Verzet tegen vaststelling van het griffierecht door de Griffier. Door 12 vennootschappen worden in het kader van de WHOA diverse verzoeken gedaan (algemene afkoelingsperiode, opheffen beslagen en machtiging ex artikel 42a Fw). Voor ieder verzoek en voor iedere vennootschap is apart griffierecht berekend, in totaal 17x € 688. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het in een aantal gevallen gelijkluidende verzoeken c.q. bestaat direct verband. Het griffierecht wordt gematigd tot 8x € 688.
Het verzoekschrift strekte er toe dat ten aanzien van de vennootschappen een algemene afkoelingsperiode wordt afgekondigd voor de duur van vier maanden als bedoeld in artikel 376 lid 2 onder a Faillissementswet (Fw), dat ten aanzien van vennootschappen 9 t/m 11 in het kader van die afkoelingsperiode beslagen worden opgeheven als bedoeld in artikel 376 lid 2 onder b Fw en dat ten aanzien van vennootschappen 1 t/m 5 een machtiging wordt verstrekt tot het verrichten van een rechtshandeling als bedoeld in artikel 42a Fw.
2.3.
Aan ieder verzoek is een afzonderlijk zaaknummer toegekend en door de Griffier is voor deze verzoeken als volgt griffierecht geheven:
-
12x € 688,00 voor de verzoeken in het kader van artikel 376 Faillissementswet;
-
5x € 688,00 voor de verzoeken in het kader van artikel 42a Faillissementswet.
2.4.
Op 3 juli 2024 heeft het Dienstencentrum Rechtspraak aan HAUT Legal een factuur gestuurd voor het griffierecht. De factuur is voldaan op 14 juli 2024.
3 Het verzoek
3.1.
HAUT Legal komt tegen de heffing van het griffierecht in verzet, en verzoekt in dat kader om het griffierecht te verminderen tot primair éénmaal € 688,00 dan wel subsidiair tweemaal € 688,00 en de Griffier te gelasten het teveel betaalde griffierecht te crediteren en indien nodig terug te betalen.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 29 lid 1 Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (Wgbz) kan gedurende een maand na betaling van griffierechten in verzet worden gekomen tegen de beslissing tot heffing van het griffierecht. HAUT Legal heeft het griffierecht op 14 juli 2024 voldaan en op 15 juli 2024 is het verzetschrift door de rechtbank ontvangen. Het verzet is derhalve tijdig ingesteld.
4.2.
HAUT Legal heeft aan het verzet ten grondslag gelegd dat de hoogte van het geheven griffierecht gelet op de inhoud van het verzoekschrift excessief is. Volgens HAUT Legal is één verzoekschrift ingediend met een gelijkluidend feitencomplex, gelijkluidende verzoeken en een gelijkluidende onderbouwing. De verzoeken zijn op één zitting behandeld en er is in één beschikking uitspraak gedaan op alle verzoeken. HAUT Legal stelt dat daarmee sprake is van een direct verband tussen de verzoeken, en niet van een rekest dat uit meerdere verzoekschriften bestaat. Er had volgens HAUT Legal daarom slechts eenmaal griffierecht moeten worden geheven. Indien geoordeeld wordt dat geen direct verband
bestaat tussen de verzoeken tot het verkrijgen van een afkoelingsperiode en het verkrijgen
van een machtiging voor het verrichten van een rechtshandeling, stelt HAUT Legal hooguit tweemaal griffierecht had moeten worden geheven.
4.3.
De Griffier voert verweer. De Griffier stelt dat uit de jurisprudentie in het kader van WHOA-verzoeken de opvatting volgt dat bij dergelijke verzoeken per entiteit en per verzoek griffierecht wordt geheven, ook als deze in hetzelfde verzoekschrift zijn opgenomen. Verder verwijst de Griffier naar een arrest van de Hoge Raad1 waaruit volgt dat een verzoekschrift dat uit meerdere verzoeken bestaat beschouwd kan worden als een geschrift dat uit meerdere verzoekschriften bestaat waarover afzonderlijk griffierecht moet worden geheven, indien tussen de verschillende verzoeken in het verzoekschrift geen direct verband bestaat. Van een direct verband is volgens de Griffier geen sprake, omdat uit hetzelfde arrest van de Hoge Raad volgt dat de bewerkelijkheid van het verzoekschrift sinds 1960 niet meer maatgevend is voor de hoogte van het griffierecht zodat het directe verband niet kan worden gegrond op de door HAUT Legal aangevoerde omstandigheden (gedeeld feitencomplex en gezamenlijke behandeling). Tot slot voert de Griffier aan dat er geen sprake is van een gedeeld feitencomplex omdat de verzoeken wezenlijk verschillend zijn met elk een eigen toetsingskader en belangenafweging die per entiteit beoordeeld moeten worden.
4.4.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop. Uit artikel 3 Wgbz volgt dat voor de indiening van een verzoekschrift een griffierecht wordt geheven voor zover bij of krachtens wet niet anders is bepaald. Er moet vervolgens onderscheid worden gemaakt tussen de situatie waarin ten aanzien van meerdere verzoekers hetzelfde verzoek wordt gedaan, en de situatie waarin meerdere verzoeken in één verzoekschrift worden gedaan.
4.5.
Ten aanzien van de eerstgenoemde situatie bepaalt artikel 15 Wgbz dat van verzoekers en belanghebbenden die bij dezelfde advocaat of gemachtigde verschijnen en gelijkluidende verzoekschriften of verweerschriften indienen slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven.
4.6.
Ten aanzien van de tweede situatie volgt uit het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad dat wanneer meerdere verzoeken in één verzoekschrift zijn gevat, dat beschouwd kan worden als een geschrift dat uit meerdere verzoekschriften bestaat waarover afzonderlijk griffierecht moet worden geheven. Voor dat laatste is volgens de Hoge Raad nodig dat tussen de verschillende verzoeken geen direct verband bestaat. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat, wanneer wél sprake is van direct verband, slechts eenmaal griffierecht wordt geheven. De vraag is wanneer sprake is van direct verband. Daartoe verwijst de Hoge Raad naar de Parlementaire Geschiedenis, waarin de volgende aanknopingspunten kunnen worden gevonden: in beginsel wordt voor ieder verzoekschrift afzonderlijk griffierecht geheven, ook indien sprake is van met elkaar samenhangende verzoekschriften. Daarbij komt echter geen gewicht toe aan het feit dat een verzoekschrift dat uit meerdere verzoeken bestaat meer werkzaamheden voor de griffie met zich brengt en tot afzonderlijke beoordeling noopt, omdat de hoogte van het griffierecht sinds 1960 slechts volgt uit een tabel en niet meer gerelateerd is aan de noodzakelijke verrichtingen van de griffier. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het directe verband
méér dient te zijn dan enkel samenhang tussen de verzoeken. Er moet derhalve worden gekeken naar omstandigheden zoals een gedeeld feitencomplex en een gezamenlijke behandeling van de verzoeken.
4.7.
In de onderhavige zaak doet zich naar het oordeel van de rechtbank bij het verzoek tot het afkondigen van een algemene afkoelingsperiode zo op het oog de situatie voor als bedoeld in artikel 15 Wgbz. Er wordt immers een gelijkluidend verzoek gedaan door alle vennootschappen. Maar ook als zou worden aangenomen dat het gaat om afzonderlijke verzoeken per vennootschap is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een direct verband. Daartoe overweegt de rechtbank dat in voldoende mate sprake is van een gedeeld feitencomplex. Het gaat immers om een twaalftal vennootschappen binnen een groep die (deels) gezamenlijk werden gefinancierd en waarin een gezamenlijke oplossing wordt gezocht waarbij, teneinde “rust” te creëren om die gezamenlijke oplossing mogelijk te maken, een algemene afkoelingsperiode is verzocht. De algemene afkoelingsperiode richt zich niet tegen specifieke schuldeisers. Het verzoek is vervolgens gezamenlijk behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom sprake van méér dan enkel samenhang tussen de verzoeken. Dit betekent dat hiervoor eenmaal griffierecht geheven dient te worden.
4.8.
Bij de verzoeken tot het opheffen van beslagen is dit naar het oordeel van de rechtbank anders. Hierbij wordt immers een specifieke maatregel gevraagd door één vennootschap tegen specifieke schuldeisers van die ene vennootschap. Tussen deze verzoeken bestaat daarom geen direct verband. Ditzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de verzoeken om een machtiging voor het verrichten van een rechtshandeling. Hier gaat het immers om vijf verschillende rechtshandelingen (koopovereenkomsten) door vijf verschillende verzoekers, waarbij in het kader van artikel 42a Fw per vennootschap moet worden beoordeeld of de gezamenlijke schuldeisers van die vennootschap gebaat zijn bij de rechtshandeling en of individuele schuldeisers van die vennootschap niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
Slotsom
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat voor de verzoekschriften tot het verkrijgen van een machtiging voor het verrichten van een rechtshandeling, alsmede de verzoekschriften tot het opheffen van de beslagen afzonderlijk griffierecht zal worden geheven. Voor het verzoekschrift tot het afkondigen van een algemene afkoelingsperiode wordt gezamenlijk griffierecht geheven. Omdat het opheffen van beslagen en het afkondigen van een algemene afkoelingsperiode beiden een vorm van een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 376 Fw zijn, wordt het griffierecht voor het verzoek om de algemene afkoelingsperiode geacht te zijn begrepen in het griffierecht dat wordt geheven voor het verzoek tot het opheffen van de beslagen.
4.10.
Het verzet is gegrond en het griffierecht zal worden aangepast op de wijze als in het dictum van deze beschikking omschreven.
5 De beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het verzet gegrond,
-
stelt het griffierecht inzake de verzoekschriften met de volgende nummers vast op € 688,00 per verzoekschrift/zaaknummer:
235545 FT RK 24-768 (verzoek machtiging ex artikel 42a Fw)
235544 FT RK 24-767 (verzoek machtiging ex artikel 42a Fw)
235543 FT RK 24-766 (verzoek machtiging ex artikel 42a Fw)
235542 FT RK 24-765 (verzoek machtiging ex artikel 42a Fw)
235540 FT RK 24-764 (verzoek machtiging ex artikel 42a Fw)
235538 FT RK 24-762 (verzoek opheffen beslagen ex artikel 376 lid 2 onder b Fw)
235537 FT RK 24-761 (verzoek opheffen beslagen ex artikel 376 lid 2 onder b Fw)
235536 FT RK 24-760 (verzoek opheffen beslagen ex artikel 376 lid 2 onder b Fw)
- stelt het griffierecht inzake de verzoekschriften met de volgende nummers vast op nihil:
235535 FT RK 24-759 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
235534 FT RK 24-758 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
235533 FT RK 24-757 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
235530 FT RK 24-755 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
235528 FT RK 24-754 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
235527 FT RK 24-753 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
235539 FT RK 24-763 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
235712 FT RK 24-810 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
235526 FT RK 24-752 (verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 2 onder a Fw)
-
bepaalt dat de Griffier het teveel betaalde griffierecht inzake de verzoekschriften waarin het griffierecht op nihil is vastgesteld, dient te crediteren,
-
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven op 20 januari 2025 door mr. M.C. Groenewegen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van den Heuvel, griffier.