Beroep tegen omgevingsvergunning bouwen voor het ophogen van een tuin. Een privaatrechtelijke kettingbeding en mogelijke wateroverlast zijn geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid van de Wabo. Er is niet gebleken dat het welstandsadvies gebreken vertoont. Nu geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo zich voordeed, was het college verplicht om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2023 in de zaak tussen
[eisers], uit [woonplaats], eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], het college
(gemachtigde: G. Siebel).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [vergunninghouders] uit [woonplaats] (vergunninghouders).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het ophogen van de tuin met een damwand/kering op het adres [adres] in [woonplaats].
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning op 29 oktober 2021 verleend. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase is gebleken dat de omgevingsvergunning al van rechtswege was verleend voor 29 oktober 2021. Het college heeft de vergunning van rechtswege op 30 juni 2022 bekendgemaakt.
Het college heeft met het bestreden besluit van 7 juli 2022 de bezwaren van eisers gegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op de onterecht verleende omgevingsvergunning van 29 oktober 2021 en de motivering van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning aangepast. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en [vergunninghouders].
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor het ophogen van de tuin met een damwand/kering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden vanwege het privaatrechtelijke kettingbeding dat in de koopakte staat voor het perceel van vergunninghouders, en waarin dergelijke werkzaamheden verboden worden verklaard. Wanneer het talud bezwaard gaat worden met een kering zal er een barrièrewerking optreden die de afvoer van hemel- en kwelwater zal verstoren en resulteren in een hoger grondwaterpeil. Eisers vrezen hierdoor wateroverlast. Verder blijkt volgens eisers niet uit de stukken wat het eindoordeel van de welstandscommissie op de voorgestelde uitvoering van het bouwplan is geweest. Eisers verzoeken om te oordelen dat de privaatrechtelijke beperkingen uit de akte van levering in de bouwverordening worden opgenomen. Verder verzoeken zij de rechtbank om de omgezette regels te handhaven door het gerealiseerde bouwwerk illegaal te verklaren en het talud aan de achterzijde van [adres] in zijn oorspronkelijke staat terug te laten brengen op kosten van het college.
4.1.
Gelet op het advies van de bezwaarcommissie en de toelichting van het college op de zitting, begrijpt de rechtbank het bestreden besluit zo dat het college de reële vergunning van 29 oktober 2021 heeft herroepen en de van rechtswege verleende omgevingsvergunning van een aanvullende motivering heeft voorzien.
4.2.
Het gaat in deze zaak om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Als het college een aanvraag voor een dergelijke activiteit ontvangt, dan moet het college het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een limitatief-imperatief stelsel. Dat wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend. Een privaatrechtelijke kettingbeding en mogelijke wateroverlast zijn geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid van de Wabo. De rechtbank kan zich op zich wel voorstellen dat eisers het vreemd vinden dat aan de ene kant een kettingbeding wordt opgenomen dat verandering van de beschoeiing verbiedt, terwijl aan de andere kant wel een vergunning wordt verleend voor het plaatsen van een damwand. Het college heeft echter vanwege het beperkte stelsel van weigeringsgronden geen ruimte om een belangenafweging te maken en daarbij die belangen te betrekken. Wat de vrees voor wateroverlast betreft is overigens nog wel van belang dat op de zitting de vergunninghouder heeft gezegd dat ook het waterschap het plaatsen van de damwand heeft beoordeeld, en daarvoor een vergunning heeft verleend.
Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op het positieve advies van de welstandscommissie van 16 mei 2022. Er is niet gebleken dat dit advies gebreken vertoont. Daarnaast hebben eisers geen deskundig tegenadvies overgelegd. Het college mocht bij de besluitvorming dan ook uitgaan van het welstandsadvies van 16 mei 2022.
Nu geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo zich voordeed, was het college verplicht om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De beroepsgronden slagen niet.
4.3.
Deze procedure gaat alleen over de vraag of de omgevingsvergunning terecht is verleend. De rechtbank heeft volgens de wet geen mogelijkheid om het college opdracht te geven de privaatrechtelijke regels in de bouwverordening te laten opnemen. Het is ook niet aan de bestuursrechter om het bouwwerk illegaal te verklaren en het talud in zijn oorspronkelijke staat terug te laten brengen. Dat valt buiten de omvang van deze procedure en bovendien is bestuursrechtelijke handhaving niet aan de orde omdat de omgevingsvergunning terecht is verleend.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: