3.5.
WSB vordert na vermindering en wijziging van eis samengevat -
1. veroordeling van AOMB tot betaling van € 8.353,69 terzake de facturen,
2. veroordeling van AOMB tot betaling van alle facturen die Nederlands Octrooibureau aan WSB heeft gestuurd en nog zal sturen ter zake verleningskosten op het dossier m.b.t. de octrooiaanvraag met PCT nummer PCT/NL/2008/000166, voor zover die, tezamen met de reeds van AOMB ontvangen facturen ter zake verleningskosten, het bedrag van € 80.000,00 exclusief BTW zullen overstijgen,
3. verklaring voor recht dat het advies van [naam 3] en de uitvoering daarvan, dat leidde tot registratie van het mede-uitvinderschap van [naam 2] voor de matrix-vries methode, wordt gekwalificeerd als een toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad van AOMB en dat AOMB aansprakelijk is voor alle voor WSB daaruit reeds ontstane en in de toekomst daar nog uit voortvloeiende schade, daaronder begrepen de kosten die dienen te worden gemaakt teneinde het octrooi met PCT aanvraag nummer PCT/NL/2008/000166 vrij te krijgen van enig recht van [naam 2] daarop, alsdan nader op te maken bij staat,
4. veroordeling van AOMB in de proceskosten, waaronder de nakosten.
WSB legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
1. WSB heeft meer aan AOMB betaald dan zij is verschuldigd. WSB becijfert het teveel betaalde bedrag op € 8.353,69. AOMB dient het onverschuldigd betaalde terug te betalen.
2. Tijdens het gesprek op 11 maart 2013 is tussen partijen afgesproken dat WSB maximaal
€ 80.000,00 zou hoeven betalen voor de verleningsprocedure. In totaal zou WSB aan AOMB een bedrag van € 153.000,00 exclusief BTW betalen voor de gehele indienings- en verleningsfase, voor octrooien in alle reeds in 2009 overeengekomen landen. Dit bedrag is opgebouwd uit € 73.500,00 voor de indieningsfase en € 80.000,00 voor de verleningsfase en omvat tevens de kosten die WSB bij het Nederlands Octrooibureau (hierna: NOB) moest maken voor de aanvraag en verlening in China. WSB heeft namelijk de aanvraag in China in overleg met AOMB bij NOB ondergebracht, omdat AOMB in oktober 2011 meldde dat zij bepaalde noodzakelijke handelingen niet meer op tijd kon verrichten en met betrekking tot China een termijn dreigde te verlopen. Doordat AOMB in maart 2013 haar werkzaamheden voor WSB zonder enig in rechte te respecteren belang heeft gestaakt heeft WSB zich tot een andere octrooigemachtigde moeten wenden, te weten NOB. Gelet op de afspraak tussen partijen dient AOMB de kosten van NOB voor de verleningsfase te voldoen, voor zover deze tezamen met de al door AOMB gefactureerde kosten het bedrag van € 80.000,00 overstijgen.
3. [naam 3] heeft in 2007 het advies gegeven om de vinding van de matrix-vriesmethode en de vinding van de dispenser in één octrooiaanvraag te combineren. Zulks om kosten te besparen. Dit advies was onjuist om drie redenen.
a. a) Het was de bedoeling van [directeur gedaagde] en van [naam 2] dat WSB de rechthebbende op het te verlenen octrooi zou zijn. Daarom rustte op [naam 3] de zorgplicht om hen erop te wijzen dat, voor het geval het octrooi ook aangevraagd zou gaan worden in landen waar uitvinders rechten op het octrooi krijgen, de rechten van de (beide) uitvinders aan de aanvrager zouden dienen te worden overgedragen. Dit heeft [naam 3] niet gedaan.
b) Op [naam 3] rustte de (verzwaarde) zorg- en onderzoeksplicht als octrooigemachtigde om zich ervan te vergewissen wie aan welke vinding had bijgedragen. Dit heeft [naam 3] niet en al helemaal niet in een zo vroeg mogelijk stadium gedaan.
c) [directeur gedaagde] heeft expliciet aangegeven waarom [naam 2] als mede-uitvinder van (alleen) het dispenser octrooi zou worden genoemd. Daarom lag het op de weg van [naam 3] om WSB beter te informeren en er vervolgens vanaf te zien de vindingen in één aanvraag samen te voegen of in ieder geval reeds voor de aanvraag de overdracht van de rechten op de uitvinding door [naam 2] aan WSB te (laten) regelen. Door het advies van [naam 3] is [naam 2] tevens als mede-uitvinder van de matrix-vriesmethode geregistreerd, terwijl het de bedoeling van WSB was dat alleen [directeur gedaagde] als uitvinder daarvan zou worden vermeld.
De verwijten onder a), b) en c) leiden ieder voor zich en tevens in hun onderlinge samenhang tot de conclusie dat sprake is van een beroepsfout.
De RvT heeft in zijn overweging 5.4.5 geoordeeld dat het advies van 23 september 2009 zeer onvolledig was en opvolging behoefde, welke op diverse momenten had kunnen worden gegeven. [naam 3] had bijvoorbeeld direct naar aanleiding van de vraag op 22 september 2009 [directeur gedaagde] kunnen vragen of het zijn wens was dat [naam 2] niet langer als uitvinder zou worden vermeld (overweging 5.4.6. van de RvT). Ook had [naam 3] , toen in november 2009 ook daadwerkelijk bleek dat [directeur gedaagde] octrooi wenste aan te vragen in onder andere de VS, waar uitvinders hun rechten moeten overdragen aan de aanvrager, zich moeten realiseren dat hij moest handelen of in elk geval nadere informatie had moeten vragen aan [directeur gedaagde] omtrent het uitvinderschap (overweging 5.4.7 van de RvT). [naam 3] heeft dit alles echter nagelaten (overweging 6.1 van de RvT). Met dit oordeel staat op dit onderdeel de wanprestatie en de onrechtmatige daad reeds vast.
Het advies van [naam 3] was geenszins kostenbesparend. WSB heeft schade geleden en lijdt nog steeds schade door de beroepsfouten van [naam 3] . Voor deze schade is AOMB, als werkgever van [naam 3] , aansprakelijk.