verband wijst verweerder erop dat deze tabel de aanwezigheidspercentages per meetmoment weergeeft. Dit zijn volgens verweerder dan ook de meetmomenten die in het verkeersonderzoek van Roelofs zijn aangehouden. In de visie van verweerder betreft het parkeeronderzoek niet het onderling vergelijken van een ochtend, middag en avondperiode. Volgens verweerder gaat het om het in kaart brengen van een parkeerbezetting binnen een bepaalde periode. Het onderzoek behelst in de visie van verweerder ook niet de vraag of er zich een parkeerprobleem voordoet op korte piekmomenten, maar gaat in op de bezettingsgraad gedurende op de maatgevende dagen/momenten. Immers wanneer de bezettingsgraad gedurende een langere periode hoog is, dan zegt dat veel meer over de parkeerbehoefte en parkeercapaciteit dan wanneer er enkel sprake is van een piekmoment, aldus verweerder.

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het parkeeronderzoek van Roelofs en de daarin gehanteerde meetmethodes onvoldoende inzichtelijk gemaakt of er al dan niet sprake is van een te grote parkeerdruk. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers er in dit verband terecht op hebben gewezen dat uit het door Roelofs verrichte parkeeronderzoek niet kan worden afgeleid of de gehanteerde meetmethoden aansluiten bij het op grond van de beleidsregels 2012 voorgeschreven uitgangspunt van een specifiek moment van de dag. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eisers in dit verband ook terecht hebben gewezen op het feit dat uit het parkeeronderzoek blijkt dat er geen metingen zijn verricht tussen 17.00 en 18.00 uur op een werkdagmiddag. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de door verweerder getrokken conclusie dat de bezettingsgraad van 85% slechts op een werkdagmiddag wordt overschreden niet kan worden afgeleid uit de door Roelofs in het parkeeronderzoek neergelegde bevindingen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat uit de bevindingen van Roelofs, zoals neergelegd in het parkeeronderzoek, dient te worden afgeleid dat op twee werkdagmiddagen daadwerkelijk is gemeten en dat op een van die meetmomenten de maximale bezettingsgraad van 85% is overschreden. Gelet op de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de op hem rustende vergewisplicht als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb geschonden, daar waar het gaat om het volgen van de bevindingen en conclusies van het in opdracht van verweerder uitgevoerde parkeeronderzoek.

13.1. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder de door eisers naar voren gebrachte concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies niet ter beoordeling aan Roelofs heeft voorgelegd. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg van verweerder gelegen, gelet op het feit dat het gaat om de betwisting van technische aspecten voor wat betreft het inrichten van het parkeeronderzoek. Gelet hierop volgt de rechtbank verweerder niet in de ter zitting naar voren gebrachte stelling dat hij in dit geval over voldoende technische expertise beschikt om naar aanleiding van een eigen beoordeling, tot de conclusie te kunnen komen dat door eisers naar voren gebrachte gronden geen aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de uitkomsten van voormeld parkeeronderzoek. Dit geldt temeer nu verweerder juist een deskundige heeft ingeschakeld vanwege het ontbreken van eigen expertise. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht en dat het bestreden besluit om die reden op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank evenmin deugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. Deze grond van eisers slaagt.

Auto’s die blijven staan

14. Eisers betogen dat in het tweede aanvullend beroepschrift is toegelicht dat het eerdere verkeersonderzoek van Roelofs geen rekening hield met de auto’s die ‘s avonds niet op het parkeerdek hebben kunnen parkeren. In dit verband wijzen eisers erop dat de parkeerbehoefte van de vergunde ontwikkeling immers 62 parkeerplaatsen bedraagt op het moment dat iedereen thuis is, terwijl het parkeerdek ruimte biedt voor slechts 44 plaatsen. Dat betekent in de visie van eisers dat 18 auto’s aan het einde van de dag genoodzaakt zijn om in en rondom de Merodelaan te parkeren. Volgens eisers is niet iedereen overdag altijd thuis. Conform de door verweerder gehanteerde bezettingspercentages is het bezettingspercentage op een werkdag ‘s ochtends 50% en ‘s middags 60%. Deze percentages gelden volgens eisers ook voor de 18 auto’s die de vorige avond in en rondom De Merodelaan hebben moeten parkeren. Dat betekent volgens eisers dat de volgende ochtend negen van deze 18 auto’s (50%) in en rondom De Merodelaan blijven staan. Hoewel er dan weer ruimte is op het parkeerdek, is het niet realistisch om te denken dat de bestuurders van deze negen auto’s hun auto zullen verplaatsen om ruimte te creëren in en rondom De Merodelaan, aldus eisers. Zij blijven immers overdag thuis. Ondanks dat eisers het voorgaande reeds in het tweede aanvullend beroepschrift hebben aangevoerd, houdt ook het nieuwe verkeersonderzoek geen rekening met deze negen extra auto’s. Daardoor geeft het nieuwe verkeersonderzoek, net als de eerdere verkeersonderzoeken, een onvolledig beeld van de werkelijkheid, waardoor de daadwerkelijke problematiek die ontstaat of zal ontstaan niet goed in kaart wordt gebracht, aldus eisers. Daar komt volgens eisers bij dat het probleem van deze auto’s die ‘s ochtends blijven staan in de openbare ruimte overlapt met de piek(en) van de Brederoschool, in ieder geval de piek ‘s ochtends van 08:20 tot 08:35 uur en mogelijk ook met de piek ‘s middags van 15:10 tot 15:25 uur. Het feit dat het nieuwe verkeersonderzoek ook daar geen acht op heeft geslagen, bevestigt naar de mening van eisers de in het voorgaande toegelichte conclusie dat het nieuwe verkeersonderzoek een onvolledig beeld geeft van de werkelijkheid, waardoor de daadwerkelijke problematiek die ontstaat of zal ontstaan niet goed in kaart wordt gebracht.

14.1. Voor zover eisers verwachten dat de bewoners van de appartementen soms gemakshalve in de ochtend in de omgeving zullen parkeren wanneer de autolift in gebruik is, wijst verweerder erop dat dit een verwachting betreft waarvan niet met zekerheid gesteld kan worden of deze zich ook daadwerkelijk zal voordoen. Daarnaast is in het bestemmingsplan De Merode opgenomen dat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte door het stallen van auto’s in op of onder het gebouw. Het gebruik van een autolift is hierbij in de gemeente Groningen een gangbare oplossing die vaker wordt toegepast.

14.2. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting, ziet de rechtbank in hetgeen eisers naar voren hebben gebracht geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat het door Roelofs verrichte verkeersonderzoek in zoverre is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten voor wat betreft de auto’s die blijven staan. Geen grond bestaat voor het oordeel dat dit verkeersonderzoek in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze grond van eisers slaagt niet.

Invloed overige ontwikkelingen

15. Eisers betogen dat zowel in het eerste aanvullend beroepschrift als in het tweede aanvullend beroepschrift aandacht is gevraagd voor verschillende ontwikkelingen in de nabije omgeving van De Merodelaan, zoals project Q aan de Queridolaan, het project aan de Van Ketwich Verschuurlaan 102 en de invoering van betaald parkeren in de Wijert-Noord vanaf 1 oktober 2022. Al deze ontwikkelingen hebben, vanwege hun nabijheid, volgens eisers invloed op de parkeerdruk in het gebied dat binnen de 150 meter-norm valt. Zo zullen de twee voormelde bouwprojecten zorgen voor een toename van de parkeerdruk, in eerste instantie in het gebied waar deze projecten worden uitgevoerd, maar in tweede instantie, door het waterbedeffect, ook in het gebied dat binnen de 150 meter-norm valt. Hetzelfde waterbedeffect zal optreden als gevolg van de invoering van betaald parkeren in de Wijert-Noord, aldus eisers. In dit verband wijzen eisers erop dat bezoekers en overige bestuurders zonder parkeervergunning die voorheen in de Weijert-Noord parkeerden, nu richting de Wijert-Zuid zullen gaan om te parkeren. Zo ontstaat er volgens eisers extra parkeerbelasting in en rondom De Merodelaan, en dus ook in het gebied dat binnen de 150 meter-norm valt. Ten aanzien van het betaald parkeren hebben eisers het voorgaande overigens reeds bevestigd gezien. In dit verband wijzen eisers erop dat het betaald parkeren in de Weijert-Noord op 3 oktober 2022 is ingevoerd. De herfstvakantie buiten beschouwing gelaten, hebben eisers thans twee weken in de praktijk kunnen zien wat de gevolgen daarvan zijn. In de visie van eisers is het is nu al aanzienlijk drukker in De Merodelaan en de omliggende straten, zoals de Antoon Coolenlaan, de Leopoldlaan en de Queridolaan. Dat de invoering van betaald parkeren in De Weijert-Noord leidt tot extra parkeerbelasting in en rondom De Merodelaan, en dus ook in het gebied dat binnen de 150 meter-norm valt, is derhalve boven alle twijfel verheven, aldus eisers. Ondanks dat eisers het voorgaande reeds hebben aangevoerd in het eerste aanvullend beroepschrift en het tweede aanvullend beroepschrift, houdt het nieuwe verkeersonderzoek geen rekening met deze ontwikkelingen. Eisers blijven bij hun standpunt dat onvermijdelijk (en bovendien reeds bevestigd) is dat deze ontwikkelingen van invloed zijn op de parkeerbelasting in het gebied dat binnen de

150 meter-norm valt, waardoor Roelofs deze ontwikkelingen ten onrechte niet heeft verdisconteerd in het nieuwe verkeersonderzoek. Het nieuwe verkeersonderzoek geeft daarmee naar de mening van eisers een onvolledig beeld van de werkelijkheid, waardoor de daadwerkelijke problematiek die ontstaat of zal ontstaan niet goed in kaart wordt gebracht.

15.1. Verweerder stelt zich ten aanzien van het overlappen van de parkeerbehoefte met andere plannen op het standpunt dat moet worden vastgesteld dat de plannen aan de Ketwich Verschuurlaan 102 nog niet waren uitgekristalliseerd ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift, hoewel het uitgangspunt van dit plan was dat er werd voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Op 17 maart 2020 is er weliswaar een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend waarbij er 49 appartementen en zes stadswoningen met op de eerste verdieping een werkfunctie zouden worden gebouwd, maar deze aanvraag is op 17 maart 2021 ingetrokken. Onder deze omstandigheden kan er met dit plan geen rekening worden gehouden met het gebruik van de openbare ruimte voor het parkeren ten behoeve van het onderhavige bouwplan. De vergunning van het ‘project Q’ op de hoek van de Ketwich Verschuurlaan en de Queridolaan, voor een appartementencomplex met woonruimte voor senioren, een wijkrestaurant, een parkeerkelder en (zorg)-voorzieningen is op 1 oktober 2021 verleend, dus na het bestreden besluit. Hoewel het bouwplan nog niet vergund was kan wel worden vastgesteld dat er een geringe overlap is met het onderhavige bouwplan voor wat betreft de parkeermogelijkheden in de openbare ruimte binnen 150 meter. Het betreft hier een gedeelte van de Queridolaan. Het gaat hierbij overigens enkel om de parkeerbehoefte in de avonduren, aangezien de parkeergarage in het bouwplan ‘project Q’ voorziet in voldoende parkeerruimte op de overige momenten. Ook zonder rekening toe houden met dit gedeelte van de Queridolaan blijft er echter voldoende parkeerruimte over in de openbare ruimte ten behoeve van het bestreden plan.

15.2. Naar het oordeel van de rechtbank is in het parkeeronderzoek terecht geen rekening gehouden met de andere ontwikkelingen, voor zover die betrekking hebben op de bouwprojecten in de directe omgeving. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanvraag om omgevingsvergunning voor het project aan de Van Ketwich Verschuurlaan weliswaar is ingediend voor het nemen van het bestreden besluit, maar dat die aanvraag nadien weer is ingetrokken. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het ‘project Q’ is genomen na het bestreden besluit, zodat daarmee geen rekening kon worden gehouden door verweerder. Voor wat betreft de invoering van het betaald parkeren in de Weijert-Noord is de rechtbank van oordeel dat dit gegeven ten onrechte niet is betrokken in het uitgevoerde parkeeronderzoek en bij het nemen van het bestreden besluit. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de omstandigheid dat betaald parkeren in de Weijert-Noord zou worden ingevoerd reeds langere tijd bekend was, zodat dit aspect had moeten worden betrokken in het parkeeronderzoek en de besluitvorming van verweerder. Dit brengt met zich dat het parkeeronderzoek is gebaseerd op onzorgvuldige uitgangspunten en om die reden niet aan het bestreden besluit van verweerder ten grondslag mocht worden gelegd. In zoverre kleeft er een zorgvuldigheidsgebrek aan het bestreden besluit, hetgeen strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb oplevert. Voor wat betreft dit aspect slaagt deze grond van eisers.

Onevenredige gevolgen

16. Eisers betogen dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat slechts op een moment sprake is van een geringe bezettingsgraad. Volgens eisers doet de overschrijding zich in de praktijk op veel meer momenten voor en is die overschrijding ook nog eens groter dan verweerder meent. Verder gaat verweerder in zijn redenering uit van de veronderstelling dat het parkeerbeleid is vastgesteld om te borgen dat er als gevolg van nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen beschikbaar blijven. In dit verband stelt verweerder dat een bezettingsgraad van 87% betekent dat in de openbare ruimte nog steeds 14 parkeerplaatsen beschikbaar zouden zijn, waardoor niet direct een parkeerprobleem zou ontstaan. Eisers wijzen erop dat de beleidsregels 2012 niet zijn opgesteld met het doel dat voldoende parkeerplaatsen beschikbaar blijven, maar met het doel dat op transparante en duidelijke wijze wordt vastgesteld hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn bij een nieuw bouwinitiatief. Dat is volgens eisers niet hetzelfde. In dit verband wijzen eisers erop dat beleidsregels 2012 beogen vooraf te garanderen dat een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen realiseert om in de parkeerbehoefte te voorzien. Dat moet volgens eisers dus worden bepaald aan de hand van de plannen van de projectontwikkelaar, waarin voldoende parkeerplaatsen dienen te zijn opgenomen. In de visie van eisers beogen voormelde beleidsregels niet te garanderen dat het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen vooraf willekeurig of ‘in concept’ wordt bepaald, en dat een tekort achteraf wordt aangevuld met overige parkeerplaatsen in de openbare ruimte, zolang daar maar voldoende parkeerplaatsen overblijven. Omdat verweerder uitgaat van een onjuist doel van de beleidsregels 2012, kan haar redenering ten aanzien van de onevenredigheid naar de mening van eisers niet opgaan. Verder zijn eisers van mening dat verweerder ten onrechte stelt dat geen sprake is van een structureel parkeerprobleem. Verweerder baseert die conclusie op het feit dat gedurende de meetperiode slechts op één moment sprake was van een overschrijding van de bezettingsgraad door de nieuwe supermarkt. Zoals eerder vermeld doet deze overschrijding zich in de visie van eisers in de praktijk op veel meer momenten voor, maar zelfs als het zou gaan om één overschrijding, dan volgt daaruit nog niet dat geen sprake is van een structureel parkeerprobleem. In dit verband wijzen eisers erop dat verweerder daarbij voorbij gaat aan het feit dat die ene overschrijding zich iedere week weer zal voordoen, waardoor wél sprake is van een structureel probleem. In dit kader achten eisers van belang dat bestuurders dan immers iedere week meer meters zullen moeten afleggen om een parkeerplaats te zoeken, waardoor zij geïrriteerd raken. Dat heeft, zoals verweerder ook stelt, invloed op het verkeersgedrag. Bovendien zullen het vaak dezelfde mensen zijn die met dit probleem geconfronteerd worden, aldus eisers. Vanwege werk- en schoolritmes kan immers worden aangenomen dat mensen die op een bepaald moment in de week op een bepaalde plek zijn, vaker op datzelfde moment in de week op die plek zijn. De irritatie en daarmee het ongewenste effect op het verkeersgedrag zullen volgens eisers dus iedere week groter worden. Hieruit volgt naar de mening van eisers dat verweerder niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van een situatie waarbij de gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels 2012 te dienen doelen. In dit verband wijzen eisers erop dat de vergunde ontwikkeling immers niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen om in de parkeerbehoefte te voorzien en dat die zal bovendien zal leiden tot structurele parkeerproblemen, met oplopende irritaties en ongewenste gevolgen voor het verkeersgedrag tot gevolg. Voor het standpunt van verweerder dat de omgevingsvergunning (en daarmee het bestreden besluit) niet vernietigd behoeft te worden, bestaat derhalve geen grondslag, aldus eisers.

16.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op basis van de beleidsregels 2012 (tabel Al) het aantal benodigde parkeerplaatsen voor een bepaalde ontwikkeling kan worden vastgesteld. Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet in de voorliggende vergunningaanvraag - nu het bouwplan niet zelf volledig in de benodigde parkeerbehoefte voorziet - vervolgens worden vastgesteld of gelet op dit aantal er binnen de vastgestelde loopafstand voldoende parkeerruimte beschikbaar is om de vergunning te kunnen verlenen.

16.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval ondeugdelijk gemotiveerd dat er sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de beleidsregels 2012. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder uit de onderzoeksbevindingen van het verkeersonderzoek en het rapport van Roelofs ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat er slechts sprake is van een geringe overschrijding van de maximale toegestane bezettingsgraad van 85% op werkdagmiddagen. In dit verband hebben eisers er terecht op gewezen dat in het parkeeronderzoek van Roelofs slechts op twee werkdagmiddagen is gemeten en dat uit dit onderzoek blijkt dat in 50% van de gevallen op de werkdagmiddagen sprake is van een overschrijding van de maximaal toegestane bezettingsgraad voor wat betreft parkeren. Zonder een nadere onderbouwing van verweerder valt niet in te zien dat er – extrapolerend – sprake is van een gesteld incident en dat daaruit zonder meer volgt dat slechts op een werkdagmiddag sprake is van een daadwerkelijke overschrijding van voormelde bezettingsgraad.

16.3. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat verweerder in dit geval niet heeft gemotiveerd om welke reden ook kan worden afgeweken van het nieuwe parkeerbeleid in de beleidsregels 2021, te meer nu dit parkeerbeleid strikter is dan de beleidsregels 2012 en niet duidelijk is of dit project met de daarbij behorende parkeerbehoefte past in het nieuwe parkeerbeleid. Dit brengt met zich dat het bestreden besluit ook in zoverre tot stand is gekomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, en in strijd met het motiveringsbeginsel, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, tot stand is gekomen. Voor wat betreft dit aspect slaagt deze grond van eisers.

Herinrichting openbaar gebied

17. Eisers betogen dat het parkeertekort niet wordt opgelost door het definitieve ontwerp Merodelaan en het ontwerp Bordewijklaan. In dit verband wijzen eisers erop dat in het voorgaande uitgebreid is toegelicht dat het parkeertekort groter is dan drie parkeerplaatsen. Gelet hierop zijn eisers van mening dat de twee extra parkeerplaatsen in het definitieve ontwerp Merodelaan en de acht parkeerplaatsen in het ontwerp Bordewijklaan niet voldoende zijn om het parkeertekort op te lossen. Daarbij moet worden opgemerkt dat het eisers niet duidelijk is of het definitieve ontwerp Merodelaan nu in twee of drie extra parkeerplaatsen voorziet. In de nadere toelichting spreekt verweerder immers van twee extra parkeerplaatsen, maar uit de aangepaste inrichtingstekeningen die deel uitmaken van de omgevingsvergunning (en die eisers bij e-mail van 29 september 2022 heeft ontvangen) lijkt te volgen dat het deze tekeningen voorzien in drie extra parkeerplaatsen. In de visie van eisers is deze onduidelijkheid van ondergeschikt belang, omdat het parkeertekort zowel met twee als met drie extra parkeerplaatsen niet voldoende wordt opgelost. Verder zijn eisers van mening dat het parkeertekort van de vergunde ontwikkeling niet opgelost kan worden door het ontwerp Bordewijklaan. In dit verband wijzen eisers erop dat deze redenering van verweerder in strijd komt met het doel van de beleidsregels 2012. Daarbij achten eisers van belang dat de beleidsregels 2012 zijn opgesteld met het doel dat op transparante en duidelijke wijze wordt vastgesteld hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn bij een nieuw bouwinitiatief. De beleidsregels beogen vooraf te garanderen dat een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen realiseert om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het achteraf aanvullen van een parkeertekort met parkeerplaatsen in de openbare ruimte is in strijd met het doel van de beleidsregels 2012, aldus eisers. Bovendien zijn deze extra parkeerplaatsen aan de Borderwijklaan niet voor niets gerealiseerd. Het inzetten van deze parkeerplaatsen om het parkeertekort van de vergunde ontwikkeling op te lossen, leidt volgens eisers dus enkel tot een verplaatsing van het parkeerprobleem en het parkeertekort. Met andere woorden: het ene gat wordt met het andere opgevuld, aldus eisers.

17.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een afstand van 300 meter tot de Weijert-Noord omdat dat dit tweemaal de afstand van 150 meter is, waarmee in het verkeersonderzoek van Roelofs wordt gerekend. Wanneer de afstand groter is dan 300 meter, dan is er geen sprake van overlap wanneer de loopafstand tot de woonfunctie als uitgangspunt wordt genomen, aldus verweerder.

17.2. De rechtbank stelt vast dat het definitieve ontwerp Merodelaan en het ontwerp Bordewijklaan ontwikkelingen zijn van (ruim) na het nemen van het bestreden besluit door verweerder, zodat daarmee geen rekening kon worden gehouden ten tijde van de heroverweging in bezwaar. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen dan is weergegeven in de vorige rechtsoverwegingen. Wel kunnen deze ontwikkelingen worden betrokken bij het opnieuw te nemen besluit op bezwaar door verweerder.

Conclusie

18. Gelet op de rechtsoverwegingen 11.2, 13 en 13.1, 16.2 en 16.3 zijn de beroepen van eisers gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit (deels) in stand te laten, maar volstaat met de opdracht aan verweerder, gelet op de aan hem toekomende beoordelingsruimte, om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

18.1. Aangezien de beroepen gegrond worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van eisers te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen deze kosten worden begroot op € 2.511,- (één punt voor het indienen van een beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, een half punt voor het indienen van een nadere reactie en een half punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde van € 837,- per punt en een gemiddelde zwaarte van de zaak) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres sub 1 betaalde griffierecht van € 181,- aan haar dient te vergoeden. Verder ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres sub 2 betaalde griffierecht van € 360,- aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart de beroepen van eisers gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

  • -

    bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

  • -

    veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 2.511,-

  • -

    bepaalt dat verweerder het door eiseres sub 1 betaalde griffierecht van € 181,- aan haar dient te vergoeden;

  • -

    bepaalt dat verweerder het door eiseres sub 2 betaalde griffierecht van € 360,- aan haar dient te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.L.A. van Kats als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.

De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Afschrift verzonden op:

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. bouwen;

(…)

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).

(…)

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

(…)

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

(…)

2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Bestemmingsplan “De Merode”

Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen in de vorm van appartementen, met dien verstande dat:

1. de gebruiksoppervlakte van een woning, met uitzondering van meergeneratiewoningen, ten minste 50 m² bedraagt;

2. de gebruiksoppervlakte van een woning zich in ieder geval voor de helft boven peil bevindt, met uitzondering van woningen waarvan de bestaande gebruiksoppervlakte zich geheel beneden peil bevindt;

3. kamerverhuur niet is toegestaan;

b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” , met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;

c. parkeervoorzieningen;

d. bijbehorende erven, tuinen en gemeenschappelijke ruimten;

e. additionele voorzieningen.

Artikel 5.2.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b. De bouwhoogte (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP579DeMerodelaan-vg01/r_NL.IMRO.0014.BP579DeMerodelaan-vg01.html) mag maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte bedragen, met inachtneming van de aangeduide hoogtescheidingslijnen.

(…)

Artikel 7.1.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen of verbouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende functie in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Artikel 7.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1.1:

a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 7.1.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 7.1.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. het woon- en leefmilieu;

b. de parkeersituatie;

c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7.1.4 Beleidsregels

Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Beleidsregels parkeernormen 2012 (de beleidsregels)

Verweerder heeft op 12 juni 2012 de “Beleidsregels parkeernormen 2012” (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Deze beleidsregels zijn in 2016 gewijzigd vastgesteld door verweerder.

In de beleidsregels is onder meer het navolgende te kennen gegeven:

“Bij het bepalen van de parkeernormen worden drie uitgangspunten gehanteerd:

1. Elke initiatiefnemer van een bouwplan is zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn eigen parkeerbehoefte;

2. De parkeerbehoefte moet op eigen terrein worden opgelost;

3. Het toepassen van de parkeernormen moet een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid, leefbaarheid en de economische ontwikkeling van de stad.

- Zelf verantwoordelijk voor oplossen parkeerbehoefte

Het uitgangspunt is dat een bouwplan geen extra druk op de parkeersituatie in de bestaande openbare ruimte legt. In het plan moet dus een oplossing voor de parkeerbehoefte worden opgenomen.

Een eigen parkeervoorziening heeft een toegevoegde waarde. Vooral in gebieden met betaald parkeren is een eigen parkeervoorziening een belangrijk ‘selling point’ en een onontbeerlijke service voor de nieuwe gebruikers.

- Parkeerbehoefte oplossen op eigen terrein

Ten onrechte wordt ‘eigen terrein’ soms opgevat als ‘eigen erf’. Met ‘eigen terrein’ bedoelen we in deze beleidsregels het gehele grondgebied of plangebied van het bouwinitiatief. In sommige gevallen is ‘eigen erf’ en ‘eigen terrein’ hetzelfde. Meestal gaat het dan om een bouwinitiatief op één perceel. Maar bij bijvoorbeeld nieuwbouwwijken wordt het hele plangebied als het ‘eigen terrein’ beschouwd. Dat betekent dat er ook in de nieuwe openbare ruimte geparkeerd mag worden. Dit mag echter geen negatief effect hebben op de bestaande openbare ruimte buiten het plangebied.

- Positieve invloed op bereikbaarheid en economische ontwikkeling

De toepassing van de parkeernormen moet een positieve invloed hebben op zowel de economische ontwikkeling, leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en verkeerskundige kwaliteit van de stad. Er is soms een schijnbaar dilemma tussen enerzijds het uitvoering geven aan het parkeerbeleid dat de kwaliteit van de openbare ruimte bewaakt en anderzijds het parkeer-beleid dat de economische ontwikkeling van de stad wil faciliteren. De beleidsregels hebben niet het doel om ontwikkelingen te belemmeren, maar om hen te toetsen op hun kwaliteit. Het toepassen van de parkeernormen kan in de praktijk echter tot tegenstrijdige effecten leiden. Omdat het de bedoeling is dat de normen een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid, leefbaarheid én de economische ontwikkeling van de stad, is in bepaalde situaties een bredere belangenafweging dan alleen parkeren nodig. Als alle mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein of op alternatieve locaties uitgesloten zijn, kan het college van B&W daarom kijken naar de mogelijkheid een bouwinitiatief goed te keuren zonder dat de parkeerbehoefte volledig wordt gerealiseerd. Er wordt dan wel gekeken of de parkeerdruk in de openbare ruimte rondom het bouwinitiatief niet te hoog is.”

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.