Beoordeling door de rechtbank
3.1
De rechtbank beoordeelt de bestuurlijke boetes. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die [bedrijfsnaam] heeft aangevoerd, de beroepsgronden. [bedrijfsnaam] heeft aangevoerd dat voor zover in het bezwaarschrift in andere bewoordingen of op andere wijze de gronden zijn geformuleerd en toegelicht de inhoud daarvan als herhaald en ingelast dient te beschouwd. Hierbij heeft [bedrijfsnaam] echter niet aangegeven in welk opzicht de reactie van de minister in het bestreden besluit ontoereikend is. De enkele verwijzing naar het bezwaarschrift is daarom onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank richt zich daarom alleen op wat [bedrijfsnaam] in beroep concreet heeft aangevoerd.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep van [bedrijfsnaam] niet is gericht tegen de boetes die betrekking hebben op de overtredingen 1 en 2. Verder herhaalt de rechtbank dat de minister ten aanzien van overtreding 3 de boete heeft laten vervallen.
5. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de beroepsgronden die zijn gericht tegen, kortgezegd, overtreding 7. Daarna zal zij achtereenvolgens de beroepsgronden bespreken ten aanzien van de overtredingen 4, 5 en 6. Ten slotte zal de rechtbank ingaan op verklaringen die bestuurder [naam] tijdens de zitting heeft afgelegd.
Ten aanzien van overtreding 7
6.1
[bedrijfsnaam] voert het volgende aan. Haar is achteraf gebleken dat op het vervoer van de vrachten champost naar een intermediair de uitzonderingen van het vijfde en zesde lid van artikel 89 van de Uitvoeringsregeling niet van toepassing zijn. Zij meende eerder nog dat levering aan een eindgebruiker die champost op zijn eigen bedrijf in de compostering verwerkt is vrijgesteld van bemonstering en het gebruik van AGR/GPS apparatuur. De verboden en uitzonderingen hebben [bedrijfsnaam] doen dwalen omtrent het toepasselijke recht. Op het moment dat zij bewust werd van die dwaling, heeft zij direct maatregelen genomen en zijn de transporten gestaakt. [bedrijfsnaam] acht het niet aanvaardbaar dat zij van deze dwaling het slachtoffer wordt.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat voldoende duidelijk is dat de uitzonderingen van het vijfde en zesde lid van artikel 89 van de Uitvoeringsregeling niet van toepassing zijn als het gaat om afvoer van champost van een landbouwbedrijf naar een intermediaire onderneming. Voor zover [bedrijfsnaam] dit eerder niet heeft onderkend en ook niet dat [naam] een intermediaire onderneming is, komt dit voor haar rekening en risico. De minister heeft er terecht op gewezen dat [bedrijfsnaam] als professionele onderneming binnen de agrarische sector moet worden geacht op de hoogte te zijn van de toepasselijke wet- en regelgeving. Daar komt bij dat [naam] namens [naam] in een mail van 13 februari 2019 aan bestuurder [naam] [bedrijfsnaam] erop heeft gewezen dat de vrachten bemonsterd moeten worden. Van een verontschuldigbare dwaling omtrent het toepasselijke recht is geen sprake.
6.3
De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
[bedrijfsnaam] wijst erop dat RVO overtreding 7 samen met de overtredingen 2 en 3 heeft behandeld. Bij de overtredingen 2 en 3 heeft de minister er wel rekening mee gehouden dat sprake is van een voortdurende overtreding en van een eendaadse samenloop. Dat de vrachten niet zijn bemonsterd laat zich niet anders kwalificeren en om die reden had de boete niet hoger mogen zijn dan € 300,-. Dat sprake is van afzonderlijke voorschriften is ook het geval bij de overtredingen 2 en 3. Van verschillende gedragingen is geen sprake, omdat [bedrijfsnaam] in alle drie de gevallen is uitgaan van de uitzonderingen van het vijfde en zesde lid van artikel 89 van de Uitvoeringsregeling.
7.2
Voor de vraag of sprake is van samenloop of een voortgezette handeling moet volgens vaste rechtspraak van het CBb aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van de Hoge Raad (HR). In zijn arrest van 20 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1111) heeft de HR enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit dit arrest laten zich als volgt samenvatten. De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de overtreding 7 betreffende gedragingen geen sprake van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling. Om te beginnen heeft de wetgever ervoor gekozen dat één vracht kan uitmonden in verschillende overtredingen. De minister is dus bevoegd om per vracht meerdere boetes op te leggen, voor verschillende overtredingen. Verder is van belang dat [bedrijfsnaam] elk van de 67 vrachten afzonderlijk op een verschillende datum en/of tijdstip heeft geladen en gelost over een periode van ruim een jaar - van 24 januari 2019 tot en met 14 mei 2020. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat [bedrijfsnaam] (in wezen) één verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van elke vracht heeft te gelden dat [bedrijfsnaam] steeds opnieuw de beslissing heeft genomen om geen AGR/GPS apparatuur te gebruiken en niet te bemonsteren. Dat zij in de betreffende periode ervan is uitgegaan dat op de vrachten de uitzonderingen als bedoeld in het vijfde en zesde lid van artikel 89 van de Uitvoeringsregeling van toepassing zijn, komt voor haar rekening en risico waarbij de rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 6.2 heeft overwogen.
7.4
Verder volgt de rechtbank het standpunt van de minister dat wat betreft de gedragingen die ten grondslag liggen aan de vaststellingen van overtredingen 2 en 3 sprake is van eendaadse samenloop, omdat het daarbij gaat om het niet gebruiken van zowel GPS apparatuur (overtreding 2) als AGR apparatuur (overtreding 3) en deze apparatuur één samenstel van apparatuur is (vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 15 januari 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:101, rechtsoverwegingen 8.3 en 8.4). Dat de vrachten niet bemonsterd zijn, is voor die beoordeling niet relevant. Ook volgt de rechtbank de toelichting van de minister dat de omstandigheid dat hij uit coulance heeft besloten om met betrekking tot de overtredingen 2 en 3 te volstaan met één boete van € 300,- niet betekent dat hij is gehouden is om ook voor overtreding 7 te volstaan met een boete van € 300,-.
7.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
8.1
Verder wijst [bedrijfsnaam] erop dat haar gedragingen niet hebben geleid tot het schaden van het belang dat met de regeling wordt beoogd. Alle champost is op een voor RVO navolgbare wijze verplaatst van de ontdoener naar de afnemer. Er is geen sprake geweest van calculerend gedrag. Het milieu is in dit geval niet geschaad. [naam] heeft immers het eindproduct gecomposteerd en eerst na bemonsterd te zijn afgevoerd naar een gebruiker in de landbouwsector.
8.2
De rechtbank volgt [bedrijfsnaam] hierin niet. Zoals het CBb eerder heeft overwogen (de uitspraak van 26 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:343), komt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 930, nr. 3, blz. 40-41) naar voren dat het voor de sturingskracht van het nieuwe systeem van gebruiksnormen essentieel is dat ter zake van de afvoer van elke vracht dierlijke mest administratief verantwoording wordt afgelegd, zodat de meststroom in de gehele keten van producent tot eindgebruiker kan worden gevolgd, alsmede dat, om een adequate verantwoording in de hele keten te verzekeren, het noodzakelijk is dat elke schakel in die keten via de normstelling zelfstandig en op gelijkwaardige wijze kan worden aangesproken op niet-verantwoorde mestafzet. Om de meststroom in de gehele keten van producent tot eindgebruiker te kunnen volgen dient bij elke feitelijke, fysieke overdracht van een vracht mest een door de leverancier en de afnemer te ondertekenen VDM te worden opgemaakt, waarmee de overgedragen hoeveelheden fosfaat en stikstof in de vracht worden verantwoord (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 930, nr. 3, blz. 54). In verband hiermee heeft de minister terecht erop gewezen dat als er geen adequate administratieve verantwoording wordt afgelegd door bijvoorbeeld vrachten niet te bemonsteren, de meststromen dan niet transparant zijn, waardoor de controle op de gebruiksnormen wordt bemoeilijkt. In dit geval is de essentie van bemonstering dat de gehalten van belang zijn voor de verdere toebereiding (compostering) en monitoring van deze meststof bij [naam] als afnemer.
8.3
De beroepsgrond slaagt niet.
9.1
Voor zover [bedrijfsnaam] meent dat het niet evenredig is om haar voor elke vracht te beboeten, overweegt de rechtbank als volgt.
9.2
De aan [bedrijfsnaam] opgelegde bestuurlijke boete is een punitieve sanctie. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee dat de rechter moet toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding. Vaste rechtspraak van het CBb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2018, ECLI:NL:CBB:2018:290) is dat voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader vormt waarin de op artikel 6 EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en moet worden beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De minister heeft er rekening mee gehouden dat [bedrijfsnaam] hetzelfde voorschrift meerdere malen heeft geschonden en heeft gelet daarop overeenkomstig zijn matigingsbeleid een matiging van 50% toegepast In wat [bedrijfsnaam] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de boete moet worden gematigd.
Ten aanzien van overtreding 4
10.1
[bedrijfsnaam] keert zich ten aanzien van overtreding 4 tegen de afzonderlijke boete per VDM, omdat volgens haar sprake is van een voortdurende overtreding: er is consequent geen mestopslagnummer van de afnemer op de VDM’s vermeld. Hierbij wijst [bedrijfsnaam] erop dat niet duidelijk wordt waarom de minister wel daarmee rekening heeft gehouden voor wat betreft de overtredingen 2 en 3. Daar komt bij dat het ontbreken van een mestopslagnummer niets afdoet aan het volledig bekend zijn wat is aangevoerd en door wie.
10.2
Ervan uitgaande dat [bedrijfsnaam] met haar betoog dat sprake is van een voortdurende overtreding bedoelt te zeggen dat sprake is van een voortgezette handeling, overweegt de rechtbank dat wat zij hiervoor onder 7.2 tot en met 7.4 heeft overwogen ook geldt voor de 61 vrachten waarbij is nagelaten het mestopslagnummer van de afnemer op betreffende VDM’s te vermelden. Onder verwijzing naar wat hiervoor onder 8.2 is overwogen volgt de rechtbank [bedrijfsnaam] niet in haar stelling dat het ontbreken van een mestopslagnummer niets afdoet aan het volledig bekend zijn wat is aangevoerd en door wie. Ook door niet de mestopslagnummers op de VDM’s te vermelden wordt de controle op de gebruiksnormen bemoeilijkt, temeer omdat vaststaat dat [naam] twee opslagen heeft met een eigen nummer. Voor zover [bedrijfsnaam] meent dat het niet evenredig is om haar voor elke vracht te beboeten, verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 9.2 heeft overwogen.
10.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van overtreding 5
11.1
[bedrijfsnaam] wijst erop dat op 6 VDM’s opmerkingencode 37 is ingevuld en dat op de overige 61 VDM’s geen opmerkingencode stond ingevuld. De transporten zijn met meerdere vrachtwagens vervoerd. Omdat op 90% van de VDM’s de opmerkingencode niet was ingevuld, is sprake van een menselijke fout. Die fout had [bedrijfsnaam] niet kunnen voorkomen, omdat zij hiervan niet op de hoogte was en de fout ook niet had verwacht. [bedrijfsnaam] vindt dat haar verantwoordelijkheid niet zo ver strekt dat zij voor iedere tekortkoming in de uitvoering door de bij haar in dienst zijnde werknemers kan worden aangesproken.
11.2
De rechtbank is met de minister van oordeel dat op [bedrijfsnaam] een eigen verantwoordelijkheid rust om de wettelijke voorschriften na te leven. Het is aan haar om haar werknemers adequaat te instrueren om te voorkomen dat zij handelingen verrichten die [bedrijfsnaam] als werkgever als overtredingen kunnen worden aangerekend. Gesteld noch gebleken is dat dit op het punt van het invullen van de opmerkingencode is gebeurd. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat [bedrijfsnaam] in mindere mate een verwijt valt te maken van de overtreding.
11.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van overtreding 6
12.1
[bedrijfsnaam] voert aan dat sprake is van een disproportionele boeteoplegging. Zij wijst erop dat de hoeveelheid VDM’s de hoogte van de boete bepaalt, terwijl het om een consequente handeling gaat. De fout laat zich simpel verklaren. [bedrijfsnaam] wordt gevormd door meerdere besloten vennootschappen en dat werkt een fout als hier aan de orde in de hand. De chauffeurs zijn ten onrechte uitgegaan van een verkeerde besloten vennootschap. Zij hebben daarmee zeker niet beoogd de VDM's niet naar waarheid in te vullen. Zonder relatie tot de [bedrijfsnaam] is de fout niet te rechtvaardigen. In dit geval echter betreft het chauffeurs die dan voor de ene, dan voor de andere besloten vennootschap van de [bedrijfsnaam] werkzaam zijn.
12.2
De rechtbank is met de minister ook op dit punt van oordeel dat op [bedrijfsnaam] een eigen verantwoordelijkheid rust om de wettelijke voorschriften na te leven. Het is aan haar om haar werknemers adequaat te instrueren om te voorkomen dat zij handelingen verrichten die [bedrijfsnaam] als werkgever als overtredingen kunnen worden aangerekend. Niet is gebleken is dat dit op het punt van de tenaamstelling van de vervoerder is gebeurd. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat [bedrijfsnaam] in mindere mate een verwijt valt te maken van de overtreding. Voor zover [bedrijfsnaam] meent dat het niet evenredig is om haar voor elke vracht te beboeten, verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 9.2 heeft overwogen.
12.3
De beroepsgrond slaagt niet.
13.1
Tijdens de zitting heeft [naam] verklaard dat de boetes voelen alsof hij wordt veroordeeld voor valsheid in geschrifte. Als de boetes blijven staan, stopt hij als gemeenteraadslid.
13.2
De minister heeft in reactie hierop benadrukt dat bij het bestreden besluit en in deze beroepszaak de goede naam van [naam] niet ter discussie staat, en dat het hier ook niet gaat om een strafzaak of om fraude. Daarbij heeft de minister er op gewezen dat hij in geval van fraude geen aanleiding zou hebben gezien om de boetes te matigen, zoals hij nu wel heeft gedaan.
13.3
De rechtbank onderschrijft deze reactie van de minister.
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
Artikel 1, eerste lid, onderdeel o
intermediaire onderneming: onderneming, niet zijnde een bedrijf, in het kader waarvan al dan niet uitsluitend dierlijke meststoffen worden verhandeld of worden gebruikt;
Artikel 48
Dierlijke meststoffen worden vervoerd door een intermediair wiens onderneming in het kader waarvan het vervoer plaatsvindt overeenkomstig artikel 38 is geregistreerd.
Artikel 49, tweede en derde lid
2. Het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen geschiedt met een transportmiddel dat is uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde apparatuur voor automatische gegevensregistratie.
3. Het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen geschiedt met een transportmiddel dat is uitgerust met satellietvolgapparatuur.
Artikel 53, tweede en derde lid
2. De leverancier en de afnemer dragen er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3. Het vervoersbewijs wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en bevat in ieder geval gegevens over:
a. de leverancier, de vervoerder en de afnemer;
b. het tijdstip en de locatie van laden en lossen;
c. de hoeveelheid meststoffen; en
d. het soort meststoffen.
Artikel 54
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de overige op het vervoersbewijs te vermelden gegevens;
b. de wijze en het tijdstip waarop het vervoersbewijs door de leverancier, de vervoerder en de afnemer wordt opgemaakt en ondertekend;
c. de overige ter zake van een vracht dierlijke meststoffen te verstrekken gegevens;
d. de wijze en het tijdstip waarop de op het vervoersbewijs ingevulde gegevens alsmede de gegevens, bedoeld in onderdeel c, worden ingediend; en
e. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder artikel 53 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is.
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
1. Uiterlijk zeven dagen na het tijdstip van lossen, bedoeld in artikel 60, bevestigen de leverancier en de afnemer de door rVDM ontvangen gegevens van het vervoer.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen binnen Nederland, voor zover de afnemer geen bedrijf of intermediaire onderneming voert, noch een bedrijf als bedoeld in artikel 43, eerste lid, voert.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen binnen Nederland, voor zover de leverancier een bedrijf voert als bedoeld in artikel 43, eerste lid.
4. Bij de import of export van dierlijke meststoffen is het eerste lid niet van toepassing op respectievelijk de leverancier en de afnemer.
1. Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een ander bedrijf, kunnen de in een kalenderjaar van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a. het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar tot het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn behoort en anderzijds het per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de wet, voor dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm, bedraagt ten minste 75 procent van de totale hoeveelheid op dat bedrijf in dat kalenderjaar geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat;
b. de van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag, vervoerd; en
c. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en de locatie van het bedrijf waar de dierlijke meststoffen gelost worden bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.
2. De overeenkomstig het eerste lid te bepalen hoeveelheid bedraagt ten hoogste 25 procent van de totale hoeveelheid in dat kalenderjaar op het desbetreffende bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.
3. De artikelen 48, 48b en 49 van het besluit en de artikelen 56, 57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke meststoffen als bedoeld in het eerste lid.
4. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.
5. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het vierde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
6. De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.
7. De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
1. Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf of intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een afnemer, die geen bedrijf of onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar afnemers die geen bedrijf of onderneming voeren wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 250 kilogram fosfaat; en
b. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar een afnemer die geen bedrijf of onderneming voert wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 20 kilogram fosfaat per afnemer; en
c. de afstand tussen het bedrijf of de intermediaire onderneming en de afnemer bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.
2. De artikelen 48, 48b en 49 van het besluit en de artikelen 56, 57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke meststoffen als bedoeld in het eerste lid.
1. De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder.
Artikel 78h
De vervoerder, bedoeld in artikel 78a, eerste lid, stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken vracht meststoffen.
Artikel 89, vijfde en zesde lid
5. Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
6. Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt overgebracht uit Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
1. Degene die ingevolge deze regeling gegevens in de administratie moet opnemen of uit de administratie moet verstrekken, doet dit volledig en naar waarheid.
2. Het opnemen in of verstrekken uit de administratie van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die ze ingevolge deze regeling moet opnemen in of verstrekken uit de administratie.
3. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden niet gewijzigd in de administratie en worden bewaard als onderdeel van de administratie, bedoeld in de artikelen 32, 39 of 44 van het besluit.
Artikel 130
De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
Bijlage M, behorende bij artikel 130
Omschrijving regelovertreding
|
Feitcode
|
Hoogte bestuurlijke boete
|
Vervoer van dierlijke meststoffen door een niet-geregistreerde of geschorste intermediair
|
250
|
€ 300
|
Transportmiddel niet uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde apparatuur voor automatische gegevensregistratie die voldoet aan de prestatiekenmerken en behoort tot een door ASG goedgekeurd type
|
255
|
€ 300
|
Transportmiddel niet uitgerust met satellietvolgapparatuur
|
258
|
€ 300
|
Niet volledig opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of de afnemer
|
302
|
€ 200
|
Niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of de afnemer
|
303
|
€ 300
|
Onjuist vermelden van de op een vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens door de vervoerder
|
311
|
€ 300
|
Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht vaste mest door de vervoerder
|
507
|
€ 300
|