RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
einduitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen
[eiser] uit [woonplaats]
[eiser] te [woonplaats] ,
[eiser] te [woonplaats] ,
eisers,
(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel (het college)
(gemachtigden: A.J.H.A Verkooijen en ing. H.B.M. van Riet).
Als derde-partij neemt aan het geding deel: [belanghebbende] te [woonplaats] ,
vergunninghouder.
1.1 Met het bestreden besluit van 24 februari 2021 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “afwijken van het bestemmingsplan” en “milieu” voor het veranderen en in werking hebben van een agrarisch bedrijf met varkens en runderen op de locatie [adres] .
1.2 Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.3 De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en vergunninghouder met zijn echtgenote.
1.4 In de tussenuitspraak van 23 september 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.5 Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 22 november 2022 (herstelbesluit). Daarbij heeft hij het bestreden besluit gewijzigd. Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.6 De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het college verzocht inlichtingen te verstrekken. Dat heeft het college gedaan. Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten nadat geen van partijen binnen de daartoe gestelde termijn heeft aangegeven prijs te stellen op een tweede zitting.
2.1 Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank (kort samengevat) geoordeeld dat er vier gebreken zijn:
-
Het college heeft ten onrechte nagelaten in het bestreden besluit te onderbouwen dat is voldaan aan de voorwaarde van artikel 4.5.4 van het bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018”.
-
Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.7 van de Wabo.
-
Het college had vergunninghouder moeten verplichten een geurbeheersplan op te stellen met een protocol voor de monitoring van geur en hier eventueel aanvullende voorschriften aan moeten verbinden.
-
Het college heeft ten onrechte geen controlevoorschriften als bedoeld in artikel 5.5, vierde lid, van het Bor aan het bestreden besluit verbonden.
2.2 In het herstelbesluit heeft het college een nadere motivering gegeven en aanvullende voorschriften aan het bestreden besluit verbonden. Daarnaast heeft het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen ontvangen en in behandeling genomen.
2.3 Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit.
2.4 Het bestreden besluit en het herstelbesluit zijn genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit en het herstelbesluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht. De omgevingsvergunning in het bestreden besluit is verleend met betrekking tot een inrichting die een activiteit omvat die is genoemd in categorie 6.6 van bijlage 1 bij de richtlijn industriële emissies (RIE). Dit is een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving (verder: het Bal), namelijk het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van varkens (meer dan 750 plaatsen voor zeugen). De omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo geldt ingevolge artikel 4.13, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet als een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1 tweede lid, van de Omgevingswet zodra het bestreden besluit onherroepelijk is.
Gebrek 1
3.1 Het college heeft in het herstelbesluit aangegeven wat de totale ammoniak-, geur- en fijnstofemissies waren van bedrijven binnen de gemeente Bladel ten tijde van de vaststelling van de “Omgevingsvisie 1.1” op 20 september 2018. Daarnaast zijn de actuele emissies weergegeven (althans de emissies op 24 februari 2021).
3.2 Eisers merken op dat onduidelijk blijft hoe deze getallen tot stand zijn gekomen. Daarmee is volgens eisers niet aangetoond dat de emissies vanwege het aangevraagde project niet leiden tot een toename van de emissies.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat alleen kan worden meegewerkt aan de afwijking van het bestemmingsplan als het vergunnen van het project niet leidt tot een toename van de emissies boven het plafond van totale emissies van 20 september 2018. Zelfs na het herstelbesluit blijft dit ook voor de rechtbank onduidelijk. Het gebrek is hiermee niet hersteld.
3.4 De rechtbank heeft het college in een brief van 16 maart 2023 verzocht een overzicht te geven van de totale emissies op 15 maart 2023. Het college heeft vergunninghouder informatie laten verstrekken. Vergunninghouder heeft emissiegegevens van het eigen bedrijf verstrekt.
3.5 Uit het door het college gegeven overzicht bij het herstelbesluit blijkt dat de emissies van 20 september 2018 tot en met het primaire besluit van 24 februari 2021 zijn gedaald met 48.054 kg ammoniak, 324.573 Ou/s (geur) en 2.224 kg/jr fijnstof emissie. Het herstelbesluit leidt tot een afname van ammoniak, een toename van 8.625 Ou/s en een toename met 24.48 kg/jr fijnstofemissie. De rechtbank is niet gebleken dat na 24 februari 2021 de totale emissies zijn toegenomen door de verlening van andere vergunningen. De verlening van een vergunning in dit geval leidt niet tot een toename van emissies boven het plafond van totale emissies van 20 september 2018. De rechtbank is daarom van oordeel dat op dit moment geen sprake is van strijd met artikel 4.5.4 van het bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018”.
3.6 Eisers stellen ook dat het op de weg ligt van het college om alle data die aan de berekening van de emissies ten grondslag liggen, toe te voegen aan het bestreden besluit. Hiertoe zou een overzicht moeten worden gegeven van alle geldende omgevingsvergunningen en alle intrekkingsbesluiten met geuremissies.
3.7 Dit gaat volgens de rechtbank te ver. Het college kan volstaan met aangeven op basis van welke gegevensbestanden de vaststelling van de totale emissies heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor een verdergaande motiveringsplicht en ziet hierin ook geen aanleiding om onderliggende gegevens op te vragen.
Gebrek 2
4.1 Het college heeft aangegeven dat de aanvraag voor de in rechtsoverweging 6.3 van de tussenuitspraak genoemde bouwwerkzaamheden is ingediend en in behandeling is.
4.2 Eisers stellen dat de strijd met artikel 2.7 van de Wabo niet kan worden opgeheven door achteraf een aanvraag in te dienen en te behandelen.
4.3 Deze stelling is juist. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak echter uit proceseconomische redenen de aanwijzing gegeven dat het college vergunninghouder in de gelegenheid zal moeten stellen ook een omgevingsvergunning voor bouwen aan te vragen en vervolgens zal moeten bezien of het hiervoor toestemming verleent.
4.4 De rechtbank heeft het college gevraagd of de aangevraagde omgevingsvergunning inmiddels is verleend en of hier rechtsmiddelen tegen zijn aangewend. Het college heeft aangegeven dat de vergunning is verleend en dat er geen rechtsmiddelen tegen zijn aangewend. Dit is voor de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen op dit onderdeel in stand te laten omdat voor alle betrokken activiteiten een toereikende omgevingsvergunning is verleend. De opmerking van eisers dat in de verleende omgevingsvergunning voor bouwen alleen het dak van de stal is vergund en niet de rest van de stal leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is op basis van de aanvraag en de toegezonden omgevingsvergunning voor bouwen niet gebleken dat hetgeen is vergund (gewijzigde uitvoering van stal A en de luchtwasser) niet overeenstemt met datgene dat is vergund in het herstelbesluit.
Gebrek 3
5.1 Aan het herstelbesluit is voorschrift 4.1.1 verbonden waarbij vergunninghouder wordt verplicht aan te tonen dat wordt voldaan aan het geurbeheersplan van 12 juli 2019.
5.2 Volgens eisers is het geurbeheersplan onvolledig omdat een geurrendementsmeting ontbreekt. Bovendien blijft onduidelijk wat wordt verlangd van vergunninghouder met dit voorschrift.
5.3 De rechtbank is van oordeel dat dit voorschrift onvoldoende concreet is. Het is niet duidelijk wat nu precies van vergunninghouder wordt verlangd. Het is ook in strijd met de overwegingen van het herstelbesluit waarin staat dat voorschriften worden verbonden voor het toepassen, evalueren en herzien van de in het protocol beschreven maatregelen en acties. Het gebrek is niet hersteld. Bovendien moet het beheersplan worden aangepast omdat hierin de jaarlijkse evaluatie afhankelijk wordt gesteld van eventuele klachten van omwonenden. Volgens de rechtbank moet het geurbeheersplan voorzien in een onvoorwaardelijke jaarlijkse evaluatie.
5.3 De rechtbank wijst het college op de uitspraak van 4 oktober 20221 waarin de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien en een voorschrift van deze strekking heeft opgenomen. De rechtbank zal ook in deze zaak zelf in de zaak voorzien en voorschrift 4.11 vervangen door het volgende voorschrift:
a. Vergunninghouder dient een protocol (geurbeheersplan) op te stellen waarin duidelijk wordt gemaakt hoe aan de vergunde geurbelasting wordt voldaan. Het protocol dient minimaal te bevatten:
• een overzicht van de geurbronnen en wanneer piekemissies kunnen optreden.
• de al genomen en nog te treffen maatregelen om geuremissies te voorkomen of verminderen.
• de wijze van het opsporen van een geurbron.
• een protocol waarin staat hoe wordt omgegaan met geurklachten; hierin dienen ook acties te staan om adequaat te reageren.
• een jaarlijkse evaluatie van geurincidenten en genomen maatregelen.
• een jaarlijkse evaluatie van veranderingen in het management die effect hebben op geur.
b. Het protocol moet door vergunninghouder binnen 1 maand na het onherroepelijk worden van deze vergunning bij het bevoegd gezag ter goedkeuring worden ingediend. Na goedkeuring door het bevoegd gezag moet het protocol onmiddellijk worden uitgevoerd.
c. Het protocol is een flexibel document dat na goedkeuring van het bevoegd gezag door vergunninghouder voor zover noodzakelijk kan worden bijgesteld. Hiertoe behoort onder meer het bijstellen door het opnemen van geurmonitoring in de vorm van een periodieke geurrendementsmeting.
5.4 De rechtbank acht het niet noodzakelijk om in dit geval vergunninghouder direct te verplichten een geurrendementsmeting uit te voeren. Er wordt geen nieuwe stal gebouwd maar de diersamenstelling in stal A wijzigt. Dat neemt niet weg dat als er klachten van omwonenden zijn, dit aanleiding kan zijn om op basis van onderdeel c van het voorgestelde voorschrift een geurrendementsmeting te verlangen.
Gebrek 4
6.1 In het herstelbesluit is een controlevoorschrift opgenomen op grond waarvan vergunninghouder binnen drie maanden nadat de inrichting gedeeltelijk in werking is gebracht een akoestisch rapport moet overleggen.
6.2 Eisers vragen zich af of dit wel mogelijk is en wanneer de termijn begint te lopen. Bovendien wordt ten onrechte volstaan met een eenmalige controle van een gedeeltelijke inrichting.
6.3 De rechtbank is van oordeel dat de strekking van het controlevoorschrift voldoende duidelijk is. Het akoestisch onderzoek moet veel omvatten maar alle genoemde doelvoorschriften kunnen met het in het herstelbesluit opgenomen voorschrift worden gecontroleerd. Het controlevoorschrift wijkt nagenoeg niet af van een soortgelijk controlevoorschrift dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in een andere zaak zelf aan een omgevingsvergunning heeft verbonden (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 september 20172). Het is echter wel onduidelijk wanneer moet worden gecontroleerd. Gelet op het feit dat de omgevingsvergunning slechts betrekking heeft op een wijziging van de diersamenstelling, is de rechtbank van oordeel dat binnen drie maanden na inwerkingtreding van het herstelbesluit een controle kan plaatsvinden. De rechtbank zal voorschrift 3.27 van het herstelbesluit aanpassen en een controle verlangen binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak:
Uiterlijk 15 april 2024 moet de vergunninghouder door middel van een akoestisch onderzoek (controlerapportage) met inachtneming van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai aan het bevoegd gezag aantonen dat aan de geluidsvoorschriften 3.1.1 tot en met 3.2.6 van deze vergunning wordt voldaan. De resultaten van dit akoestisch onderzoek moeten binnen deze termijn schriftelijk aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd.
Verzoek om schadevergoeding
7.1 Eisers hebben een verzoek ingediend tot vergoeding van de schade vanwege het overschrijden van een redelijke termijn.
7.2 Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser. In beginsel is in het geval het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure een totale lengte van de procedure bij de rechtbank van ten hoogste twee jaar redelijk, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroepschrift. Heeft de totale periode langer geduurd dan twee jaar, dan dient vervolgens te worden bezien of de omstandigheden van het geval aanleiding geven om een langere behandelingsduur gerechtvaardigd te achten. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,00 per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
7.3 De rechtbank stelt vast dat de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit langer dan twee jaar heeft geduurd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de termijn. De redelijke termijn is dus overschreden met één jaar. Het aan eiseres toe te kennen bedrag bedraagt € 1.000,00. De overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend aan de rechtbank. Dit betekent dat de rechtbank de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ten bedrage van € 1.000,00.
Conclusie
7.1 Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op die in de tussenuitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit en tegen het herstelbesluit gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het herstelbesluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 2.7 van de Wabo. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde herstelbesluit in stand onder vervanging van de voorschriften 3.2.7 en 4.1.1 op de wijze zoals hierboven aangegeven. Volledigheidshalve merkt de rechtbank het volgende op. Artikel 4.13 van de Invoeringswet bepaalt dat, een omgevingsvergunning voor een activiteit waarop een verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich mee dat het vernietigde herstelbesluit met de vervangen voorschriften 3.2.7 en 4.1.1 geldt als een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1 tweede lid, van de Omgevingswet zodra deze uitspraak onherroepelijk is.
7.2 Omdat het beroep tegen het bestreden besluit en het herstelbesluit slaagt, moet het college het griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college tot vergoeding van de gemaakte proceskosten van eisers. Dit bedrag stelt de rechtbank vast op een bedrag van
€ 2.625,00, toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor het reageren op het herstelbesluit en ½ punt voor het reageren op de inlichtingen met een waarde van
€ 875,00 per punt.)
- -
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- -
verklaart het beroep tegen het herstelbesluit gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit en het herstelbesluit;
- -
laat de rechtsgevolgen van het vernietigde herstelbesluit in stand onder vervanging van de voorschriften 3.2.7 en 4.1.1 door de volgende voorschriften:
Voorschrift 3.2.7
Uiterlijk 15 april 2024 moet de vergunninghouder door middel van een akoestisch onderzoek (controlerapportage) met inachtneming van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai aan het bevoegd gezag aantonen dat aan de geluidsvoorschriften 3.1.1 tot en met 3.2.6 van deze vergunning wordt voldaan. De resultaten van dit akoestisch onderzoek moeten binnen deze termijn schriftelijk aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd.
Voorschrift 4.1.1
a. Vergunninghouder dient een protocol (geurbeheersplan) op te stellen waarin duidelijk wordt gemaakt hoe aan de vergunde geurbelasting wordt voldaan. Het protocol dient minimaal te bevatten:
• een overzicht van de geurbronnen en wanneer piekemissies kunnen optreden.
• de al genomen en nog te treffen maatregelen om geuremissies te voorkomen of verminderen.
• de wijze van het opsporen van een geurbron.
• een protocol waarin staat hoe wordt omgegaan met geurklachten; hierin dienen ook acties te staan om adequaat te reageren.
• een jaarlijkse evaluatie van geurincidenten en genomen maatregelen.
• een jaarlijkse evaluatie van veranderingen in het management die effect hebben op geur.
b. Het protocol moet door vergunninghouder binnen 1 maand na het onherroepelijk worden van deze vergunning bij het bevoegd gezag ter goedkeuring worden ingediend. Na goedkeuring door het bevoegd gezag moet het protocol onmiddellijk worden uitgevoerd.
c. Het protocol is een flexibel document dat na goedkeuring van het bevoegd gezag door vergunninghouder voor zover noodzakelijk kan worden bijgesteld. Hiertoe behoort onder meer het bijstellen door het opnemen van geurmonitoring in de vorm van een periodieke geurrendementsmeting.
- -
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde herstelbesluit;
- -
bepaalt dat het college het griffierecht van € 360,00 aan eisers moet vergoeden;
- -
veroordeelt het college tot betaling van € 2.625,00 aan proceskosten aan eisers;
- -
bepaalt dat de Staat een schadevergoeding aan eisers is verschuldigd van
€ 1.000,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons , griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3 (besluit op aanvraag)
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt
Artikel 4.13 (ontheffing en vergunning)
1. Een ontheffing of vergunning voor een activiteit waarop een verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit.
Omgevingswet
Artikel 5.1 lid 2
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten(…)
b. een milieubelastende activiteit,
BAL
Artikel 3.201. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ippc-installatie)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.200, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in categorie 6.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.