wsnp-verzoek niet ontvankelijk, 285-verklaring niet met voldoende redenen omkleed. Uit de omstandigheid dat een minnelijk traject enkel jaren geleden is mislukt kan niet per definitie worden afgeleid dat een minnelijk traject nu geen kans van slagen heeft.
zaaknummer: C/18/232404 / FT RK 24/312 en C/18/232405 / FT RK 24/313
vonnis d.d. 24 april 2024
in de zaken van:
[verzoeker]
, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
en
[verzoekster]
, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
beiden wonende aan de [adres] ,
te [adres] ,
hierna te noemen: verzoekers
PROCESGANG
Op 1 maart 2024 hebben verzoekers beiden een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 10 april 2024. Verzoekers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door de schuldhulpverlener mevrouw J.M.S.L. Muller van de Kredietbank Nederland (hierna: KBNL). Tevens was de heer Le, beschermingsbewindvoerder van verzoekers, aanwezig.
Vonnis is bepaald op heden.
RECHTSOVERWEGINGEN
Buitengerechtelijke schuldregeling onmogelijk?
Een van de doelstellingen van de WSNP is het bevorderen van de totstandkoming van minnelijke schuldregelingen. Niet is gebleken dat de wetgever met de per 1 juli 2023 inwerking getreden wetswijzigingen deze doelstelling heeft willen loslaten. De WSNP fungeert dus nog steeds als ‘stok achter de deur’ voor een buitengerechtelijk schuldregelingsakkoord. Een WSNP-verzoek moet dus in beginsel zijn voorafgegaan door een deugdelijke poging om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Het onderhavige verzoek is echter niet vooraf gegaan door een buitengerechtelijk schuldregelingstraject. Dit wordt in de 285-verklaring (de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet) door KBNL als volgt toegelicht:
“verzoekers hebben eerder een WSNP-traject doorlopen vanaf 2 april 2019, dit traject is zonder schone lei afgerond. Er is destijds wel een minnelijk traject uitgevoerd, echter waren er op dat moment negen schuldeisers welke niet hadden gereageerd op het gedane aanbod en één weigerachtige schuldeiser. De beschermingsbewindvoerder van verzoekers geeft derhalve de voorkeur aan een rechtstreeks verzoek WSNP aangezien het minnelijke traject al is doorlopen.”
Ter zitting heeft KBNL desgevraagd een aanvullende toelichting gegeven, die – samengevat – erop neerkomt dat zij verwacht dat de schuldeiser die destijds heeft geweigerd dat nu ook zal doen.
De rechtbank begrijpt dat KBNL hiermee een beroep heeft willen doen op het per 1 juli 2023 gewijzigde artikel 285 van de Faillissementswet. Lid 1 (tweede zin) van dit artikel bepaalt nu dat als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, voor de afgifte van de verklaring (een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen) niet eerst een poging hoeft te zijn gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. De bedoeling van de wetswijziging is “dat de gemeenten de schuldenaar direct kunnen doorgeleiden naar de WSNP zodra duidelijk is dat het beproeven van een buitengerechtelijke schuldregeling zinloos is.”
Voor de totstandkoming van een buitenrechtelijke schuldregeling dient een schuldenaar zich te verzekeren van de medewerking van de schuldeisers. Voor zover de schuldeisers niet hebben aangegeven ieder voorstel te zullen weigeren, moeten zij daarbij in de gelegenheid worden gesteld om hun keuze te bepalen. Niet is gebleken dat de schuldeisers ermee bekend zijn dat verzoekers een beroep op schuldhulpverlening hebben gedaan om hun schulden te regelen. De schuldeisers hebben dus niet kenbaar gemaakt - en ook niet kunnen maken - of zij al dan niet bereid zijn aan een buitengerechtelijke schuldregeling mee te werken. Dat schuldeisers niet bereid zouden zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming en de uitvoering van een buitengerechtelijke schuldregeling is dus niet gebleken.
Daarbij speelt ook mee dat de WSNP sinds 1 juli 2023 een kortere looptijd kent, waardoor het voor schuldeisers na 1 juli 2023 aantrekkelijker kan zijn een minnelijk aanbod te aanvaarden in plaats van de opbrengsten afwachten van een wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat de schuldeisers die in 2019 het aanbod hebben geweigerd dat nu ook zullen doen, kan reeds daarom niet zonder meer worden aangenomen. Zonder een redelijke verklaring dat verzoeker tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met zijn schuldeisers tot een minnelijke regeling te komen, of dat hij deze stap redelijkerwijs kon overslaan, kan de regeling niet van toepassing worden verklaard (MvT, Kamerstukken II 1997/98, 25 672, nr. 3, p. 4).
De rechtbank zal verzoekers dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoeken tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoeken.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.1
1Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift in te dienen bij de griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: