Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2025:1550

Rechtbank Noord-Nederland
16-04-2025
28-04-2025
C/19/151226 / KG ZA 25-36
Civiel recht
Kort geding

Vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof. Uitvoerbaarheid bij voorraad is bij de procedure bij het hof geen onderwerp van debat geweest. Bij de beoordeling in dit kort geding dient daarom alsnog ten volle een afweging van de belangen van partijen plaats te vinden.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht

Zittingsplaats Assen

Zaaknummer: C/19/151226 / KG ZA 25-36

Vonnis in kort geding van 16 april 2025

in de zaak van

CHRISTELIJKE GEMEENTE VAN JEHOVAH'S GETUIGEN NEDERLAND,

te Emmen,

eisende partij in de hoofdzaak,

hierna te noemen: CGJG,

advocaat: mr. A. Knigge,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,

gedaagde partij in de hoofdzaak,

verwerende partij in het incident,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

advocaat: mr. J.R. Bügel

met als interveniërende partijen

1 [eiseres 1] ,

te [woonplaats] ,

2. [eiseres 2],

te [woonplaats] ,

3. [eiser 1],

te [woonplaats] ,

4. [eiser 2],

te [woonplaats] .

eisende partijen in het incident,

hierna te noemen: ieder afzonderlijk [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] ,

advocaat: mr. J.M. Blanco-Fernández.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 18 maart 2025

- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak

- de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv

- de incidentele conclusie van antwoord

- de brief van CGJG, [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] van 1 april 2025 waarbij een verzoek tot behandeling met gesloten deuren ex artikel 27 lid 1 sub c Rv, tevens een verzoek tot het opleggen van een mededelingenverbod ex artikel 28 lid 1 sub a Rv is gedaan

- de brief van [gedaagde] van 1 april 2025, waarbij hij heeft gereageerd op de verzoeken ex artikel 27 lid 1 sub c Rv en artikel 28 lid 1 sub a Rv
- de mondelinge behandeling van 2 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt

- de pleitnota van CGJG
- de pleitnota van [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2]

- de bij de stukken gevoegde producties.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

CGJG is een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 lid 1 BW en bezit civielrechtelijke rechtspersoonlijkheid. Jehovah’s getuigen komen voor de eredienst bijeen in gemeenten, waarvan er in Nederland ongeveer driehonderd drieënvijftig zijn. De religieuze activiteiten van Jehovah’s Getuigen in Nederland worden gecoördineerd vanuit hun nationaal religieus bijkantoor, gevestigd te Emmen (hierna: het bijkantoor).

2.2.

[gedaagde] is lid van de christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen, gemeente [plaats]. Hij heeft van 2011 tot 2019 als ouderling deel uit gemaakt van het lichaam van ouderlingen in de gemeente [plaats].

2.3.

In november 2019 heeft CGJG een melding ontvangen van het zusje van [gedaagde] , [eiseres 2] , omtrent seksueel misbruik van haar en haar zus, [eiseres 1] , door [gedaagde] . Naar aanleiding van die melding hebben ouderlingen van CGJG een onderzoek gedaan naar de beschuldiging. Op basis van de bevindingen van die ouderlingen heeft CGJG op 10 januari 2020 besloten dat aan [gedaagde] restricties moesten worden opgelegd. Op 12 januari 2020 hebben de ouderlingen van de gemeente [plaats] een brief van het bijkantoor voorgelezen aan [gedaagde] waarin deze restricties werden uiteengezet. Tevens hebben de ouderlingen de ouders van minderjarigen in de gemeente [plaats] medegedeeld dat zij alert moesten zijn op contact tussen hun kind(eren) en [gedaagde] . Daarbij zijn ouders aangemoedigd om het voorlichtingsmateriaal te lezen dat door Jehovah's Getuigen is gepubliceerd over het beschermen van kinderen tegen seksueel misbruik. In november 2021 zijn de restricties opgeheven. De informatie die aan de gezinnen is gegeven die zijn bezocht, is niet teruggenomen.

2.4.

Tussen CGJG en [gedaagde] is een geschil ontstaan over het door CGJG verrichte onderzoek, de rechtmatigheid van de handelswijze van CGJG en de wijze waarop het interne kerkelijke recht ten aanzien van [gedaagde] is toegepast.

2.5.

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft bij vonnis van 26 juli 2023, zaaknummer C/19/139514 / HA ZA 22-54 (hierna: het vonnis), vastgesteld dat CGJG naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft kunnen komen tot het punt waarop CGJG onderhavige belangenafweging maakte en het besluit nam om de interne (kerkelijke) procedure te volgen. Voor het overige heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om inhoudelijk kennis te nemen van de door [gedaagde] ingestelde vorderingen.

2.6.

[gedaagde] is tegen het vonnis in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft het vonnis bij arrest van 11 februari 2025, zaaknummer 200.334.028/01 (hierna: het arrest) vernietigd en voor zover hier relevant in het dictum beslist:

“(…)

4. De beslissing

Het hof:

in principaal hoger beroep

(…)

4.2

verklaart voor recht dat CGJG onrechtmatig heeft gehandeld door eiser ten onrechte als dader van kindermisbruik te hebben aangemerkt;

4.3

gebiedt dat CGJG toestemming geeft aan en erop toeziet dat het lichaam van ouderlingen van de gemeente [plaats] alle gezinnen van de gemeente met minderjarige kinderen zal bezoeken om de ouders te vertellen dat eiser geen kindermisbruiker is en dat het lichaam van ouderlingen ten onrechte de ouders heeft gewaarschuwd voor eiser als kindermisbruiker;

4.4

veroordeelt CGJG tot betaling van € 500,- aan dwangsommen voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat CGJG binnen veertien dagen na betekening van dit arrest nalaat uitvoering te geven aan het gebod van 4.3 tot dat een maximum van € 50.000,- is bereikt;

(…)

4.10

verklaart de veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

(…)”

Voorts is CGJG door het hof veroordeeld tot betaling van materiële en immateriële schade van [gedaagde] , tot terugbetaling aan [gedaagde] van al hetgeen hij op grond van het rechtbankvonnis aan CGJG heeft betaald en tot betaling van de proceskosten.

2.7.

[gedaagde] heeft het arrest van het hof op 12 maart 2025 aan CGJG betekend.

2.8.

[gedaagde] heeft zich bereid verklaard om de tenuitvoerlegging van het arrest op te schorten totdat in het onderhavig kort geding is beslist door de voorzieningenrechter.

3 Het geschil

in het incident

3.1.

[eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat zij in de hoofdzaak worden toegelaten als voegende partijen aan de zijde van CGJG.

3.2.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met veroordeling van [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van het incident.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in de hoofdzaak

3.4.

CGJG vordert – uitvoerbaar bij voorraad – dat de voorzieningenrechter met onmiddellijke ingang de tenuitvoerlegging van het arrest van 11 februari 2025 van het hof Arnhem-Leeuwarden zal schorsen totdat in cassatie zal zijn beslist, onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.

3.5.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van CGJG, met veroordeling van CGJG in de kosten van deze procedure.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

in het incident

4.1.

[eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] leggen – kort samengevat – aan hun vorderingen tot voeging ten grondslag dat zij nadelige gevolgen ondervinden van het arrest, zodat zij, evenals CGJG, belang hebben bij een schorsing van de tenuitvoerlegging.

4.2.

[gedaagde] voert aan dat [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] geen enkel belang hebben bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest, nu het hof uitsluitend heeft geoordeeld over de vraag of CGJG onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld.

4.3.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 217 Rv een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een belang bij voeging is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt.1 Onder nadelige gevolgen verstaat de Hoge Raad de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert.2 Dat betekent dat moet worden beoordeeld of [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] belang hebben bij de uitkomst van het tussen CGJG en [gedaagde] aanhangige kort geding.

4.4.

De incidentele vorderingen tot voeging van [eiseres 1] en [eiseres 2] zullen worden toegewezen. Zij hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een feitelijk belang hebben bij de uitkomst van deze procedure. Het (vermeende) seksueel misbruik dat in de procedure die tot het arrest heeft geleid ter sprake is gekomen, ging over [eiseres 1] en [eiseres 2] . Als de vordering van CGJG in dit kort geding wordt afgewezen, zal CGJG de ouders met minderjarige kinderen in de gemeente moeten vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is en dat zij ten onrechte voor hem heeft gewaarschuwd. Nu naar alle waarschijnlijkheid iedereen in de gemeente, waar ook [eiseres 1] en [eiseres 2] woonachtig zijn, weet dat die waarschuwing het gevolg was van hetgeen [eiseres 1] en [eiseres 2] omtrent seksueel misbruik door [gedaagde] hebben verklaard, hebben zij een direct belang bij de uitkomst van deze procedure in kort geding.

4.5.

De incidentele vorderingen tot voeging van [eiser 1] en [eiser 2] zullen worden afgewezen. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat bij tenuitvoerlegging van het arrest hun geloofwaardigheid in het geding is en dat zij ouderling zijn van de Jehovah’s Getuigen, ongeacht in welke gemeente. De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser 1] en [eiser 2] degenen zijn die als (toenmalig) ouderlingen in de gemeente [plaats] de ouders met minderjarige kinderen in de gemeente voor [gedaagde] hebben gewaarschuwd. Naar de voorzieningenrechter heeft begrepen, hebben zij die waarschuwing afgegeven in hun rol van ouderling en dus namens het lichaam van ouderlingen van de gemeente. [eiser 1] en [eiser 2] zijn op dit moment beide geen ouderling meer in de gemeente [plaats]. De veroordeling in het arrest is opgelegd aan het CGJG en haar lichaam van ouderlingen van de gemeente [plaats] en niet aan [eiser 1] en [eiser 2] persoonlijk, zodat het niet [eiser 1] en [eiser 2] zelf zijn die op grond van het arrest de ouders van minderjarige kinderen in de gemeente zouden moeten vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is en dat er ten onrechte voor hem is gewaarschuwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het belang van [eiser 1] en [eiser 2] bij de uitkomst van deze procedure in kort geding dan ook te ver verwijderd, zodat zij niet zullen worden toegelaten tot voeging.

4.6.

In het door [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde incident kan geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. [eiseres 1] en [eiseres 2] worden immers in het gelijk gesteld, terwijl [eiser 1] en [eiser 2] in het ongelijk worden gesteld. Daarom zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.7.

Waar in het navolgende wordt gesproken over CGJG, dienen daaronder mede te worden verstaan [eiseres 1] en [eiseres 2] .

In de hoofdzaak

De verzoeken tot mondelinge behandeling met gesloten deuren en het opleggen van een mededelingenverbod

4.8.

CGJG heeft de voorzieningenrechter verzocht de mondelinge behandeling met gesloten deuren te bevelen op grond van artikel 27 lid 1 sub c Rv, alsmede om een mededelingenverbod op te leggen ex artikel 28 lid 1 sub a en b Rv. Aan die verzoeken legt zij – kort samengevat – ten grondslag dat een mondelinge behandeling met gesloten deuren noodzakelijk is voor de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen en dat het opleggen van een mededelingenverbod noodzakelijk is om te kunnen waarborgen dat het verhandelde op de mondelinge behandeling met gesloten deuren geheim blijft.

4.9.

[gedaagde] meent dat beide verzoeken moeten worden afgewezen. Hij voert aan dat [eiseres 2] zelf gemeenteleden heeft geïnformeerd over de omstandigheden die tot het arrest hebben geleid. Er bestaat dan ook geen reden voor behandeling met gesloten deuren. Voorts voert hij aan dat het belang van [gedaagde] om zich, ter zitting en er buiten, tegen (bepaalde) mededelingen te kunnen verdedigen dient te prevaleren, zodat ook het verzoek om het opleggen van een mededelingenverbod dient te worden afgewezen.

4.10.

Ter zitting heeft CGJG haar verzoek om de mondelinge behandeling met gesloten deuren te laten plaatsvinden, ingetrokken. Er was geen pers aanwezig die de mondelinge behandeling wenste bij te wonen en CGJG had geen bezwaar tegen de personen die wel aanwezig waren om de mondelinge behandeling bij te wonen. Daarom hoeft op dit verzoek niet meer te worden beslist.

4.11.

Ten aanzien van het gevraagde mededelingenverbod heeft de voorzieningenrechter ter zitting reeds overwogen dat het uitgangspunt is dat mondelinge behandelingen openbaar zijn zonder dat daarbij een mededelingenverbod wordt opgelegd. Artikel 28 Rv strekt ertoe te voorkomen dat partijen en eventuele derden mededeling doen van bepaalde vertrouwelijke gegevens. Nu in dit kort geding enkel hoeft te worden geoordeeld over het al dan niet schorsen van de tenuitvoerlegging van het arrest, en aldus niet (volledig) hoeft te worden ingegaan op de feiten en omstandigheden die tot het arrest hebben geleid, heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om het gevraagde mededelingenverbod op te leggen. De voorzieningenrechter acht daarbij ook van belang dat de procedures die tot het gewezen arrest hebben geleid, openbaar waren.

De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij haar oordeel omtrent het verzoek zou heroverwegen, indien zich tijdens de mondelinge behandeling een bijzondere situatie voor zou doen (bijvoorbeeld doordat toch dusdanig gevoelige informatie wordt besproken). Een dergelijke bijzondere situatie heeft zich echter niet voor gedaan.

Het arrest van het gerechtshof

4.12.

CGJG vordert in dit kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In de procedure bij het hof was tussen partijen in geschil of CGJG onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld bij de toepassing van de door het kerkelijk recht voorgeschreven procedure bij vermeend seksueel misbruik. Het ging in de procedure bij het hof uitdrukkelijk niet om de vraag of [eiseres 1] en [eiseres 2] wel of niet seksueel zijn misbruikt door [gedaagde] . Het hof heeft dan ook niet geoordeeld over de inhoud van de door [eiseres 1] en [eiseres 2] afgelegde verklaringen over het vermeende seksueel misbruik. Alleen het handelen van CGJG jegens [gedaagde] was aan de orde. Daarover moest het hof oordelen.

4.13.

Kort samengevat heeft het gerechtshof geoordeeld dat onduidelijk is welke feiten en daarmee welk misbruik CGJG op basis van haar eigen onderzoek heeft vastgesteld, wanneer dat vermeende misbruik precies heeft plaatsgevonden en hoe oud de betrokkenen daarbij zijn geweest. Details over wat er precies zou zijn gebeurd, wanneer en of [gedaagde] op dat moment minderjarig was of niet, ontbreken. Onduidelijk is op basis van welke feiten CGJG tot de vergaande en voor [gedaagde] verstrekkende conclusie heeft kunnen komen dat hij een dader is van seksueel kindermisbruik. Hetgeen CGJG daartoe naar voren heeft gebracht, is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen, aldus het arrest van het gerechtshof.

CGJG heeft het vereiste onderzoek naar de beschuldiging onzorgvuldig uitgevoerd. Zij heeft gehandeld in strijd met haar eigen kerkelijk recht op basis waarvan ‘de feiten’ moeten worden vastgesteld en heeft daarbij fundamentele rechtsbeginselen geschonden. CGJG heeft in strijd met de door haar in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm gehandeld en dat was onrechtmatig jegens [gedaagde] . Dit oordeel van het gerechtshof heeft geleid tot de aan CGJG opgelegde veroordelingen.

Spoedeisendheid

4.14.

Gelet op de aard van de vorderingen acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang voldoende aanwezig.

De vordering tot schorsing

4.15.

CGJG stelt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest. Daaraan legt zij – kort samengevat – de volgende argumenten ten grondslag. In de eerste plaats stelt CGJG dat de burgerlijke rechter onbevoegd was over het geschil te oordelen (artikel 2:2 lid 2 BW) en dat een verdere inbreuk op het beginsel van scheiding van kerk en staat moet worden voorkomen. Volgens CGJG betreft het een kerkrechtelijk geschil waarvan geschilbeslechting, vanwege de scheiding van kerk en staat, is voorbehouden aan het kerkgenootschap. Ten tweede stelt CGJG dat de beslissing van het hof in strijd is met het op haar geloofsleer gebouwde kerkelijk recht van Jehovah’s Getuigen over kinderbescherming. Ten derde stelt CGJG dat de veroordeling praktisch onuitvoerbaar is voor zover het ziet op het indirecte gebod aan de ouderlingen, nu verschillende ouderlingen hebben verklaard dat zij nooit hebben verklaard dat zij bereid zouden zijn om ouders te vertellen dat zij [gedaagde] niet als kindermisbruiker bezien. Bovendien meent CGJG dat ouderlingen opdragen dit te doen hun religieuze geweten zal schenden en dat dit een gedwongen meningsuiting zou zijn, wat in strijd is met artikel 9 en 10 EVRM. Het oordeel van het hof dat het lichaam van ouderlingen ten onrechte de ouders heeft gewaarschuwd voor [gedaagde] als kindermisbruiker berust volgens CGJG op een feitelijke misslag omdat die expliciete waarschuwing nooit is gegeven: zij hebben de ouders van de minderjarigen slechts gewaarschuwd om hun kinderen niet alleen met [gedaagde] te laten. Ten vierde stelt CGJG dat de veroordeling uit het arrest de verantwoordelijkheden van CGJG als kerkgenootschap en de verantwoordelijkheden van het bijkantoor ondermijnt. Ten slotte schendt het arrest de rechten van [eiseres 1] en [eiseres 2] op grond van artikel 6 lid 1 EVRM en artikel 8 EVRM. Volgens CGJG is de strekking van het oordeel van het hof dat het ongeloofwaardig is dat [eiseres 1] en [eiseres 2] slachtoffer zijn van seksueel misbruik, terwijl zij niet door het hof zijn opgeroepen om een getuigenis af te leggen of in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op de voorlopige conclusies van het hof. CGJG is van mening dat de belangen van CGJG zwaarder dienen te wegen dan het belang van [gedaagde] tot eerherstel, nu [gedaagde] zelf gemeenteleden heeft geïnformeerd dat hij [eiseres 1] zou hebben betast en [eiseres 1] gemeenteleden heeft geïnformeerd over het seksueel misbruik door [gedaagde] . De waarschuwing die de ouderlingen aan ouders hebben gegeven ten aanzien van [gedaagde] , heeft dan ook weinig invloed gehad op zijn reputatie. Voor zover [gedaagde] toch belang zou hebben bij schorsing, dan dient de belangenafweging alsnog in het voordeel van CGJG uit te vallen. Als [gedaagde] in cassatie in het gelijk zou worden gesteld, leidt schorsing immers hooguit tot een relatief beperkt uitstel van de tenuitvoerlegging. Dit terwijl het nu tenuitvoerleggen van het arrest, bij een voor CGJG gunstige uitkomst van het cassatieberoep, leidt tot wisselende mededelingen aan de gemeente, aldus CGJG.

Het verweer van [gedaagde]

4.16.

[gedaagde] betwist de stellingen van CGJG. Voor zover CGJG met haar argumenten betoogt dat het arrest berust op een misslag, betwist [gedaagde] in de eerste plaats dat er sprake is van een feitelijke of juridische misslag en voert hij aan dat CGJG ook geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt van evidente fouten in het arrest. Voorts voert [gedaagde] aan dat uit de door [gedaagde] naar voren gebrachte argumenten uitsluitend blijkt dat CGJG het niet eens is met de inhoud van het arrest van het hof en zijn motivering betwist. Dat debat hoort echter niet thuis in een executiegeschil, wat niet mag worden ingezet als een verkapt rechtsmiddel. Het hof heeft in zijn arrest geen beoordeling gegeven van de legitimiteit van de religieuze overtuiging van CGJG of de manieren waarop zij die overtuiging uitdraagt, maar heeft enkel geoordeeld over de wijze waarop CGJG haar interne kerkrecht in het geval van [gedaagde] heeft toegepast. Het hof heeft zich evenmin uitgelaten over geloofs- en leerstellingenkwesties. [gedaagde] betwist dat de veroordeling in strijd zou zijn met het op de geloofsleer gebouwde kerkelijk recht van CGJG. [gedaagde] betwist dat het arrest de verantwoordelijkheden van CGJG als kerkgenootschap en de verantwoordelijkheden van het Bijkantoor ondermijnt. Evenmin schendt het arrest de rechten van [eiseres 1] en [eiseres 2] of worden er in het arrest negatieve conclusie ten aanzien van hen getrokken. CGJG heeft er dan ook geen belang bij om de tenuitvoerlegging van het arrest te schorsen, of in ieder geval wegen die belangen niet op tegen het belang van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging van het arrest. Het belang van [gedaagde] vloeit voort uit de aard van de veroordeling, nu een rechterlijk verbod of bevel op grond van artikel 3:303 BW vereist dat eiser voldoende belang moet hebben. Bovendien betreft de onrechtmatige daad de schending van [gedaagde] zijn persoonlijkheidsrecht zijnde zijn eer en goede naam. Uitvoering van het arrest is urgent en belangrijk voor [gedaagde] , omdat dit bijdraagt aan het herstellen van zijn beschadigde reputatie. Dat is van belang voor zijn helingsproces en helpt hem om zijn ernstig psychisch lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen door CGJG te verzachten. Het belang van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging van het arrest weegt dan ook beduidend zwaarder dan het belang van CGJG bij schorsing.

Het toetsingskader

4.17.

Bij het beoordelen van de vordering tot schorsing geldt het volgende toetsingskader.3 Het uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.

Onder omstandigheden kan plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op het uitgangspunt dat de voorzieningenrechter in beginsel zijn uitspraak af dient te stemmen op het oordeel van die bodemrechter. Dit zal het geval kunnen zijn indien de uitspraak van de civiele bodemrechter op een evidente misslag berust, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.4

4.18.

Gelet op het voorgaande dient de voorzieningenrechter in deze kort geding procedure uit te gaan van de beslissing van het hof en de daaraan ten grondslag liggende oordelen. De voorzieningenrechter gaat in het kader van dit kort geding niet in op de vraag of [eiseres 1] en [eiseres 2] al dan niet slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik. Daarover heeft het hof immers (ook) niet geoordeeld en die vraag is bovendien niet relevant voor de beoordeling van de vordering tot schorsing die nu voorligt.

4.19.

De voorzieningenrechter overweegt dat uitvoerbaarheid bij voorraad bij de procedure bij het hof geen onderwerp van debat is geweest. Er is door CGJG ook geen verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. Het hof heeft de beslissing zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden. Dat betekent dat bij de beoordeling van de vordering tot schorsing alsnog ten volle een afweging van de belangen van de betrokken partijen dient plaats te vinden.

4.20.

De door CGJG aangevoerde argumenten dat de inmenging door de burgerlijke rechter inbreuk maakt op het beginsel van scheiding tussen kerk en staat en dat de veroordeling uit het arrest de verantwoordelijkheden van CGJG als kerkgenootschap en de verantwoordelijkheden van het bijkantoor ondermijnt, kan de voorzieningenrechter niet meenemen in haar beoordeling. Het hof heeft zijn oordeel op dit punt uitvoerig gemotiveerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gezien deze uitvoerige motivering, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter alleszins begrijpelijk is, in elk geval niet gebleken van een evidente misslag. Dat betekent dat de voorzieningenrechter uit dient te gaan van de juistheid van het oordeel van het hof. Deze door CGJG aangevoerde argumenten zijn inhoudelijk gericht tegen de oordelen van het hof. Daarvoor is in dit kort geding, waarin alleen de tenuitvoerlegging van het arrest ter discussie staat, geen ruimte. Voor zover CGJG meent dat oordelen van het hof onjuist zijn, staat voor haar de mogelijkheid van beroep in cassatie open, van welke mogelijkheid zij naar eigen zeggen ook gebruik zal maken. Zelfs als in cassatie zou komen vast te staan dat het hof op dit onderdeel onjuist heeft geoordeeld dan is in elk geval geen sprake van een evidente misslag. Aan deze argumenten gaat de voorzieningenrechter dan ook voorbij.

4.21.

Ten aanzien van de door CGJG aangevoerde argumenten dat de beslissing van het hof in strijd is met het op haar geloofsleer gebouwd kerkelijk recht van Jehovah’s Getuigen over kinderbescherming en dat de veroordeling praktisch onuitvoerbaar is voor zover het ziet op het indirecte gebod aan de ouderlingen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter acht hier relevant dat rechtsoverweging 4.3. van het dictum van het arrest van het hof uit twee delen bestaat. In rechtsoverweging 4.3 gebiedt het hof CGJG toestemming te geven en erop toe te zien dat het lichaam van ouderlingen van de gemeente [plaats] alle gezinnen van de gemeente met minderjarige kinderen zal bezoeken om de ouders te vertellen

  1. dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is (hierna te noemen: de mededeling) en

  2. dat het lichaam van ouderlingen ten onrechte de ouders heeft gewaarschuwd voor [gedaagde] als kindermisbruiker (hierna te noemen: de rectificatie).

4.22.

De rectificatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen schending van vrijheid van godsdienst of meningsuiting. De rectificatie ziet namelijk niet op de wijze waarop CGJG haar godsdienst belijdt of op de mening die zij heeft ten aanzien van [gedaagde] . Het hof heeft vastgesteld dat CGJG onjuist heeft gehandeld jegens [gedaagde] en die onjuiste handeling moet gerectificeerd worden. [gedaagde] heeft er persoonlijk belang bij dat dat recht gezet wordt. Dat CGJG ouders in de gemeente alleen zou hebben gewaarschuwd hun kinderen niet alleen te laten met [gedaagde] (zonder het woord kindermisbruiker te gebruiken), maakt dat niet anders. Die waarschuwing is naar het oordeel van de voorzieningenrechter maar voor één mogelijke uitleg vatbaar, zodat iedereen in de gemeente begrijpt dat met een dergelijke waarschuwing wordt bedoeld dat de persoon waarvoor gewaarschuwd wordt, mogelijk kinderen seksueel misbruikt. Ook zonder het woord kindermisbruiker te gebruiken, is [gedaagde] door die waarschuwing direct in zijn persoonlijke belang getroffen. In de procedure bij het hof is voldoende gebleken dat [gedaagde] grote gevolgen van die waarschuwing ondervindt. Hij kampt met zeer ernstige, psychische problemen en de rectificatie kan hem helpen bij zijn psychische herstel. Het belang van [gedaagde] bij die rectificatie is dan ook een gegeven. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de tenuitvoerlegging op dit onderdeel te schorsen, omdat het nadeel dat er uit voortvloeit voor CGJG het gevolg is van de door haar ten onrechte gegeven waarschuwing. Voor zover zij het er niet mee eens is dat het hof heeft geoordeeld dat zij ten onrechte heeft gewaarschuwd, is dat een grief tegen het inhoudelijke oordeel van het hof waarvoor de mogelijkheid van cassatieberoep openstaat. Daarvoor is in dit executiegeschil geen plaats. Bij de rectificatie staat het CGJG vrij daarbij ook de inhoud van het arrest mede te delen aan de ouders. Uit het arrest volgt dat het oordeel van het hof dat CGJG ten onrechte voor [gedaagde] heeft gewaarschuwd, er in is gelegen dat CGJG onzorgvuldig is geweest met informatievergaring. Het hof zegt ook dat bij onderzoek naar seksueel kindermisbruik zorgvuldig de procedures moeten worden gevolgd en dat dat in de onderhavige kwestie niet is gebeurd. Ten aanzien van de rectificatie weegt het belang van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging van het arrest naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook zwaarder dan het belang van CGJG bij schorsing van de tenuitvoerlegging.

4.23.

Dat ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter anders ten aanzien van de opgelegde mededeling dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is. Hier dient allereerst een nader onderscheid te worden gemaakt in het dictum van het hof. De voorzieningenrechter begrijpt het dictum onder 4.3 zo dat het hof CGJG gebiedt

  1. om toestemming te geven aan het lichaam van ouderlingen van de gemeente [plaats] alle gezinnen van de gemeente met minderjarige kinderen zal bezoeken om de ouders te vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is en

  2. om er op toe te zien dat het lichaam van ouderlingen van de gemeente [plaats] alle gezinnen van de gemeente met minderjarige kinderen zal bezoeken om de ouders te vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is.

4.24.

Tijdens de zitting bij het hof is, zo blijkt uit r.o. 3.43 van het arrest, onbetwist gesteld dat (het lichaam van ouderlingen van) de gemeente [plaats] bereid was ouders te bezoeken om hen te vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is en hen te vertellen dat het lichaam van ouderlingen ten onrechte ouders heeft gewaarschuwd voor [gedaagde] als kindermisbruiker, maar dat CGJG dit tegenhoudt. Op grond van het arrest is CGJG gehouden haar ouderlingen toestemming te geven om die mededeling aan ouders te doen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van het arrest op te schorten voor zover dat ziet op het geven van toestemming aan ouderlingen om ouders te vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is. Als ouderlingen dat zelf willen en aldus bereid zijn om ouders te vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is, dan dient CGJG het doen van die mededeling niet te belemmeren.

4.25.

Dat ligt anders bij de verplichting om er op toe te zien dat het lichaam van ouderlingen van de gemeente [plaats] alle gezinnen van de gemeente met minderjarige kinderen zal bezoeken om de ouders te vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is. Inmiddels is gebleken dat (een aantal) ouderlingen niet (meer) bereid zijn ouders in de gemeente te bezoeken om dit te verklaren. Het desondanks opleggen van een gebod aan (het lichaam van) ouderlingen om deze mededeling te doen, acht de voorzieningenrechter een gedwongen meningsuiting en in strijd met artikel 10 EVRM. De mededeling betreft immers een negatief geformuleerde stelling die in zijn algemeenheid over geen enkele persoon met zekerheid kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter acht het te ver strekkend om ouderlingen die niet bereid zijn een dergelijke mededeling te doen, dat wel op te dragen. Nu het hof CGJG heeft veroordeeld er op toe te zien dat het lichaam van ouderlingen de mededeling doet, zou dat immers betekenen dat CGJG haar ouderlingen op de een of andere manier zou moeten dwingen om tegen hun wil het voorgeschrevene (dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is) te verklaren. Dat kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van CGJG gevergd worden. In de belangenafweging weegt het belang van CGJG bij schorsing van de tenuitvoerlegging enkel op dit punt (het gebod er op toe te zien dat het lichaam van ouderlingen de mededeling doet) naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging en ziet de voorzieningenrechter aanleiding de tenuitvoerlegging van het arrest op dit onderdeel op te schorten.

4.26.

De voorzieningenrechter volgt CGJG, [eiseres 1] en [eiseres 2] tot slot niet in het argument dat het hof in het arrest negatieve conclusies ten aanzien van [eiseres 1] en [eiseres 2] zou hebben getrokken. Het hof heeft in rechtsoverwegingen 3.38 en 3.39 overwogen dat CGJG geen schriftelijke onderbouwing heeft gegeven omtrent de verklaringen van [eiseres 2] en [eiseres 1] en dat nadere details over wat er precies is gebeurd, ontbreken. Volgens het hof is het dan ook onduidelijk op basis van welke feiten CGJG tot de vergaande en voor [gedaagde] verstrekkende conclusie heeft kunnen komen dat hij een dader is van seksueel kindermisbruik. Het hof komt dan tot het oordeel dat CGJG het vereiste onderzoek naar de beschuldiging onzorgvuldig heeft uitgevoerd en dat zij in strijd met de door haar in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld en daarmee onrechtmatig. Anders dan CGJG stelt blijkt uit de aangehaalde rechtsoverwegingen van het hof geenszins dat het hof het ongeloofwaardig acht dat [eiseres 1] en [eiseres 2] seksueel misbruikt zijn door [gedaagde] . Het hof oordeelt niet over de vraag of [eiseres 1] en [eiseres 2] seksueel misbruikt zijn en evenmin over de vraag of zij wel of niet de waarheid hebben gesproken in hun verklaringen daaromtrent. Deze stelling van CGJG berust op een verkeerde lezing van de overwegingen van het hof. Het door CGJG aangehaalde arrest van het EHRM (S.W. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 87/18, 22 juni 2021) ziet op een wezenlijk andere situatie dan in de onderhavige zaak, nu daarin wel was geoordeeld over het handelen van een persoon in kwestie, welke oordeel tot gevolg had dat die persoon werd ontslagen. Zoals hiervoor uiteen gezet, heeft het hof enkel geoordeeld over het handelen van CGJG jegens [gedaagde] en heeft het hof niet geoordeeld over (de juistheid van) de verklaringen van [eiseres 1] en [eiseres 2] omtrent het vermeende seksueel misbruik. Aan dit argument zal dan ook voorbij worden gegaan.

4.27.

Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de door CGJG aangevoerde argumenten voor schorsing van de tenuitvoerlegging volledig gericht (lijken te) zijn op het gebod zoals opgenomen onder rechtsoverweging 4.3 van het dictum van het arrest. Desgevraagd heeft CGJG ter zitting verklaard dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ziet op het gehele dictum van het arrest. De voorzieningenrechter overweegt dat CGJG ten aanzien van de overige punten in het dictum onvoldoende heeft gesteld om de vordering tot schorsing toe te wijzen. CGJG heeft enkel in zijn algemeenheid verklaard dat haar vordering ook ziet op de andere punten uit het dictum, maar zij heeft nagelaten te onderbouwen wat ten aanzien van de andere punten in het dictum haar belang bij schorsing zou zijn. De voorzieningenrechter zal (ook) daarom de vordering tot schorsing afwijzen, behalve ten aanzien van het onder 4.3 gegeven gebod aan CGJG om er op toe te zien dat de ouderlingen de ouders in de gemeente vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is (zie hiervoor rechtsoverweging 4.25).

Conclusie

4.28.

Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. De vordering van CGJG tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest zal enkel worden toegewezen ten aanzien van het aan CGJG opgelegde gebod om er op toe te zien dat het lichaam van ouderlingen van de gemeente [plaats] alle gezinnen van de gemeente met minderjarige kinderen zal bezoeken om de ouders te vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is. Voor het overige zal de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest worden afgewezen.

4.29.

CGJG is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:

- griffierecht

331,00

- salaris advocaat

1.107,00

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.616,00

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

in het incident

5.1.

staat toe dat [eiseres 1] en [eiseres 2] zich voegen aan de zijde van CGJG,

5.2.

wijst de vordering tot voeging aan de zijde van CGJG van [eiser 1] en [eiser 2] af,

5.3.

compenseert de kosten van het incident, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen,

in de hoofdzaak

5.4.

schorst de tenuitvoerlegging van overweging 4.3. van het dictum van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 met zaaknummer 200.334.028/01 voor zover dit dictum behelst dat CGJG er op toe ziet dat het lichaam van ouderlingen van de gemeente [plaats] alle gezinnen van de gemeente met minderjarige kinderen zal bezoeken om de ouders te vertellen dat [gedaagde] geen kindermisbruiker is,

5.5.

veroordeelt CGJG in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als CGJG niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.6.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Gessel en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.

635/wh

1 HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692

2 HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2534

3 HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, Strandhotel

4 HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:806

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.