RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 februari 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, het college.
Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb is bepaald - zakelijk weergegeven - dat de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak kan doen indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
De voorzieningenrechter is door verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen en om het bestreden besluit ten aanzien van overtreding 1 te schorsen.
Overtreding 1 in het bestreden besluit betreft het niet voldoen aan artikel 3.140, eerste lid, van het Abm op grond waarvan nieuwe geurhinder ter plaatse van geurgevoelige objecten door het oprichten van de inrichting van verzoeksters moet worden voorkomen. Om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden, dient verzoekster haar productieproces te hebben beëindigd danwel (technische) voorzieningen te hebben aangebracht waarmee deze geurhinder ter plaatse van de woningen niet meer voorkomt of dusdanig wordt beperkt dat deze geur ingevolge artikel 3.140, tweede lid, juncto artikel 2.7a van het Abm bij maatwerkvoorschrift kan worden toegestaan. Voor maatwerk dient verzoekster door een derde een geuronderzoek te laten verrichten dat voldoet aan de NTA 9065 en moet dat onderzoek door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd. Verzoekster heeft tot 6 februari 2023 de tijd om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Daarna verbeurt zij een dwangsom van € 10.000,- per constatering per week met een maximum van € 60.000,-.
Verzoekster geeft in het verzoek aan dat wanneer zij haar productieproces langer dan een week stil moet leggen, zij voor grote financiële gevolgen vreest die consequenties hebben voor het voortbestaan van haar onderneming.
In deze situatie is sprake van een last onder dwangsom, waarvan de begunstigingstermijn niet door verweerder wordt verlengd tot het besluit op bezwaar is genomen en ook niet tot de behandeling van het verzoek op een zitting door de voorzieningenrechter. In deze omstandigheid ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding onmiddellijk een beslissing te nemen op het ingediende verzoek. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, indien de voorzieningenrechter dit niet doet, niet is uitgesloten dat verzoekster zich vanwege het risico om dwangsommen te verbeuren, genoodzaakt voelt om louter ter beperking van eventuele financiële risico’s aan de last te voldoen.
In dit geval blijkt het niet mogelijk het verzoek op zeer korte termijn op zitting te behandelen.
Gelet op het feit dat uitvoering van verweerders besluit voor verzoekster zwaarwegende gevolgen heeft, acht de voorzieningenrechter het, gelet op alle betrokken belangen, aangewezen om het bestreden besluit ten aanzien van overtreding 1 met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb te schorsen.
Partijen zullen worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen om te beoordelen of met toepassing artikel 8:87, eerste lid, van de Awb de voorlopige voorziening wordt opgeheven of gewijzigd. Over de datum en het tijdstip van deze zitting ontvangen partijen nader bericht.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat deze voorlopige voorziening vervalt indien voor genoemde zitting het verzoek om voorlopige voorziening rechtsgeldig wordt ingetrokken.
Beslissing
- -
schorst het bestreden besluit ten aanzien van overtreding 1;
- -
bepaalt dat partijen worden opgeroepen om op een nader te bepalen datum en tijdstip ter zitting te verschijnen om te beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan
artikel 8:87, eerste lid, van de Awb;
- bepaalt dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening rechtsgeldig wordt ingetrokken voor genoemde zitting, deze voorlopige voorziening vervalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.
griffier voorzieningenrechter
de voorzieningenrechter is
verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: