Vervolgens ligt de vraag voor of de zonwering moet worden geacht een werk te zijn dat via de woning duurzaam met de grond is verenigd in de zin van artikel 3:3 BW.
De stelling van [gedaagden] dat het verwijderen van de zonwering tijdrovend en lastig is, is onvoldoende onderbouwd, maar ook als daarvan zou worden uitgegaan, volgt daaruit op zichzelf niet dat een onverbrekelijke verbinding tot stand is gekomen tussen de woning en de zonwering. Hiervoor onder 4.4. is reeds geoordeeld dat de zonwering moet worden geacht zonder schade van betekenis van de woning te kunnen worden gescheiden.
Volgens vaste rechtspraak is de technische mogelijkheid om het een bouwsel te verplaatsen echter niet van belang als het object moet worden geacht naar aard en inrichting bestemd te zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. [gedaagden] stellen zich, zo begrijpt de kantonrechter, op het standpunt dat die situatie zich hier voordoet.
Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of werk is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer, voor zover die bedoeling naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer wordt tevens verstaan degene die opdracht heeft gegeven voor het aanbrengen van het betreffende gebouw of werk. Als onzekerheid blijkt de bestaan over de vraag of een object kan worden aangemerkt als duurzaam met de grond verenigd kunnen bij toepassing van die maatstaf en het oordeel of de bestemming van het object naar buiten toe kenbaar moet worden geacht de verkeersopvattingen in aanmerking worden genomen.
Area heeft in dit verband aangevoerd dat de zonwering niet duurzaam met de grond is verenigd en dat deze eenvoudig kan worden verwijderd als een (opvolgend) huurder dit wenst. De zonwering kan, zo stelt Area, aan andere woningen worden bevestigd. Bovendien heeft Area de zonwering mede op verzoek van [gedaagden] aangebracht. Dit blijkt volgens Area wel uit het feit dat [gedaagden] de huurovereenkomst met daarin de afzonderlijke kosten voor de zonwering hebben ondertekend en voorts dat zij nadien een formulier hebben getekend voor het aanbrengen van zonwering aan de zijgevel van de woning. Het is [gedaagden] volgens Area bekend dat de maandelijks in rekening gebrachte kosten voor de zonwering geen “zuivere” servicekosten zijn, maar dat de zonwering feitelijk onderdeel is van de huurprijs. Area heeft met opzet en ten bate van [gedaagden] de vergoeding buiten de huurprijs in rekening gebracht om te voorkomen dat [gedaagden] hiervoor jaarlijks een huurverhoging verschuldigd zouden zijn.
[gedaagden] hebben bestreden dat hen bekend zou zijn dat de huurprijs geen dekking biedt voor de zonwering. Zij stellen dat zij zich juist tot de Huurcommissie hebben gewend omdat zij van mening zijn dat de huurprijs reeds voorziet in de kosten voor de zonwering.
De kantonrechter oordeelt, mede gelet op de hiervoor onder 4.4. beschreven omstandigheden, dat de zonwering niet moet worden geacht duurzaam met de grond te zijn verenigd. Er zijn voorts geen, althans onvoldoende, omstandigheden gesteld op grond waarvan, in aanmerking genomen de verkeersopvatting, kan worden geoordeeld dat Area de naar buiten kenbare bedoeling heeft gehad die bestemming aan de zonwering te geven. Ten slotte neemt de kantonrechter nog in aanmerking dat [gedaagden] bij het sluiten van de huurovereenkomst en nadien uitdrukkelijk hebben ingestemd met de bijkomende kosten voor de zonwering.