vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/229726 / HA ZA 11-766
Vonnis van 16 oktober 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE ZINGENDE DECOUPEERZAAG B.V.,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. J.A.J. Dappers te Ravenstein, gemeente Oss,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERVOR B.V.,
gevestigd te Helmond,
gedaagde,
advocaat mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven.
Partijen zullen hierna DZD en Vervor genoemd worden.
2 De verdere beoordeling
2.1.
De rechter ten overstaan van wie de getuigenverhoren zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
2.2.
In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat DZD en Vervor een overeenkomst hebben gesloten. In het eerdere tussenvonnis van 1 augustus 2012 heeft de rechtbank al overwogen dat Vervor in dat geval een toerekenbare tekortkoming heeft gepleegd door het weigeren de overeenkomst uit te voeren en daardoor aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door DZD geleden schade. Mede gelet hierop wordt het ter comparitie van 25 september 2013 herhaalde verweer van Vervor dat DZD in feite op grond van artikel 7.1.1 nakoming vordert van de inmiddels ontbonden overeenkomst, verworpen. Daarbij speelt ook een rol dat DZD desgevraagd de grondslag van haar vordering nogmaals heeft toegelicht. Deze grondslag is na deze herhaalde toelichting niet anders te begrijpen dan als een vordering tot schadevergoeding.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat zij de (hoogte van de) schade dient te begroten op een wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is, alsmede dat zij de omvang daarvan kan schatten in geval deze niet nauwkeurig vastgesteld kan worden. DZD heeft gesteld in beginsel recht te hebben op het zogenaamde ‘positief contractsbelang’ maar heeft haar vordering beperkt tot een bedrag van € 18.000,00 daarvan, waarover nog 19% BTW moet worden gerekend. De rechtbank begrijpt hieruit dat DZD in beginsel wil worden gebracht in de situatie dat Vervor de overeenkomst correct zou zijn nagekomen. Een dergelijke schadevergoeding bestaat op de voet van artikel 6:96 lid 1 BW in dit geval dus uit (een deel van) de vergoeding voor de door DZD in het kader van de uitvoering van de overeenkomst gemaakte kosten, vermeerderd met (een deel van) haar (misgelopen) winst. In dat kader heeft DZD gedetailleerd gesteld dat door [persoon A], in zijn karakter ‘[X]’, vier dagdelen zijn besteed aan het optreden in drie promotionele filmpjes ten behoeve van de veranda’s van Vervor (een deel van deze filmpjes heeft zij overgelegd middels een DVD in depot), voor het maken van foto’s en het inspreken van een geluidsbandje voor een telefoonlijn. De rechtbank acht de weerspreking daarvan door Vervor onvoldoende, nu zij hierover slechts heeft gesteld dat het maken van de foto’s minder dan een dagdeel zou hebben geduurd. De rechtbank gaat dus voor de begroting van de schade uit van de inzet van [persoon A] als ‘[X]’ gedurende vier dagdelen.
2.4.
DZD heeft gesteld dat uitgegaan moet worden van een tarief per dagdeel van
€ 4.500,00 voor [persoon A]; zij heeft ter onderbouwing hiervan een aantal van haar facturen aan andere opdrachtgevers in het geding gebracht. Vervor heeft dit weersproken in die zin dat de vergoedingen van andere opdrachtgevers niet kunnen worden vergeleken met de overeenkomst tussen partijen, omdat in die laatste voor [persoon A] een deel variabele vergoeding (in de vorm van een vergoeding per verkochte veranda) was voorzien en voor de andere opdrachtgevers een vaste vergoeding gold. De rechtbank verwerpt dit verweer. De aan andere opdrachtgevers in rekening gebrachte bedragen bestaan uit gemaakte kosten vermeerderd met winst. Had Vervor de overeenkomst onberispelijk nagekomen, dan had DZD - buiten een eventuele winstcomponent die naast een vergoeding voor de gemaakte kosten zat besloten in de initiële factuur van € 18.000,00 - ook winst gemaakt, of in ieder geval kunnen maken middels de variabele vergoeding. De hoogte van die potentiële winst is niet langer vast te stellen en dat is veroorzaakt door de wanprestatie van Vervor. Vervor heeft ook niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat DZD in geval de overeenkomst was nagekomen veel minder winst zou (hebben) kunnen maken op de inzet van [persoon A] in vergelijking met andere opdrachtgevers. De rechtbank begroot gelet hierop deze winstcomponent dan ook op de winstcomponent die zit besloten in de vaste vergoedingen die DZD aan andere opdrachtgevers in rekening brengt. De hoogte van het door DZD gestelde bedrag (€ 4.500 per dagdeel) heeft Vervor voor het overige niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank als schadevergoeding voor gemaakte kosten en misgelopen winst (4 x € 4.500,00 =) € 18.000,00 zal vaststellen zoals gevorderd.
2.5.
De vordering tot betaling van de BTW over voornoemd schadebedrag zal de rechtbank afwijzen. DZD ontvangt nu immers niet in het kader van de nakoming van de overeenkomst een factuurbedrag van Vervor (waartoe zij eventueel gehouden was BTW af te dragen), maar zij ontvangt na executie van dit vonnis schadevergoeding van Vervor na een wanprestatie. Dit is niet een vergoeding die in rechtstreeks verband staat tot de prestatie van DZD (de inzet van [persoon A]) en daarom is over deze vergoeding geen BTW verschuldigd. Dat deze al dan niet op voorhand aan de Belastingdienst afgedragen BTW niet (alsnog) kan worden teruggevraagd of verrekend, heeft DZD niet gesteld. Deze deelvordering wordt dus afgewezen. De vraag of Vervor haar betwisting ter zake het al betaald zijn van deze BTW al dan niet tardief heeft aangevoerd behoeft gelet daarop geen bespreking.
2.6.
In het kader van door DZD al dan niet bespaarde kosten zijn door Vervor geen relevante stellingen ingenomen zodat de rechtbank deze bespaarde kosten op nihil stelt, gelijk DZD heeft gesteld. De door Vervor opgeworpen vraag naar de waarde van de kaartjes voor Vervor is in dit kader namelijk niet relevant. De door Vervor ingenomen stellingen in het kader van de schadebeperkingsplicht verwerpt de rechtbank ook: op DZD rustte niet de verplichting om voor anderen reclame te (gaan) maken (en hiervoor toestemming te vragen van Vervor) ter beperking van haar schade op het moment dat Vervor haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakwam. Het nog voor het overige door Vervor aangevoerde leidt niet tot een ander oordeel. Slotsom van dit alles is dat de rechtbank € 18.000,00 aan schadevergoeding zal toewijzen.
2.7.
Ter zake de toe te wijzen schadevergoeding is niet de door DZD gevorderde rente ex artikel 6:119a BW verschuldigd, nu het hier niet gaat om een verbintenis voortvloeiend uit een handelsovereenkomst maar voortvloeiend uit artikel 6:74 BW. De rechtbank zal daarom de normale wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijzen. Uit hoofde van dit artikel is over het bedrag aan schadevergoeding pas wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum dat Vervor ter zake de oorspronkelijke prestatie in verzuim is komen te verkeren. Hierover heeft DZD geen stellingen ingenomen, zodat de rechtbank de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag pas zal toewijzen vanaf de datum dagvaarding.
2.8.
Vervor zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DZD worden begroot op:
- dagvaarding € 76,31
- griffierecht 1.181,00
- salaris advocaat 2.260,00 (5,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 3.517,31
3 De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt Vervor om aan DZD te betalen een bedrag van € 18.000,00 (achttienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 11 april 2011 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Vervor in de proceskosten, aan de zijde van DZD tot op heden begroot op € 3.517,31,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.