4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Daarom moet eerst beoordeeld worden of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. [eiser] heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn schorsing niet aan verenigingsactiviteiten kan deelnemen, in het bijzonder aan het lustrumfeest dat in juli 2025 zal plaatsvinden en waar hij graag bij wil zijn. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
4.2.1.
In dit kort geding moet worden vooruit gelopen op een bodemprocedure waarin de vraag centraal zal staan of het besluit van (het Rechtsprekend Orgaan van) Vindicat om [eiser] voor 22,5 maanden te schorsen nietig dan wel vernietigbaar is. Daartoe stelt [eiser] in dit kort geding dat sprake is van een besluit dat nietig c.q. vernietigbaar is wegens strijd met artikel 2:14 en 2:15 BW, althans dat sprake is van een bindend advies dat vernietigbaar is op grond van artikel 7:904 BW, althans dat de bepalingen in de Corpswet buiten toepassing moeten worden verklaard omdat zij kwalificeren als oneerlijke bedingen in de zin van Richtlijn 93/13/EEG.
4.2.2.
Beoordeeld moet worden of deze vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. In een bodemprocedure zal getoetst worden of de aan [eiser] opgelegde sanctie een wettelijke, statutaire of reglementaire grondslag heeft, of het orgaan dat de sanctie heeft opgelegd daartoe bevoegd was en of het besluit is genomen op de voorgeschreven wijze (artt 2:14 lid 1 en 2:15 lid 1 BW). Na deze formele toets, vindt een materiële, inhoudelijke toetsing plaats (artt 2:15 lid 1 onder b jo 8 BW). Die is marginaal. Hierbij beoordeelt de rechter of het (orgaan van) de vereniging bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van de organen van de vereniging, van de leden en van het betrokken lid in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het marginale karakter van deze toetsing schuilt hierin dat de rechter het orgaan dat het besluit heeft genomen een beleidsvrijheid laat om naar eigen inzicht te handelen.
4.3.1.
Door [eiser] zijn geen feiten aangevoerd die meebrengen dat het besluit de formele toets niet kan doorstaan. Niet is gesteld dat het besluit tot schorsing is genomen door een onbevoegd orgaan. Evenmin zijn door [eiser] concrete schendingen aangewezen van wettelijke of statutaire1 bepalingen die de strekking hebben om de geldigheid van besluiten aan te tasten of die dienen om de totstandkoming van besluiten te regelen. Bij deze stand van zaken komt het de voorzieningenrechter niet waarschijnlijk voor dat de bodemrechter zal oordelen dat het besluit tot schorsing nietig of vernietigbaar is wegens strijd met artikel 2:14 lid 1 of artikel 2:15 lid 1 onder a BW.
4.3.2.
[eiser] heeft nog bepleit dat het tuchtrecht van Vindicat zoals dat is geregeld in de Corpswet als zodanig op een groot aantal punten niet voldoet aan de minimale kwaliteitseisen van een eerlijke en zorgvuldige procedure en dat daarom de sanctie niet in stand kan blijven. Terecht heeft Vindicat erop gewezen dat het interne tuchtrecht van een vereniging niet hoeft te voldoen aan dezelfde maatstaven en waarborgen als het voor iedere burger geldende strafrecht. Bovendien is de vraag die in deze zaak moet worden beantwoord niet of de Corpswet als zodanig de toets der kritiek kan doorstaan, maar of de procedure die geleid heeft tot de aan [eiser] opgelegde sanctie in concreto eerlijk en voldoende zorgvuldig is geweest. [eiser] heeft op diverse punten kritiek geuit op de inhoud van de beslissing van het rechtsprekend orgaan. Daarop zal hierna worden ingegaan. Hij heeft echter geen stellingen aangevoerd waaruit afgeleid moet worden dat de procedure die geleid heeft tot die beslissing ten aanzien van hem niet eerlijk of zorgvuldig zou zijn geweest.
4.4.1.
[eiser] heeft, voor zover van belang voor de inhoudelijke toetsing van het besluit, aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, dat de motivering daarvan inhoudelijk onjuist is en dat sprake is van nieuwe feiten die aanleiding zouden moeten zijn voor een ander besluit.
4.4.2.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat het Rechtsprekend Orgaan zijn oordeel heeft gebaseerd op tegenstrijdige getuigenverklaringen en op feiten die niet zijn komen vast te staan, zoals de ernst van het letsel. Een fundamentele beoordeling van dit argument vraagt om een inhoudelijke toetsing die eerder geschetst marginaal toetsingskader te buiten gaat. De voorzieningenrechter fungeert in het verenigingsrecht niet als beroepsinstantie. Beoordeeld moet worden of het Rechtsprekend Orgaan in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Voor wat betreft de bewezenverklaring is dat het geval, aangezien die steun vindt in diverse getuigenverklaringen.
4.4.3.
Voor wat betreft de gehanteerde strafmaat heeft het Rechtsprekend Orgaan aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten. Dat is een getrapt stelsel waarbij het aantal maanden schorsing hoger wordt naarmate de ernst van het geweld groter is, en die bij “dermate ernstig geweld met letsel” zelfs kan resulteren in royement. De Oriëntatiepunten zijn blijkens haar toelichting “slechts bedoeld als leidraad voor straftoemeting bij veel voorkomende overtredingen” en het staat het Rechtsprekend Orgaan vrij er (gemotiveerd) van af te wijken. Het Rechtsprekend Orgaan heeft derhalve een ruime mate van vrijheid om sancties op te leggen. De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat het Rechtsprekend Orgaan kennelijk zwaar getild heeft aan het bewezenverklaarde feit dat [eiser] een medelid in bewusteloze toestand heeft achterlaten. De Oriëntatiepunten voorzien weliswaar niet met zoveel woorden in de sanctionering van een dergelijk vergrijp, maar waar die voor zware vergrijpen zelfs voorzien in royement, past de opgelegde sanctie binnen de bandbreedte die het Rechtsprekend Orgaan heeft. Van strijd met de redelijkheid en billijkheid is in zoverre dan ook geen sprake.
4.4.4.
Ook voor de stelling van [eiser] dat ten onrechte zijn verzoek om een hoger beroep is afgewezen vanwege de hoogte van de sanctie, geldt dat die niet tot toewijzing van zijn vorderingen kan leiden omdat de wet en de statuten Vindicat ruimte geven om aldus te beslissen.
4.4.5.
De voorzieningenrechter zal niet ingaan op de door [eiser] gestelde nieuwe feiten en omstandigheden omdat Vindicat heeft aangeboden op zeer korte termijn (nog voor het lustrum) in dat verband een herzieningsprocedure (ex art. 399 van de Corpswet) te entameren en in zoverre een spoedeisend belang ontbreekt.
4.5.
Op grond van het vorenstaande komt het de voorzieningenrechter onaannemelijk voor dat de bodemrechter, die het besluit van Vindicat eveneens slechts marginaal kan toetsen, zal oordelen dat zij in redelijkheid niet tot haar besluit heeft kunnen komen. Verder is het niet aan de kort gedingrechter om vooruit te lopen op de uitkomst van een op zeer korte termijn binnen het verband van Vindicat te houden herzieningsprocedure.
Vernietigbaar bindend advies?
4.6.1.
Volgens [eiser] kwalificeert de uitspraak van het Rechtsprekend Orgaan mogelijk als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 2 BW. [eiser] stelt dat Vindicat [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aan dit bindend advies mag houden, gelet op inhoud en totstandkoming daarvan.
4.6.2.
De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij omdat, als al sprake zou zijn van een bindend advies, de rechter in dat verband uitsluitend toetst of gebondenheid aan een dergelijk advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 7:904 lid 1 BW). Zoals hiervoor is toegelicht kan die toets worden doorstaan.
Oneerlijke bedingen in de zin van Richtlijn 93/13/EEG?