Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] tegen het besluit van het Instituut om de aan hem toegekende waardedalingsvergoeding niet te verhogen.
1.1.
Het Instituut heeft aan [eiser] een waardedalingsvergoeding toegekend van
€ 5874,66 exclusief wettelijke rente op grond van een waardedalingspercentage van 2,72 % (het imago-effect) met het besluit van 10 februari 2022. Met het bestreden besluit van 5 april 2022 op het bezwaar van [eiser] is het Instituut bij deze toekenning gebleven.
1.2.
[eiser] heeft bij schrijven van 16 april 2022 en e-mail van 14 augustus 2022 zijn beroepsgronden ingediend.
1.3.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
[eiser] heeft bij e-mail van 11 november 2022 gereageerd op het verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het Instituut. [eiser] is, met kennisgeving, niet verschenen ter zitting.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het besluit van het Instituut betreffende de hoogte van de toekenning van de waardedalingsvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiser] .
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Op 10 januari 2000 heeft [eiser] de volledige eigendom van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , met postcode [postcode] (de woning). Bij notariële akte van 5 december 2017 heeft [eiser] de eigendom van de woning overgedragen voor een (ver)koopprijs van € 210.000.
5. De voor beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de hoogte van de waardedalingsvergoeding met toepassing van de methode van Atlas is berekend.1 De rechtbank leest het beroep van [eiser] zo dat diens gronden zich in de eerste plaats richten tegen de algehele deugdelijkheid van de methode van Atlas en dat [eiser] zich voorts, en meer in het bijzonder, op het standpunt stelt dat het Instituut dient af te wijken van zijn beleidsregel omdat toepassing van de berekeningswijze die volgt uit de methode van Atlas voor [eiser] wegens het bestaan van bijzondere omstandigheden onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De rechtbank behandelt hieronder eerst de gronden die [eiser] aanvoert tegen de methode van Atlas.
7.1.
[eiser] stelt zich – kort samengevat weergegeven – op het standpunt dat de methode waarmee het Instituut zijn waardedalingsvergoeding heeft berekend geen stand kan houden. Deze methode, de methode van Atlas, is technisch, feitelijk en juridisch onhoudbaar; ter onderbouwing verwijst [eiser] naar een artikel van prof. mr. J.M. van Dunné met de titel: ‘Vergoeding van waardedaling van woningen in rechtspraak en wetgeving – een ‘achterhoedegevecht’ of een ‘frontliniekwestie?’. Van Dunné betoogt dat het geologische fundament van de methode van Atlas niet voldoet en dat in dat opzicht aspecten die samenhangen met de ondiepe bodem en de samenstelling van die bodem ten onrechte niet zijn meegenomen in de methode van Atlas. Ook is de door het Instituut gehanteerde WOZ-waarde op 1 januari 2019 niet geschikt om te hanteren als zijnde de waarde van de woning op de peildatum van 1 januari 2019.
7.2.
Het Instituut voert - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aan dat de abstracte wijze van begroten van de schade, zoals met toepassing van het beleid van het Instituut heeft plaatsgevonden aan de hand van de methode van Atlas, voldoet aan de eisen van redelijkheid en doelmatigheid. Daarbij kunnen de door [eiser] aangedragen gronden niet leiden tot het oordeel dat de methode van Atlas geen stand kan houden.
7.3.
Over de methode van Atlas overweegt de rechtbank als volgt.
7.3.1.
De Procedure en werkwijze van het Instituut (het beleid), gebaseerd op de TwG, geeft een schaderegeling voor waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied. Deze regeling voorziet in schadevaststelling op abstracte wijze volgens de methode van Atlas en wordt gekwalificeerd als een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).2 Bij toepassing van deze methode volgt het Instituut de adviezen van de Adviescommissie waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen (de Adviescommissie).
7.3.2.
De onderzoekers van Atlas hebben een vergelijkingsonderzoek uitgevoerd waarbij de waardeontwikkeling van woningen in het aardbevingsgebied in de periode tussen 16 augustus 2012 en 1 januari 2019 is vergeleken met de waardeontwikkeling van woningen buiten het waardedalingsgebied. Hierbij hebben de onderzoekers de gegevens van meer dan 45.000 verkochte woningen in het aardbevingsgebied gekoppeld aan de gegevens van soortgelijke verkochte referentiewoningen buiten het gebied waar zich aardbevingen voor doen. De gegevens zijn vervolgens op basis van een hedonische prijsregressieanalyse met elkaar vergeleken. Deze statistische analyse maakt inzichtelijk welke waardevermindering huizen hebben ondergaan als specifiek gevolg van het aardbevingsrisico. In het onderzoek van Atlas is een verband gevonden tussen het percentage toegekende fysieke schadevergoedingen per vierpositiepostcodegebieden en de waardevermindering. Op grond van dit verband rekent het Instituut postcodegebieden die ten minste 20% toegekende fysieke schadeclaims kennen tot het waardedalingsgebied, alsmede enkele enclaves.
7.3.3.
Het Instituut berekent aan de hand van de methode van Atlas waardedaling per zespositiepostcodegebied. Enerzijds voor het imago-effect, een percentage van 2,72%, dat wordt uitgekeerd aan diegenen die op 16 augustus 2012 eigenaar waren van een woning in het waardedalingsgebied. De vergoeding wordt anderzijds berekend voor het aantal bevingen die in een zespositiepostcodegebied hebben geresulteerd in een grondsnelheid van ten minste 2,9 mm/s. Per beving wordt een percentage van 0,92% gehanteerd. Bij berekening van de omvang van de waardedalingsvergoeding wordt de waarde van de woning op de peildatum gecorrigeerd met het waardedalingspercentage. Deze waarde is de WOZ-waarde op 1 januari 2019, ofwel de verkoopwaarde van de woning als de woning tussen 16 augustus 2012 en 1 januari 2019 is verkocht.
7.3.4.
De keuzes die ten grondslag liggen aan het op abstracte wijze berekenen van de waardedalingsvergoeding aan de hand van het imago-effect en bevingen zwaarder dan 2,9 mm/s zijn door deze rechtbank eerder voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar geacht.3
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het betoog van [eiser] niet leiden tot een andersluidende conclusie over de methode van Atlas. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.4.1.
De rechtbank concludeert dat in hetgeen Van Dunné aanvoert over het (ontbreken van een voldoende) geologisch fundament in de methode van Atlas onvoldoende grond is gelegen voor het oordeel dat deze methode, meer specifiek op het punt van de wijze van berekening van de bevingssnelheid op een specifieke locatie, niet voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar zou zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het Instituut desgevraagd ter zitting deugdelijk heeft toegelicht dat het Instituut de bevingssnelheid in een postcodegebied dient te berekenen, omdat de grondsnelheid niet in ieder postcodegebied gemeten kan worden. Voor deze berekening hanteert het Instituut, op advies van de Adviescommissie, de formule zoals beschreven in het onderzoek van Bommer et al. (2019). Het betoog van [eiser] leidt niet tot het oordeel dat het Instituut niet kan volstaan met het hanteren van deze formule. Het betoog van [eiser] faalt.
7.4.2.
Verder bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor de conclusie dat de methode van Atlas in zijn geheel niet volstaat voor het berekenen van de waardedalingsvergoeding bij huizen met een fysieke schadehistorie. Het Instituut heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat uit het rapport van Atlas blijkt dat geen significant effect is gevonden tussen de schadehistorie van een woning en de waardedaling van die woning.4 Ook overweegt de rechtbank in dit kader dat bij zaakschade uitgangspunt is dat de eigenaar van die zaak nadeel in zijn vermogen lijdt gelijk aan de waardevermindering die deze zaak heeft ondergaan.5 Die waardevermindering wordt in de hoofdregel vergoed door de vergoeding van de kosten die gepaard gaan met het herstel van de schade. Dat dit uitgangspunt in een individueel geval mogelijkerwijs niet opgaat, betekent niet dat de gehele methode van Atlas op dit punt geen stand houdt. Om voormelde redenen bestaat eveneens geen aanleiding voor de conclusie dat de methode van Atlas niet voldoet, naar Van Dunné betoogt, indien op een specifieke locatie - bijvoorbeeld door de bodemsamenstelling - een hoger risico bestaat op fysieke schade aan een woning. Ook die schade wordt geacht te zijn hersteld door de (fysieke) schadevergoeding. Het betoog van [eiser] slaagt niet.
7.4.3.
De rechtbank ziet eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat het Instituut in het geval van verkoop van een woning in de regel dient te volstaan met een concrete berekening van de schadevergoeding. Daartoe is van belang dat de abstracte schadebegroting aan de hand van de methode van Atlas bij waardevermindering voldoet aan de daaraan gestelde eisen van redelijkheid en doelmatigheid, zodat afgeweken kan worden van het uitgangspunt dat schadebegroting op concrete wijze plaatsvindt. Voorts zijn in het onderzoek van Atlas op grootschalige wijze gegevens betrokken, waarna is gebleken in welke mate huizen in aardbevingsgebied waardevermindering hebben ondergaan als specifiek gevolg van (het risico van) aardbevingen als gevolg van de gaswinning. Dat dit niet opgaat in het geval van verkoop van de woning is niet gebleken. Het betoog van [eiser] faalt.
7.4.4.
Voor zover [eiser] onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, betoogt dat de methode van Atlas geen stand kan houden, slaagt ook dat betoog niet. [eiser] wijst erop dat in deze zaak een WOZ-waardedaling van bijna 50 % heeft plaatsgevonden, terwijl, naar [eiser] stelt, een vergoeding aan de hand van de methode van Atlas veel lager zou uitvallen. Met deze uitleg miskent [eiser] het gegeven dat de WOZ-waarde schommeling aan meer factoren onderhevig is dan enkel het risico op aardbevingen. Naar (het effect van) deze specifieke factor is met de methode van Atlas onderzoek gedaan. Te meer is deze zaak niet vergelijkbaar omdat de (peil)data die daarin aan de orde zijn, niet vergelijkbaar zijn met de periode waarop het onderzoek van Atlas ziet, te weten de periode van 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019.
7.4.5.
De rechtbank stelt vast dat de peildatum voor het berekenen van de waardedaling van [eiser] is gelegen op het moment van verkoop van de woning, te weten 5 december 2017. Om die reden maakt de WOZ-waarde op de peildatum van 1 januari 2019 geen onderdeel uit van de berekening van de waardedalingsvergoeding. Als zodanig kan het betoog van Van Dunné over het hanteren van de WOZ-waarde op 1 januari 2019 als berekeningswaarde in de methode van Atlas niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit gebrekkig is. Nu dit betoog al om deze reden faalt, faalt ook het verdere betoog dat hiermee verband houdt.
De individuele situatie van [eiser]
8.1.
De werkelijke waardedaling van de woning blijkt, aldus [eiser] , uit een concrete berekening waarbij de waarde van de woning van € 450.000 op 28 april 2009, zoals vastgesteld in het taxatierapport van Makelaardij Schut & Lambers, wordt gecorrigeerd met de hogere verkoopindex op de datum van de verkoop van het postcodegebied van 13 % en het imago-effect van 2,5 % zoals volgt uit de methode van Atlas. Uit deze berekening volgt dat de woning € 521.212,50 waard moet zijn geweest ten tijde van de verkoop als het risico op gas geïnduceerde aardbevingen is weggedacht. [eiser] brengt naar voren dat de woning, met in achtneming van deze berekening, een waardedaling van € 311.212,50 exclusief wettelijke rente heeft ondergaan. [eiser] voert verder ter onderbouwing aan dat de waardedaling van de woning niet is gecompenseerd door enkel de vergoeding van de fysieke schade aan de woning: ook na de fysieke schadevergoeding resteert een woning met een lagere waarde die niet is gecompenseerd op grond van de methode van Atlas. Ook blijkt de hogere waardedaling uit de geleidelijke jaarlijkse daling van de WOZ-waarde van de woning. De WOZ-waarde van de woning van [eiser] is daarbij meer gedaald dan de WOZ-waarden van omliggende woningen.
8.2.
Het Instituut heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het betoog van [eiser] niet kan volgen dat de woning een hogere waardedaling als gevolg van het aardbevingsrisico heeft ondergaan dan reeds is gebleken aan de hand van de methode van Atlas. Daartoe acht het Instituut van belang dat in de berekening van [eiser] niet enkel de effecten van het aardbevingsrisico op de waarde van de woning zijn geïsoleerd. Hetgeen juist de doelstelling van de methode van Atlas omvat. Dit geldt ten aanzien van de door [eiser] aangevoerde WOZ-waardedaling, als ook de hogere verkoopindex, die ontwikkelingen zijn eveneens onderhevig aan andere omgevings- en marktfactoren. Daarbij kan het gegeven dat de WOZ-waarde van [eiser] meer is gedaald dan die van omliggende woningen niet het gevolg zijn van het aardbevingsrisico: door dat risico zijn omliggende woningen eveneens geraakt. Verder dateert de taxatie van 28 april 2009 van voor het begin van de waardedalingsperiode, alsook de kredietcrisis, waardoor de waarde die blijkt uit deze taxatie niet representatief is voor de waarde van de woning aan het begin van de waardedalingsperiode op 16 augustus 2012, ten tijde van de beving bij Huizinge.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat in het betoog van [eiser] geen grond is gelegen voor het oordeel dat toepassing van de beleidsregel wegens het bestaan van bijzondere omstandigheden voor [eiser] onevenredige gevolgen heeft in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Om die reden heeft het Instituut kunnen volstaan met het conform de beleidsregel berekenen van de waardedalingsvergoeding. Hiertoe is van belang, zo concludeert de rechtbank met het Instituut, dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning meer waardedaling heeft ondergaan als gevolg van het aardbevingsrisico dan aan hem is toegekend met toepassing van het beleid van het Instituut. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking, zoals door het Instituut terecht naar voren is gebracht, dat de berekening van [eiser] niet enkel de effecten van het aardbevingsrisico meeneemt. Eveneens heeft [eiser] , zo oordeelt de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat na compensatie en herstel van de fysieke schade nog waardevermindering resteert als gevolg van die fysieke schade. De enkele stelling dat waardevermindering resteert is daartoe niet voldoende. Het betoog van [eiser] slaagt niet.
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
– exploitant: exploitant van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of van de gasopslag te Norg;
– Instituut: het Instituut Mijnbouwschade Groningen;
– Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;
– schade: schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg.
Artikel 2
1. Er is een Instituut Mijnbouwschade Groningen. Het Instituut is gevestigd op een door Onze Minister te bepalen locatie.
2. Het Instituut vervult zijn taken en bevoegdheden in onafhankelijkheid.
3. Het Instituut:
A. heeft tot taak en is bevoegd schade af te handelen en daartoe:
a. aanvragen in behandeling te nemen, voor zover de aanvrager zijn vordering tot vergoeding van schade op de exploitant ter zake van de schade waarvoor vergoeding wordt aangevraagd aan de Staat heeft overgedragen;
b. de aanspraak op een vergoeding van schade vast te stellen, en
c. de omvang van de vergoeding van schade of de te treffen maatregelen in natura vast te stellen, en
B. heeft tot taak om schade te vergoeden en daartoe aan de aanvrager de vastgestelde vergoeding uit te keren of de vastgestelde maatregelen in natura uit te voeren.
(…)
6. Het Instituut voert deze taken en bevoegdheden uit met toepassing van de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, uitgezonder artikel 178, aanhef en onderdeel c, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.