Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2023:3113

Rechtbank Noord-Nederland
24-07-2023
26-07-2023
LEE 21-3418
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2025:534, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Afwijzing aanvraag om tegemoetkoming in planschade. Deskundigenadvies. Wijze van vergelijken tussen planregels. Geen deskundig tegenrapport. Kritische kanttekeningen van eisers onvoldoende om deskundigenadvies niet te mogen volgen. Onbevoegdheid van de bestuursrechter om kennis te nemen van het verzoek om nadeelcompensatie en van het verzoek om schadevergoeding, gelet op de hoogte van het bedrag.

Rechtspraak.nl
Omgevingsvergunning in de praktijk 2023/8916

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht

locatie Groningen

zaaknummer: LEE 21/3418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eisers] , te [plaats], eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, verweerder,

(gemachtigde: N. Seinen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eisers om tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 14 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Bovendien is beslist geen nadeelcompensatie toe te kennen aam eisers.

Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eisers hebben nadien nog een aantal aanvullende stukken met bijlagen ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 16 mei 2023. Eisers zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Op zitting is ook de [naam], bijgestaan door hun gemachtigde mr. S.N. van den Heykant, gehoord. Hoewel de maatschap door de rechtbank eerder is aangemerkt als partij in de zin van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ook is uitgenodigd voor de zitting, heeft de rechtbank op zitting geoordeeld dat dat ten onrechte is geweest. Op zitting is vastgesteld dat verweerder met de maatschap geen overeenkomst heeft gesloten die erin voorziet dat schade van eisers op de maatschap kan worden verhaald. Dit is met partijen op zitting besproken. Namens de maatschap is ermee ingestemd dat de rechtbank de maatschap verder niet als partij aanmerkt.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betreft de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.

1.1. Eisers zijn eigenaar van en woonachtig op het perceel [adres] te [plaats]. Op het in de directe omgeving van het perceel van eisers gelegen perceel [adres] drijft de maatschap een veehouderij. Op het bedrijf van de maatschap worden vooral (melk)geiten gehouden.

1.2. Eisers hebben op 27 januari 2020 een Aanvraagformulier Tegemoetkoming Planschade bij verweerder ingediend.

In hun aanvraag hebben eisers ingevuld dat zij schade hebben geleden in de vorm van waardevermindering door de vestiging van een intensieve geitenhouderij op het perceel [adres] te [plaats].

1.3. Verweerder heeft deze aanvraag om tegemoetkoming ter advisering voorgelegd aan de Stichting Advisering Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ).

1.4. De SAOZ heeft op 15 februari 2021 een conceptadvies naar aanleiding van voormelde aanvraag toegezonden aan verweerder en eisers.

1.5. Eisers hebben bij brief van 25 februari 2021 een inhoudelijke reactie gegeven op het conceptadvies van de SAOZ.

1.6. In maart 2021 is het definitieve advies door de SAOZ uitgebracht. In het definitieve advies komt de SAOZ tot het advies aan verweerder om de aanvraag om tegemoetkoming in de planschade af te wijzen.

1.7. Bij primair besluit van 13 april 2021 heeft verweerder de aanvraag van eisers om tegemoetkoming in planschade afgewezen.

1.8. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 30 april 2021 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.

1.9. Eisers hebben de bezwaren mondeling toegelicht op een hoorzitting van 7 juli 2021 van de adviescommissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Dantumadiel (hierna: de commissie). Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.

1.10. De commissie heeft verweerder bij brief van 24 augustus 2021 geadviseerd om de bezwaren van eisers ongegrond te verklaren.

2. Onder overneming van het advies van de commissie heeft verweerder met het bestreden besluit de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit van

13 april 2021 gehandhaafd. Verweerder heeft op 14 september 2021 bovendien beslist om het verzoek om nadeelcompensatie af te wijzen.

Toepasselijke regelgeving

3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Overwegingen

Het geschil

4. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de aanvraag van eisers van

27 januari 2020 heeft afgewezen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

5. De rechtbank beoordeelt eerst de weigering van verweerder om aan eisers een tegemoetkoming in planschade toe te kennen. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eisers ten aanzien van planschade niet slaagt. De rechtbank licht dat oordeel hierna verder toe.

Beoordelingskader planschade

6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit de uitspraak van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1275, volgt dat bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiervoor dient de desbetreffende wijziging waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.

Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van planologische ontwikkelingen op gronden van derden, moet worden uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van die gronden (zie eerdergenoemde overzichtsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS: 2016:2582)

De deskundige dient bij de vraag wat de meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden is, voor iedere relevante schadefactor dezelfde invulling aan het in de vergelijking te betrekken planologische regime te geven (vergelijk de uitspraak van de AbRvS van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2192).

Advisering

7. De rechtbank stelt vast dat verweerder het definitieve advies van maart 2021 van de SAOZ aan het bij het bestreden gehandhaafde primaire besluit tot afwijzing van de aanvraag om tegemoetkoming in de planschade ten grondslag heeft gelegd.

7.1. Met betrekking tot de beoordeling van het planschadeverzoek heeft SAOZ het bestemmingsplan “Herziening Bûtengebied Dantumadiel” als mogelijk schadeveroorzakend besluit als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangemerkt. Dit bestemmingsplan is op 1 september 2016 onherroepelijk geworden. SAOZ heeft de ruimtelijke gevolgen voor eisers van dit bestemmingsplan vergeleken met de gevolgen voor eisers van het daarvoor geldende bestemmingsplan “Bûtengebied Dantumadiel”.

7.2. In het advies van maart 2021 heeft de SAOZ onder meer geoordeeld dat van voor het object van eisers voordelige ruimtelijke effecten geen sprake is, maar van voor het object nadelige ruimtelijke effecten evenmin. In de visie van de SAOZ zijn voor het object geen nadelige planologische effecten ontstaan als gevolg van het bestemmingsplan “Herziening Bûtengebied Dantumadiel”. De planologische maatregel heeft dan ook niet geleid tot een nadeliger positie, waaruit schade is voortgevloeid die mogelijk op de voet van artikel 6.1 van de Wro voor tegemoetkoming in aanmerking zou kunnen komen, aldus de SAOZ.

7.3. SAOZ heeft in het kader van de voorbereiding van het advies met eisers gesproken. Daarbij hebben eisers toegelicht welke gevolgen zij ondervonden van door verweerder genomen besluiten en andere beslissingen. Ook hebben eiseres naar aanleiding van het ontwerpadvies een reactie ingediend. De andere door eisers in het gesprek en de reactie genoemde besluiten of feitelijke (afgeleide) gevolgen zijn volgens de SAOZ geen titel voor een aanvraag om tegemoetkoming in planschade. SAOZ concludeert in het advies dat er geen sprake is van een planologische verslechtering waarvoor planschade kan worden toegekend. Gelet hierop komt de SAOZ niet toe aan een taxatie van het object of het beoordelen van het normaal maatschappelijk risico. Om die reden heeft de SAOZ verweerder geadviseerd om de aanvraag om tegemoetkoming in planschade af te wijzen.

7.4. Eisers betogen dat het voormelde advies van de SAOZ onzorgvuldigheden bevat en op een onjuiste wijze tot stand is gekomen. In dit verband wijzen eisers erop dat verweerder onvolledige informatie voor wat betreft de intussen illegale oprichtingsvergunning en de huidige status van de inrichting van de maatschap aan de SAOZ heeft verstrekt. Naar de mening van eisers heeft de SAOZ in het kader van de advisering ten onrechte geen rekening gehouden met het door hen gestelde onrechtmatige gebruik van het perceel aan de [adres] en de door hen gestelde onrechtmatigheid van het bestemmingsplan. In dit verband wijzen eisers erop dat er nog steeds een illegale intensieve geitenmelkveehouderij met 750 landbouwhuisdieren in werking is in strijd met de regels van het Activiteitenbesluit zonder dat verweerder overgaat tot handhavend optreden. Daarnaast wijzen eisers erop dat het SAOZ-rapport en het advies van de commissie niet inhoudelijk ingaan op de ingetrokken vergunningen en op het bepaalde in de Wet natuurbescherming (Wnb). Gelet daarop zijn eisers van mening dat de SAOZ om die reden een irrelevant rapport heeft geschreven waaraan de commissie en verweerder ten onrechte doorslaggevende betekenis hebben toegekend.

7.3. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2020: 2907, volgt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze zogeheten vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor een uit de wet voortvloeiende adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op hetgeen een partij ten aanzien van het advies heeft aangevoerd.

7.4. Uit overweging 7. volgt dat verweerder het SAOZ-advies van maart 2021 aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt in dit verband vast dat eisers geen contra-expertise van een deskundige op het gebied van planschade hebben overgelegd. Vervolgens is de vraag of eisers erin geslaagd zijn om aannemelijk te maken dat er sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering door SAOZ. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank acht het juist dat SAOZ een planvergelijking heeft gemaakt waarbij de SAOZ de planologische gevolgen van het bestemmingsplan “Herziening Bûtengebied Dantumadiel” heeft vergeleken met die van het daarvoor geldende bestemmingsplan “Bûtengebied Dantumadiel”. Van andere relevante planologische besluiten als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro is de rechtbank niet gebleken. Uit de door SAOZ in het advies van maart 2021 weergegeven planvergelijking maakt de rechtbank bovendien op dat de SAOZ daarbij terecht is uitgegaan van de (theoretisch) maximale invulling van de mogelijkheden op grond van de planregels. De feitelijke invulling daarvan, zoals door eisers beschreven, is daarbij niet maatgevend. Op grond van de planvergelijking aan de hand van de (theoretisch) maximale invulling van de mogelijkheden op grond van de planregels is de SAOZ in voormeld advies tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een planologisch nadeel voor eisers. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eisers de theoretische vergelijking aan de hand van de maximale invulling van de planregels door de SAOZ niet inhoudelijk hebben bestreden. Gelet hierop bestaat er in zoverre geen grond voor het oordeel dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen.

7.5. De rechtbank heeft er begrip voor dat eisers zich zorgen maken over hun gezondheid vanwege de geiten- en rundveehouderij. De rechtbank kan echter niet voorbij gaan aan het hiervoor beschreven toetsingskader voor de beoordeling van planschadeverzoeken. In het kader van de beoordeling van een planschadeverzoek is dan ook, anders dan eisers stellen, geen ruimte om rekening te houden met de stellingen van eisers dat sprake zou zijn van onrechtmatig gebruik van het perceel door de maatschap in afwijking van de voor de inrichting geldende regels, een onrechtmatig bestemmingsplan of het ten onrechte niet handhaven, wat verder zij van die stellingen. Verder leidt het enkel plaatsen van kritische kanttekeningen door eisers naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet tot de conclusie dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig is dan wel inhoudelijk niet concludent is (vgl. AbRvS, 11 januari 2012, ECLI:NL:RVS: 2012:BV0578). Geen grond bestaat voor het oordeel dat de door SAOZ getrokken conclusie tot afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in planschade niet volgt uit de bevindingen van dit advies. Dit brengt met zich dat verweerder het advies van de SAOZ aan de bestuurlijke besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Deze grond van eisers slaagt niet.

Nadeelcompensatie

8. Eisers voeren verder aan aan dat hun verzoek om schade te vergoeden niet alleen zag op planschade maar ook op nadeelcompensatie en op schade als gevolg van onrechtmatig handelen van verweerder. Dit zou niet goed beoordeeld zijn door verweerder. De rechtbank gaat hierna eerst in op de door eisers gestelde nadeelcompensatie. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bestuursrechter niet bevoegd is hierover te oordelen. De rechtbank licht dat hierna verder toe.

8.1. Met het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften van de gemeente Dantumadiel gevolgd. In het advies heeft de adviescommissie verweerder geadviseerd (alsnog) te beslissen op het verzoek van eisers van 27 januari 2020 voor zover dit verzoek als een verzoek om nadeelcompensatie moet worden opgevat. Verweerder heeft dat op 14 september 2021 alsnog gedaan. Het verzoek om nadeelcompensatie is afgewezen. Eisers voeren in beroep aan dat zij recht hebben op nadeelcompensatie.

8.2. Ter toelichting van partijen wijst de rechtbank erop dat het bij nadeelcompensatie gaat om vergoeden van schade als gevolg van rechtmatige besluitvorming (of andere handelen) van een bestuursorgaan. In bepaalde gevallen kan rechtmatig overheidshandelen schade veroorzaken waarvan de schade moet worden vergoed. De bestuursrechter kan naar de huidige stand van het recht bevoegd zijn om over geschillen over nadeelcompensatie te oordelen. Dat is bij beslissingen van een bestuursorgaan op een (zelfstandig) schadeverzoek echter alleen het geval als het gaat om gestelde schade die het gevolg is van een besluit waartegen beroep zou kunnen worden ingesteld bij de bestuursrechter of als er een nadeelcompensatieregeling is op grond waarvan een benadeelde aanspraak kan maken op schadevergoeding. Als de schadeoorzaak een handeling is waartegen geen bestuursrechtelijke ingang bestaat, is de bestuursrechter niet bevoegd maar bestaat (alleen) de mogelijkheid van een civielrechtelijke procedure (met als grondslag dat het niet vergoeden van onevenredige schade de overheidshandeling onrechtmatig maakt).

8.3. Ter zitting is gebleken dat het verzoek om nadeelcompensatie van eisers in het bijzonder betrekking heeft op een MER-beoordelingsbesluit en de geurverordening van de gemeente Dantumadiel (Verordening geurhinder en veehouderij Dantumadiel 2019). De rechtbank stelt vast dat in een bijlage van het SAOZ-advies inzake de planschade is vermeld dat op grond van het MER-beoordelingsbesluit en de Geurverordening geen aanleiding bestaat om nadeelcompensatie aan eisers toe te kennen. Verweerder heeft dit advies aan de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie ten grondslag gelegd.

8.4. De rechtbank overweegt dat de door eisers genoemde schadeoorzaak in beide gevallen niet is gelegen in besluiten waarover de bestuursrechter mag oordelen. Evenmin is gebleken dat sprake van is een nadeelcompensatieregeling. Ook anderszins ziet de rechtbank geen grondslag om over de door eisers gestelde nadeelcompensatie te kunnen oordelen. Eisers verwijzen weliswaar naar titel 4.5 van de Awb met als opschrift “Nadeelcompensatie” en in het bijzonder naar artikel 4:126 van de Awb, maar deze titel is nog niet in werking getreden. Dit brengt met zich dat de bestuursrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eisers, voor zover dit betrekking heeft op nadeelcompensatie.

Schadevergoeding

9. Voor wat betreft het verzoek van eisers om schadevergoeding in verband met volgens eisers onrechtmatige besluiten en handelen van de verweerder overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat eisers schadevergoeding willen ten gevolge van onrechtmatige besluiten en handelingen van verweerder en dat de door hen gewenste schadevergoeding een bedrag bedraagt dat ruimschoots uitstijgt boven het bedrag waarover de rechtbank bevoegd is te oordelen. Eisers hebben onder meer gewezen op het niet tijdig beslissen door verweerder op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, het niet handhavend optreden door verweerder tegen een volgens eisers illegale situatie op het perceel van de maatschap en andere fouten die verweerder volgens eisers heeft gemaakt in de besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat eisers zich met dit verzoek om schadevergoeding hebben gewend tot verweerder en in hun beroepschrift een beroep hebben gedaan op artikel 8:88 van de Awb.

9.1. Het gaat hier niet om een situatie als bedoeld in artikel 8:89, eerste lid, van de Awb waarin de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. De bestuursrechter is voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding van eisers op grond van het tweede lid van artikel 8:89 van de Awb enkel bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen, indien de hoogte van de gevorderde vergoeding ten hoogste € 25.000,- bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente. Desgevraagd hebben eisers ter zitting te kennen gegeven dat zij in dit geval een schadevergoeding willen van aanzienlijk meer dan € 25.000,-. Dat wordt ook bevestigd in de stukken die eisers hebben ingediend en waarin zij de schade hebben begroot. De bestuursrechter kan daarover niet oordelen. Gelet hierop kunnen eisers in dit geval uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter indienen. Gelet op de voorgaande overwegingen verklaart de rechtbank zich als bestuursrechter, gelet op artikel 8:89, tweede lid, van de Awb, onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding van eisers ex artikel 8:88 van de Awb.

Conclusie

10. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eisers, voor zover dit betrekking heeft op de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van het verzoek om planschade, ongegrond. Verder volgt uit de voorgaande overwegingen dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eisers, voor zover in het bestreden besluit besloten is op het verzoek om nadeelcompensatie. Daarnaast volgt uit de voorgaande overwegingen dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding van eisers ex artikel 8:88 van Awb. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.

Voor zover de bestuursrechter onbevoegd is om de zaak inhoudelijk te behandelen, kunnen eisers uitsluitend een vordering bij de civiele rechter instellen. Eisers hebben op zitting gevraagd om in dit geval de zaak door te zenden naar de civiele rechter. Ter informatie van eisers wijst de rechtbank erop dat het (bestuurs)procesrecht die mogelijkheid niet biedt. Het is aan eisers zelf om een keuze te maken of zij al dan niet een civielrechtelijke procedure wensen te starten.

Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep van eisers, voor zover het betrekking heeft op de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van het verzoek om planschade, ongegrond;

- verklaart zich als bestuursrechter onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover daarin is besloten op het verzoek om nadeelcompensatie van eisers;

- verklaart zich als bestuursrechter onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding van eisers ex artikel 8:88 van de Awb.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.L.A. van Kats als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.

De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Afschrift verzonden op:

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:88

1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:

a. een onrechtmatig besluit;

b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;

c. het niet tijdig nemen van een besluit;

d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a (https://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/2023-01-01), zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.

Artikel 8:89

1. Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.

2. In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000,- bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.

(…)

Artikel 8:91

1. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1

1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

2. Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:

a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;

b. een bepaling van een wijziging krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder a, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, of van een uitwerking krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder b, of een nadere eis krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder d;

c. een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

(…)

Artikel 6.2

1. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.

2. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:

a. van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;

b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:

1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of

2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.

Artikel 6.3

Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:

a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;

b. de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.

Bestemmingsplan Bûtengebiet Dantumadiel

1. Begrippen

1.57

Intensieve veehouderij

Een bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html) voor het houden van vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak - met een omvang van tenminste 250 m2, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen; het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

3.1

Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_2.3.html)' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;

b. intensieve veehouderij (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html) is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;

c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - agrarisch kleinbedrijf’ uitsluitend een agrarisch kleinbedrijf is toegestaan;

d. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze zijn bestemd in de aangrenzende bestemming

‘Agrarisch - Terpenlandschap (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_2.6.html)’, ‘Agrarisch - Veenlandschap (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_2.7.html)’ of ‘Agrarisch - Woudenlandschap (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_2.8.html)’;

e. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;

f. de gronden mede zijn bestemd voor bestaande (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html) kleinschalige kampeerterreinen;

g. de gronden mede zijn bestemd voor kleinschalige nevenactiviteiten in de vorm van:

1. detailhandel in streekeigen producten op een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;

2. zorgactiviteiten;

3. natuur- en landschapsbeheer;

4. bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorieën 1 en 2 als bedoeld in Bijlage 5 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/rb_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_5.pdf)Staat van bedrijfsactiviteiten (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/rb_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_5.pdf) alsmede agrarische hulpactiviteiten;

5. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;

6. kleinschalige daghoreca (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html) of dagrecreatie, bêd en brochje (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html), inpandige recreatieappartementen met een vloeroppervlakte van ten hoogste 80 m2 per appartement, een groepsaccommodatie of een theeschenkerij;

mits de agrarische functie de belangrijkste gebruiksfunctie blijft, ten hoogste 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor de nevenactiviteiten en de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in bestaande (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html) bedrijfsgebouwen;

h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' aan De Wal 1a, Feanwâlden een loonbedrijf is toegestaan;

i. de gronden mede zijn bestemd voor de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

- gebouwen;

- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

- werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

1. het aantal bedrijfswoning (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html)en per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html) aantal bedrijfswoningen;

2. voeropslagvoorzieningen en mestopslagvoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan in het bouwvlak;

3. per bouwvlak ten hoogste 1 paardenbak (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html) is toegestaan voor eigen gebruik;

4. windturbines uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van bestaande (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html) windturbines.

Artikel 29 Wonen

29.1

Begripsomschrijving

De voor ‘Wonen (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_2.29.html)’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen in een woonhuis (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html), al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zoals genoemd in Bijlage 3 Lijst bedrijven (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/rb_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_3.pdf)en beroepen aan huis (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/rb_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_3.pdf);

b. handhaving van de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

c. hobbymatig agrarisch gebruik (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401/r_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_1.1.html);

d. ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ uitsluitend voor een recreatiewoning.

(…)

Bestemmingsplan “Herziening Bûtengebiet Dantumadiel”

Artikel 3 Agrarisch – Agrarisch

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn gelegen, zijn de regels van artikel 3 van het

bestemmingsplan “Bûtengebiet Dantumadiel” en vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2013 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

- de regels van artikel 3 van het bestemmingsplan “Bûtengebiet Dantumadiel” en vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2013 zoals hierna aangegeven worden gewijzigd en/of aangevuld.

3.2.

Bouwregels

Artikel 3, lid 3.2, sub b wordt aangevuld met:

bouwwerk

verplichte situering

maximale oppervlakte

max. goothoogte

max. bouwhoogte

minimale dakhelling

voedersilo’s

achter de voorgevelrooi-lijn van de bedrijfswoning

10 meter

melksilo’s

Achter de voorgevelrooi-lijn van de bedrijfswoning

8 meter

Overige bouw-werken, geen gebouwen zijnde

Indien de aanduiding ‘silo’ is opgenomen, zijn sleufsilo’s uitsluitend toege-staan ter plaatse van de aanduiding ‘silo’

3 meter

3.4.

Afwijken van de bouwregels

Artikel 3, lid 3.4.1, sub a komt te vervallen.

Artikel 3, lid 3.4.1, sub b tot en met sub h worden hernummerd vanaf a. tot en met g.

Artikel 3, lid 3.4.1 wordt aangevuld, zodat sub h komt te luiden:

h. 3.2 onder b ten behoeve van het plat afdekken van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, met dien verstande dat de overige bouwregels voor bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning van overeenkomstige toepassing blijven.

3.5.

Specifieke gebruiksregels

Artikel 3, lid 3.5.1 wordt aangevuld met:

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, behoudens voor zover een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan;

b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens:

- opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat opslag in het kader van de normale bedrijfsvoering niet mag plaatsvinden voor de voorgevellijn van de woning;

- de opslag van onder meer afbraak- en bouwmaterialen, caravan- en bootstalling alsmede voor de berging van verschillende landbouwwerktuigen en -materialen in een loods op het perceel Mûnewei 35, De Falom;

c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende producten;

d. het inrichten van het erf in afwijking van een erfinrichtingsplan op basis waarvan een omgevingsvergunning is verleend;

e. het veroorzaken van een significant negatief effect op een Natura 2000-gebied.

3.6.

Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 3, lid 3.6.1, wordt gewijzigd en aangevuld met:

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

a. 3.1 ten behoeve van het gebruik van een agrarische bedrijfswoning voor bewoning door derden;

b. 3.1 ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, indien en voor zover:

1. aannemelijk is gemaakt dat het bedrijf structureel een arbeidsbehoefte heeft van twee volwaardige arbeidskrachten;

2. de continuïteit van het bedrijf aannemelijk is gemaakt op basis van de bedrijfsopzet en -overname;

3. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen;

c. 3.1 en 3.5.1 onder a ten behoeve van nieuwe kleinschalige kampeerterreinen of uitbreiding van bestaande kleinschalige kampeerterreinen of het plaatsen van meer kampeermiddelen op een bestaand kleinschalig kampeerterrein, indien en voor zover:

1. de oppervlakte van het kampeerterrein ten minste 0,5 hectare bedraagt bij ten hoogste 15 kampeermiddelen;

2. de oppervlakte van het kampeerterrein ten minste 0,75 hectare bedraagt bij ten hoogste 25 kampeermiddelen;

3. het aantal kampeermiddelen in geen geval meer bedraagt dan 25;

4. de afstand van het kampeerterrein tot een erf van een derde tenminste 50 m bedraagt;

5. het aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente niet meer bedraagt dan 20;

6. het terrein landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen;

d. 3.5.1 onder c ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende producten, indien en voor zover:

1. deze activiteit ten dienste staat van of verband houdt met de bedrijfseigen agrarische activiteiten en is ondergeschikt aan de agrarische activiteiten;

2. sprake is van één van de volgende wijzen van vergisting:

- het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de covergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;

- het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;

3. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen.

e. 3.5.1 onder c ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende producten, indien en voor zover:

1. dit initiatief gezamenlijk door bedrijven die in elkaars omgeving zitten wordt uitgevoerd;

2. de toeleidende wegen geschikt zijn voor een toename van het aantal verkeersbewegingen en voor een eventuele verandering van het soort verkeer als gevolg van de vergistingsinstallatie;

3. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een

door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen.

3.7

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 3, lid 3.7.1, sub b onder 7 komt te vervallen.

3.7.1

Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur ter plaatse van het in Bijlage 1 Houtsingelkaart aangegeven singellandschap of jongeheideontginningslandschap, welke verkavelingsstructuur mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door niet als zodanig aangeduide houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van niet als zodanig aangeduide houtsingels en/of het geheel of gedeeltelijk

dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;

b. indien het bestemmingsvlak grenst aan ‘Agrarisch - Terpenlandschap’:

1. het kappen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;

2. het aanleggen van landschapselementen zoals bosjes en singels ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - miedenlandschap’;

3. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten en het daarmee wijzigen van de verkaveling;

4. het aanleggen en wijzigen van beschoeiingen en kaden;

5. het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers;

6. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden meer dan 50 cm.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.