De vraag die dan ter beoordeling resteert is of er voldoende bewijs is voor de stelling dat [eiser] de veiligheidscoördinator geslagen heeft. Indien moet worden aangenomen dat [eiser] zich aan een dergelijke gedraging schuldig heeft gemaakt ligt het treffen van een maatregel zoals FC Eindhoven heeft gedaan naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel in de rede.
FC Eindhoven baseert zich voor haar aanname op diverse getuigenverklaringen en op de verklaring van het slachtoffer, veiligheidscoördinator [A] , zelf, die ook aangifte heeft gedaan. De diverse verklaringen zijn door [eiser] overgelegd als productie 4 bij dagvaarding en de aangifte is overgelegd als productie 8 bij dagvaarding.
Weliswaar kan op basis van de getuigenverklaringen worden gesteld dat [eiser] zich op het verkeerde moment op de verkeerde plek bevond, maar in geen van de getuigenverklaringen kan worden gelezen dat (door deze getuigen) waargenomen is dat [eiser] [A] van achteren op zijn hoofd geslagen heeft.
Uit de verklaring in het proces-verbaal van de aangifte van [A] blijkt dat ook [A] niet heeft gezien wie hem op zijn hoofd sloeg. Hij heeft verklaard dat toen hij zich omdraaide nadat hij van achteren op zijn hoofd was geslagen, [eiser] de enige persoon was die achter hem stond, en dat hij daarom zo goed als zeker weet dat [eiser] degene was die hem sloeg.
Verderop in het proces-verbaal verklaart [A] dat hij [eiser] , op het moment dat [A] hem (nadat [A] geslagen was) beet had, een aantal keren gevraagd heeft of [eiser] geslagen had, waarop [eiser] direct ontkennend gereageerd heeft.
Tot op heden heeft [eiser] volhard in zijn ontkenning dat hij [A] geslagen heeft.
Behalve de in het geding gebrachte (getuigen-)verklaringen en de aangifte van [A] heeft FC Eindhoven geen andere bewijsstukken aangeleverd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat [eiser] degene is geweest die [A] achter op zijn hoofd heeft geslagen.