Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking en het eveneens ten laste gelegde eenvoudig witwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier berust op verdachtmakingen en dat het beeld dat van verdachte wordt geschetst geen recht doet aan zijn tijd als directeur bij [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ). Van voorwaardelijk opzet op het toe-eigenen van de genoemde goederen kan geen sprake zijn, nu verdachte niet de wil heeft gehad om [benadeelde partij 1] te benadelen. Dat verdachte ten aanzien van de badkamer aanvankelijk een onjuiste verklaring heeft afgelegd kan niet aan hem tegengeworpen worden, nu hij zich uit het niets heeft moeten verantwoorden tegenover drie personen. Nu niet is vast te stellen dat sprake is geweest van verduistering, kan het ten laste gelegde witwassen eveneens niet bewezen worden.
Ten aanzien van de opbrengst van de bedrijfsauto geldt daarnaast dat niet kan worden gesteld dat sprake is van toe-eigening. De factuur zat immers in de boekhouding en verdachte beheerde het geld slechts voor [benadeelde partij 1] . Daarbij komt dat uit niets blijkt dat verdachte de opbrengst van de bedrijfsauto niet onder zich mocht hebben, waardoor ook de wederrechtelijkheid ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de badkamer
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het deel van de tenlastelegging waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 20 januari 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U vraagt mij of het klopt dat de badkamer tussen 17 juli 2019 en 4 oktober 2019 is besteld en bij mij is geïnstalleerd. Ja.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 5 maart 2020, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019289497 d.d. 17 maart 2020, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
V: Wat waren de werkzaamheden en mandaten van [verdachte] ?
A: De heer [verdachte] was directeur van [benadeelde partij 1] .
V: In de aangifte staat dat een medewerker vertelde dat er iets niet helemaal klopte bij [benadeelde partij 1] . Wat viel hem op?
A: Hem viel op dat er facturen binnen kwamen van een leverancier in badkamerbenodigdheden waarop als werkadres het woonadres van de heer [verdachte] stond vermeld.
V: Hebben jullie een huisbezoek gebracht aan [verdachte] om te verifiëren of daadwerkelijk een nieuwe badkamer in de woning zit?
A: Wij hebben de heer [verdachte] voorgesteld dat ondergetekende met hem het adres zou gaan bezoeken waar volgens hem de badkamer is geleverd en geïnstalleerd. Voordat het bezoek zou worden afgelegd heeft de heer [verdachte] zijn verklaring terzake gewijzigd en verklaard dat alle bestellingen met betrekking tot de badkamerartikelen een privékwestie betreft en bij hem thuis is geïnstalleerd.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten facturen van [bedrijf] tussen 17 juli 2019 en 4 oktober 2019, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Factuurdatum: 17-07-2019.
Aan: [benadeelde partij 1] .
Werk: [straatnaam] , Nieuw Amsterdam.
Totaalbedrag: € 1.937,36.
Factuurdatum: 30-08-2019.
Aan: [benadeelde partij 1] .
Werk: [straatnaam] , Nieuw Amsterdam. Totaalbedrag: € 2.012,38.
Factuurdatum: 04-09-2019.
Aan: [benadeelde partij 1] .
Werk: [straatnaam] , Nieuw Amsterdam. Totaalbedrag: € 11.881,51.
Factuurdatum: 20-09-2019.
Aan: [benadeelde partij 1] .
Werkzaamheden: badkamer [straatnaam] , Nieuw Amsterdam. Week 38. Totaalbedrag: € 2.340,-.
Factuurdatum: 27-09-2019.
Aan: [benadeelde partij 1] .
Werkzaamheden: badkamer [straatnaam] , Nieuw Amsterdam. Week 39. Totaalbedrag: € 2.340,-.
Factuurdatum: 03-10-2019.
Aan: [benadeelde partij 1] .
Werk: [straatnaam] , Nieuw Amsterdam. Totaalbedrag: € 4.540,77.
Factuurdatum: 04-10-2019.
Aan: [benadeelde partij 1] .
Werkzaamheden: badkamer [straatnaam] Nieuw Amsterdam. Week 40. Totaalbedrag: € 3.195,00.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten e-mailberichten tussen 10 juli 2019 en 23 juli 2019, opgenomen op pagina 190 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Verzonden: 10 juli 2019.
Van: [emailadres]
Aan: [emailadres]
Inhoud: Goedemiddag [verdachte] ,
Wat is het werkadres in Nieuw Amsterdam? Hoor het graag.
Met vriendelijke groet, [naam 2] , [bedrijf] .
Verzonden: 12 juli 2019.
Van: [emailadres]
Aan: [emailadres]
Inhoud: [straatnaam] . Is de kast al binnen?
Met vriendelijke groet, [benadeelde partij 1] , [verdachte] , directeur.
Verzonden: 23 juli 2019.
Van: [emailadres]
Aan: [emailadres] Onderwerp: Deze is voor jou privé?
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor inclusief bijlagen d.d. 19 juni 2020 met proces-verbaalnummer PL0100-2019289497-30, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] :
V: Wat was jouw functie binnen het bedrijf?
A: Ik was administratief medewerkster voor [benadeelde partij 1] .
V: Je bent uitgenodigd naar aanleiding van de aangifte van de heer [naam 1] tegen de heer [verdachte] . Wat kun je daarover vertellen?
A: Ik had nota’s gezien en ik vroeg aan [verdachte] of hij met een badkamer bezig was. Die nota’s hadden betrekking op een badkamer en ik had gezien dat zijn eigen woonadres op de factuur stond vermeld. Het factuuradres was [benadeelde partij 1] en bij de omschrijving stond het afleveradres en dat was het privéadres van [verdachte] . De factuur kwam dus gewoon binnen bij [benadeelde partij 1] . Ik heb toen nog voor de gein tegen hem gezegd: “of ben je soms zelf met een badkamer bezig”.
V: Hoe was zijn reactie?
A: Dat dit niet zo was. Dat zijn privéadres erop stond zodat ze daar af konden leveren, omdat zijn vrouw altijd wel thuis was en dat dus gemakkelijk was ten aanzien van de aflevering.
V: Ik laat je afschriften zien van facturen van [bedrijf] Zijn dit de facturen waarover de mail ging?
A: Ja, inderdaad. Ik moest hem wegboeken onder een project dat wij op dat moment draaiden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor inclusief bijlagen d.d. 22 juni 2020 met proces-verbaalnummer PL0100-2019289497-31, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :
V: Ik laat je afschriften zien van facturen van [bedrijf] bv. Heb jij het erover gehad met [verdachte] dat als afleveradres staat vermeld [straatnaam] te Nieuw Amsterdam?
A: Daar heb ik het niet met [verdachte] over gehad, maar met iemand van [bedrijf] bv. Ik kan mij herinneren dat er een gesprekje was waarbij die persoon van SK zei dat het afleveradres
[straatnaam] was, omdat daar altijd wel iemand thuis was om de goederen in ontvangst te nemen. De nota’s die je mij toont zijn geboekt op een project dat wij op dat moment draaiden. We zijn er uiteindelijk achter gekomen dat die badkamer gewoon in zijn huis is geplaatst. [verdachte] gaf aan dat het voor een klant of een kennis was. [verdachte] is erop aangesproken en toen heeft hij het teruggedraaid, dat het nooit zo had gemogen.
V: Dat was dus pas op het moment dat hij erop aan werd gesproken?
A: Ja.
De rechtbank stelt naar aanleiding hiervan het volgende vast.
Ter terechtzitting en bij de politie heeft verdachte ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van de badkamer. In de kern komt de verklaring van verdachte erop neer dat het versturen van de facturen naar [benadeelde partij 1] – het bedrijf waar verdachte gedurende de ten laste gelegde periode directeur was – berust op een vergissing en dat hij de intentie had om de facturen zelf te voldoen. De rechtbank acht deze verklaring in het licht van de bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Tussen 17 juli 2019 en 4 oktober 2019 zijn vanuit [bedrijf] , een leverancier van badkamers, verschillende facturen verstuurd naar [benadeelde partij 1] . Op al deze facturen stond het privéadres van verdachte vermeld. Nog voordat de eerste factuur was verstuurd, heeft verdachte per mail contact gehad met voornoemde badkamerleverancier, waarin hij met zijn e-mailadres van [benadeelde partij
1] en in zijn hoedanigheid van directeur heeft aangegeven dat het werkadres van de badkamer de [straatnaam] betrof, te weten zijn privéadres. Op 23 juli 2019 heeft getuige [naam 3] verdachte per mail gevraagd of de badkamer voor hem privé was. Blijkens haar getuigenverklaring heeft zij verdachte ook persoonlijk gevraagd of hij zelf met een badkamer bezig was, waarop verdachte aangaf dat dit niet het geval was. Getuige [naam 3] diende de badkamer blijkens haar verklaring weg te boeken op een project en uit de getuigenverklaring van [naam 4] volgt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Verdachte is op 10 oktober 2019 door de directie van [benadeelde partij 2] – moederbedrijf van [benadeelde partij 1] – ter verantwoording geroepen, alwaar hij aanvankelijk heeft verklaard dat de badkamer was bestemd voor een project van [benadeelde partij 1] en is geïnstalleerd in een woning aangaande dat project. Verdachte heeft de volgende dag zijn verklaring herzien en heeft toen aangegeven dat hij de werkzaamheden die gerelateerd zijn aan het betreffende project heeft vermengd met privézaken en dat de badkamer bij hem thuis is geïnstalleerd.
De rechtbank constateert dat verdachte er van meet af aan op is gewezen dat de facturen ten aanzien van de badkamer in de administratie van [benadeelde partij 1] zaten, dat hij vervolgens geen enkele actie heeft ondernomen dit recht te trekken, dat hij in de periode van juli tot oktober geen enkele factuur privé heeft voldaan, dat de badkamer op zijn verzoek onder een bedrijfsproject is weggeboekt en dat hij zowel aan getuige [naam 3] in juli als aan de directie in oktober een leugenachtige verklaring heeft afgelegd aangaande de badkamer. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich de badkamer willens en wetens wederrechtelijk heeft toegeëigend en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande er eveneens toe leidt dat het ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft de badkamer immers verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die badkamer afkomstig was uit misdrijf, te weten de verduistering in dienstbetrekking.
Ten aanzien van de opbrengst van de bedrijfsauto
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 20 januari 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U vraagt mij naar de opbrengst van de bedrijfsauto. Ik heb het geld na de verkoop onder me gehad, tot het moment dat ik hoorde dat het geld naar [benadeelde partij 1] moest. Dat gebeurde in oktober.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 5 maart 2020,opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019289497 d.d. 17 maart 2020, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
V: Wat waren de werkzaamheden en mandaten van [verdachte] ?
A: De heer [verdachte] was directeur van [benadeelde partij 1] .
V: Welke geleden schade is inmiddels vergoed door [verdachte] ?
A: De heer [verdachte] heeft een bedrag van € 900,- vergoed wat hij had verduisterd. Dit betrof de opbrengst van een bedrijfsauto. De heer [verdachte] heeft het geld pas terugbetaald nadat de verduistering was ontdekt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 maart 2020,opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 5] :
V: Hoeveel was de opbrengst van de bedrijfsauto en wat is daarmee gebeurd?
A: € 900,-. Dat bedrag had hij al sinds april 2019 onder zich en nooit op de rekening van [benadeelde partij 1] gestort. Nadat wij hem hiermee hadden geconfronteerd hebben wij dat bedrag pas teruggekregen. Dat was in oktober 2019.
De rechtbank overweegt dat verdachte ten aanzien van de opbrengst van de bedrijfsauto eveneens heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Verdachte heeft – samengevat – verklaard dat hij de opbrengst na de verkoop in zijn tas heeft gehad en dat hij de intentie had om dit geld over te dragen aan [benadeelde partij 1] . Ook deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank constateert dat de tenlastelegging zich richt op de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 oktober 2019. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de opbrengst van de bedrijfsauto in ieder geval van 1 juli 2019 tot aan het moment dat hij ter verantwoording werd geroepen – in oktober 2019 – onder zich heeft gehad. Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat uit de langdurige periode waarin verdachte het geld onder zich heeft gehad en het feit dat hij – ook blijkens zijn eigen verklaring – gedurende die periode geen enkele actie heeft ondernomen om het geld aan [benadeelde partij 1] over te dragen, volgt dat verdachte de opbrengst van de bedrijfsauto zich willens en wetens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat er gedurende die periode een factuur in de boekhouding is gekomen doet daar niet aan af, nu verdachte blijkens het dossier geen bemoeienis heeft gehad met het laten opmaken van die factuur en het inboeken van deze factuur er, zoals gezegd, niet toe heeft geleid dat het geld daadwerkelijk bij [benadeelde partij 1] terecht is gekomen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.