RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Zaak-/rekestnr.: C/18/219818 / FA RK 23-49
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 februari 2023 betreffende schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 3 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1992, Leeuwarden,
wonende aan [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M. Wierts, kantoorhoudende te Groningen,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door:
de Staat der Nederlanden,
vertegenwoordigd door de Raad voor de rechtspraak,
hierna ook te noemen: de Raad.
1 Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van verzoeker, inkomen ter griffie op 3 januari 2023;
- het verweerschrift met bijlagen van de Raad, ingekomen ter griffie op 16 januari 2023;
- een e-mailbericht met bijlagen van verzoeker, ingekomen ter griffie op 16 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023, in het gebouw van rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de volgende personen verschenen en gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. [naam] , namens de Raad;
- dr. [naam] , namens de zorgaanbieder (het Universitair Centrum Psychiatrie).
1.4.
De advocaat van verzoeker heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen.
2 De feiten
2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 juni 2022 is er ten aanzien van verzoeker een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de Wvggz verleend tot en met uiterlijk 7 december 2022.
2.2.
Bij beschikking van 7 juni 2022 is een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op grond van de Wvggz ten aanzien van verzoeker afgewezen, omdat de rechtbank het verzoek tot een zorgmachtiging heeft toegewezen en de officier van justitie geen belang meer heeft bij een beslissing op het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel.
2.3.
Tegen de beschikking van 7 juni 2022 waarin een zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker is verleend, is beroep in cassatie ingesteld. Bij beschikking van de Hoge Raad van 9 december 2022 is de beslissing van de rechtbank vernietigd, omdat noch uit de motivering van deze beschikking noch uit het bijbehorend proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechtbank, nadat verzoeker bijstand van de toegevoegd advocaat weigerde, (nader) heeft onderzocht of verzoeker toevoeging van een andere raadsman wenste. De Hoge Raad heeft het geding daarop terugverwezen ter verdere behandeling en beslissing.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 januari 2023 is het verzoek, naar aanleiding van de terugverwijzing, opnieuw (ex tunc) beoordeeld. De rechtbank heeft opnieuw een zorgmachtiging verleend ten aanzien van verzoeker voor de duur van zes maanden, te weten tot en met 7 december 2022.
2.5.
Bij beschikking van 9 november 2022 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is ten aanzien van verzoeker een (aansluitende) zorgmachtiging verleend tot en met uiterlijk 9 mei 2023. De zorgmachtiging van 7 juni 2022 is hiermee, op grond van artikel 6:6 lid 1 sub d Wvggz, komen te vervallen.
4 Het verweer
4.1.
De Raad heeft de uitspraak van de Hoge Raad van 7 oktober 2022 bestudeerd en concludeert dat de rechtbank de wet niet in acht heeft genomen bij zijn beschikking van
7 juni 2022. Dit betekent volgens de Raad dat verzoeker op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De Raad stelt dat de rechtbank moet bepalen welke (dag)vergoeding billijk is.
4.2.
De Raad meent dat de vraag wat een 'billijk' bedrag aan immateriële schadevergoeding is, afhankelijk is van de vraag of er wel of niet een rechtsgeldige titel bestond ten tijde van de opname. De Raad heeft de beschikking na terugverwijzing, gedateerd op 13 januari 2023, ontvangen. Uit deze beschikking blijkt dat de zorgmachtiging alsnog is toegewezen. Dat betekent dat verzoeker (alsnog) met een rechtsgeldige titel heeft verbleven op de gesloten afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis. De Raad is bekend met jurisprudentie waarin een schadevergoeding van € 80,- per dag is toegewezen, maar dit is uitsluitend wanneer er géén rechtsgeldige titel was voor opname. Nu in deze zaak sprake is van een rechtsgeldige titel voor de opname, dient - naar mening van de Raad - een veel lagere schadevergoeding toegekend te worden.
4.3.
De Raad verwijst naar een recente beschikking, van 12 december 2022 van de rechtbank Gelderland, waarbij eenzelfde soort situatie speelde (met dien verstande dat verzoekster zelf ook niet ter zitting is verschenen). De rechtbank heeft in deze beschikking het volgende overwogen: "De rechtbank had betrokkene moeten vragen of zij bijstand door een andere advocaat wilde en wanneer betrokkene daarop instemmend had geantwoord, de zaak moeten aanhouden om haar een nieuwe advocaat toe te wijzen. Doordat dit niet is gebeurd, heeft betrokkene gedurende de gehele periode van de verleende zorgmachtiging (tot 19 augustus 2022) geen bijstand van een advocaat gehad. Uit de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat betrokkene in haar kwetsbare situatie behoefte had gehad aan iemand die haar uitlegde wat er zou gebeuren en wat haar rechtspositie was. Door het ontbreken hiervan heeft zij spanning en frustratie ervaren.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster om deze redenen recht heeft op schadevergoeding. Hierbij neemt de rechtbank geen mate van eigen schuld aan, gelet op de toelichting van de advocaat van verzoekster dat verzoekster ten tijde van de zitting in paniek was en haar belangen niet goed kon overzien. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot vergoeding van de schade, die de rechtbank naar billijkheid vaststelt op een totaalbedrag van € 250,-.".
Ter zitting verwijst de Raad naar twee andere uitspraken (ECLI:NL:RBOVE:2020:1275 en
ECLI:NL:RBOVE:2020:1273) waarbij de betrokkene geen bijstand heeft gehad door een advocaat bij de beoordeling van een crisismaatregel die werd afgegeven door de burgemeester. In beide zaken is een schadevergoeding van € 250,- toegekend. De Raad brengt hierbij naar voren dat het hier gaat om een kortere periode dan in het geval van verzoeker. Het is aan de rechtbank om te beslissen of in het geval van verzoeker daarom een hogere schadevergoeding dan € 250,- billijk is.
5 De beoordeling
5.1.
Indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter, kan verzoeker of de vertegenwoordiger op grond van het derde lid van artikel 10:12 Wvggz de rechter verzoeken tot het toekennen van schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
5.2.
Met de beschikking van de Hoge Raad van 9 december 2022 staat vast dat de wet niet in acht is genomen door de rechter. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en uit de bestreden beschikking blijkt dat verzoeker voorafgaand aan de mondelinge behandeling uitdrukkelijk juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat heeft geweigerd en daarbij heeft aangegeven zelf het woord te zullen voeren. Verzoeker heeft daartoe tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2022 aangegeven dat hij niet wil werken met het gepruts van deze advocaat en dat hij de zaak zelf heeft voorbereid. De rechtbank diende te onderzoeken of verzoeker toevoeging van een andere advocaat wenste. De rechtbank heeft dit niet onderzocht en daarmee is gegeven dat de wet niet in acht is genomen door de rechter.
5.3.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 januari 2023 is het verzoek tot een machtiging voor het verlenen van verplichte zorg op grond van de Wvggz ten aanzien van verzoeker, oorspronkelijk ingekomen ter griffie op 2 juni 2022, ex-tunc (opnieuw) toegewezen. De procedurele fout is hiermee hersteld en dat is gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad toelaatbaar. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van het zonder rechtsgeldige titel toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en vrijheidsberoving middels opname in een accommodatie noch van het verlenen van verplichte zorg zonder rechtsgeldige titel. Dit is anders dan de situatie waar de advocaat van verzoeker naar verwijst (C/05/352139 / FA RK 19-1206), waar de zorgmachtiging na terugverwijzing door de Hoge Raad ex-nunc is getoetst omdat de machtiging nog niet was verlopen en voor de gehele periode (alsnog) is afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat, nu vaststaat dat er geen verplichte zorg zonder rechtsgeldige titel is verleend, er in zoverre geen schadevergoeding dient te worden toegekend.
5.4.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2023 naar voren gebracht dat hij wel een andere advocaat had gewenst, wanneer de rechtbank hem daartoe de mogelijkheid zou hebben geboden. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij, vanwege het ontbreken van rechtsbijstand, langdurig over zijn rechtspositie in onzekerheid heeft moeten verkeren waardoor hij stress heeft ervaren. Gelet op artikel 10:12 lid 3 Wvggz dient daar een billijke vergoeding tegenover te staan.
5.5.
Ten aanzien van de onderbouwing van de schade overweegt de rechtbank als volgt. In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 lid 3 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, zolang er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is.
5.6.
De rechtbank had verzoeker moeten vragen of hij bijstand door een andere advocaat wilde en wanneer betrokkene daarop instemmend had geantwoord, de zaak moeten aanhouden teneinde hem een nieuwe advocaat toe te kunnen wijzen. Doordat dit niet is gebeurd, heeft verzoeker geen uitleg van een advocaat gehad over de reden van zijn opname, zijn rechtspositie en ook gedurende de gehele periode van de verleende zorgmachtiging in onzekerheid verkeerd over de rechtmatigheid van de zorgmachtiging. Immers na het instellen van cassatie tegen de bestreden beschikking, diende het oordeel van de Hoge Raad over de rechtmatigheid van de beschikking te worden afgewacht. Verzoeker heeft gesteld hierdoor stress te hebben ervaren.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan verzoeker stelt, verzoeker over de periode van de crisismaatregel, te weten 31 mei 2022 tot 7 juni 2022, in het kader van deze procedure geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding, nu in het onderhavige geval niet wordt gesteld dat bij het verlenen van de crisismaatregel de wet niet in acht is genomen door de burgemeester.
5.8.
Voor de periode daarna, dus vanaf 7 juni 2022, ligt dit anders. Verzoeker is vanaf deze datum tot 10 november 2022, de datum waarop een aansluitende zorgmachtiging ten uitvoer is gelegd en de zorgmachtiging van 7 juni 2022 is komen te vervallen (artikel 6:6 lid 1 sub d Wvggz), verstoken gebleven van juridisch advies en bijstand en heeft gedurende deze periode in onzekerheid verkeerd over de vraag of ten aanzien van hem wel of niet rechtmatig verplichte zorg kon worden verleend. De rechtbank begrijpt dat verzoeker hierdoor nadeel heeft ondervonden, in de vorm van spanning, frustratie en onzekerheid over zijn situatie.
5.9.
Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in deze situatie een schadevergoeding van € 10,- per dag over de periode 7 juni 2022 tot
10 november 2022 billijk is. Dit komt uit op een bedrag van in totaal € 1.560,-
(€ 10 * 156 dagen) aan schadevergoeding.
5.10.
Nu verzoeker deels in het gelijk is gesteld, zal de rechtbank het verzoek omtrent de proceskosten toewijzen. Deze kosten bedragen, met inachtneming van het liquidatietarief (twee punten á € 478,-) € 956,-. Nu aan verzoeker geen griffierecht in rekening is gebracht, zal dit verzoek om vergoeding daarvan worden afgewezen.
6 De beslissing
6.1.
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van een bedrag van € 1.560,- (zegge duizend vijfhonderdzestig euro) aan [verzoeker];
6.2.
veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten aan de zijde van verzoeker begroot op een totaal van € 956,-;
6.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. Claus, voorzitter, en mr. T. ter Brugge en
mr. M.J. Oostveen, rechters, bijgestaan door G. van de Belt, de griffier, en uitgesproken op 23 februari 2023.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.