RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk, verweerder
(gemachtigden: mr. S.J.S. van Gils en mr. T.J.H. Verstappen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres dat gaat over de aan haar opgelegde last onder dwangsom wegens handelen in strijd met een aan haar verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: [directeur] , directeur van eiseres, en de gemachtigde van eiseres alsmede de gemachtigden van het college, vergezeld door toezichthouder [toezichthouder] .
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres drijft een pluimveehouderij aan de [adres]
(de locatie). Hiervoor is op 26 juli 2010 een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Daarnaast is op 16 oktober 2014 een milieuneutrale omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Tijdens een controle van 13 oktober 2019 is volgens het college door hem een overtreding van de revisievergunning geconstateerd, omdat de vleeskuikens, in afwijking van de in die vergunning opgenomen cyclusduur van acht weken, gedurende een ronde circa zes weken aanwezig waren. Vervolgens heeft het college gegevens bij de RVO opgevraagd, waaruit bleek dat de door de inrichting gehanteerde rondes minder dan acht weken bedroegen.
2.2.
Het college heeft naar aanleiding van de geconstateerde overtreding een brief aan eiseres gestuurd, waarin het heeft laten weten dat sprake is van een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) welke binnen twee maanden moet worden beëindigd en beëindigd moet worden gehouden.
2.3.
Met de brief van 5 mei 2021 heeft het college aan eiseres laten weten dat, na een hercontrole, geen overtreding (meer) is geconstateerd, omdat de ronde ten tijde van de hercontrole acht weken bedroeg.
2.4.
Bij een nieuwe controle op 20 juni 2022 heeft het college geconstateerd dat de duur van de rondes wederom korter was dan acht weken.
2.5.
Met het (primaire) besluit van 26 oktober 2022 heeft het college eiseres gelast de overtreding binnen twee maanden te beëindigen en beëindigd te houden door in overeenstemming met de verleende vergunning te handelen of de afwijkende situatie middels een nieuwe omgevingsvergunning te legaliseren, op straffe van een dwangsom van € 2.750,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 16.500,00.
2.6.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.7.
Het door eiseres gemaakte bezwaar is met het besluit van 30 juni 2023 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het besteden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op de opgelegde last onder dwangsom het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
4.1
In dit geval zijn partijen verdeeld over de vraag of met een ronde die korter duurt dan acht weken, sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, omdat daarmee in strijd met de vergunning wordt gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet mee dat oud recht ook van toepassing blijft in een geval waarbij vóór 1 januari 2024 een last onder dwangsom is opgelegd, maar in geschil is of sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift.
Daarvoor verwijst de rechtbank naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, blz. 449 en 493) waaruit de uitdrukkelijke bedoeling blijkt om een eerbiedigende werking aan lopende handhavingsprocedures toe te kennen. Een andere opvatting zou ertoe kunnen leiden dat het toepasselijk recht lopende een handhavingsprocedures kan wijzigen, afhankelijk van de beantwoording van de vraag of sprake is van een overtreding, wat uit een oogpunt van rechtszekerheid ongewenst is.
4.2
Met het besluit van 26 oktober 2022 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent, gelet op de hiervoor weergegeven uitleg van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft, ongeacht of sprake is van een overtreding of niet.
5. Eiseres betoogt dat geen sprake is van overtreding van de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning bevat slechts voorschriften waarin de toegestane geluidbelasting is vastgelegd, maar schrijft niet voor dat een ronde exact acht weken moet bedragen en niet korter mag zijn. Uit de omgevingsvergunning blijkt namelijk alleen het maximaal aantal vrachtwagenbewegingen per acht weken. De aanvraag bevat de volgende (reguliere) aantallen en tijdstippen voor regulier vrachtverkeer:
- -
Tussen 07.00 en 19.00 (dagperiode) uur 16 aan- en afvoerbewegingen;
- -
Tussen 19.00 en 23.00 (avondperiode) 4 vrachtwagenbewegingen;
- -
Tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode) 4 vrachtwagenbewegingen.
Daarnaast zijn voor het aanvoeren van vleeskuikens, het aanvoeren van voer en het afvoeren van mest extra vrachtwagenbewegingen per acht weken opgenomen. Het college houdt ten onrechte geen rekening met de overige vergunde vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode, welke niet nader gespecificeerd zijn en daarom ongeacht de lading zijn vergund. Deze vrachtwagenbewegingen mogen daarom ook voor de afvoer van vleeskuikens worden ingezet, aldus eiseres.
Eiseres betoogt verder dat geen sprake is van een overtreding wanneer niet meer dan zes rondes per jaar worden gehouden. Ten onrechte ontleent het college aan de vermelding van acht weken als periodeduur voor de vrachtwagenbewegingen de juridische grondslag voor handhaving.
5.1
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit zowel de akoestische onderbouwing als de aanvraag om een revisievergunning blijkt dat een ronde minimaal acht weken moet duren. In het akoestisch rapport staat namelijk dat de volgende vrachtwagenbewegingen zijn aangevraagd en vergund:
- -
Aan-/afvoer dieren per 8 weken:
- -
Aanvoer dieren: 4x uitladen van de dieren in 1 nacht tussen 23.00 en 07.00 uur;
- -
Afvoer dieren: 12x wegladen van de dieren in 2 nachten tussen 23.00 en 07.00 uur.
Hieruit volgt volgens het college dat per acht weken niet meer dan de genoemde aantallen aan- en afvoerbewegingen in het genoemde aantal nachten zijn vergund.
Het college stelt zich voorts op het standpunt dat het niet handhaaft op een aantal rondes per jaar of een gemiddelde duur van een ronde per jaar, omdat in de onderbouwing en de aanvraag wordt uitgegaan van een rondeduur van acht weken en niet een bepaald aantal keer per jaar. Dat is volgens het college ook niet handhaafbaar.
Tijdens de zitting heeft het college laten weten dat met de last wordt beoogd te voorkomen dat er minder dan acht weken zit tussen de aanvoer van de laatste lading dieren en de eerstvolgende lading dieren. Elke aanvoer van nieuwe dieren binnen acht weken na het begin van de cyclus levert een overtreding op, aldus het college. Dat is volgens het college in strijd met de verleende omgevingsvergunning.
5.2
De rechtbank begrijpt de last daarom zo dat tussen het begin van een ronde en de aanvoer van nieuwe dieren een periode van ten minste acht weken moet zitten en dat het college de aanvoer van dieren binnen acht weken of korter als een overtreding van de vergunning beschouwt.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich ten onrechte op dat standpunt gesteld. De verplichting die het college aan de vergunning ontleent, blijkt niet daaruit noch uit de aanvraag of het daarbij horende akoestisch onderzoek. Daaruit blijkt alleen dat het aantal vrachtbewegingen is beperkt, gerelateerd aan een ronde dat kippen worden gehouden. In de aanvraag of in het rapport staat niet dat een ronde minstens acht weken moet duren of dat tussen het begin van een ronde en de aanvoer van nieuwe kippen ten minste acht weken moeten zijn verstreken. Ook is geen koppeling gemaakt tussen de duur van een ronde en het aantal vrachtbewegingen. Het per acht weken vergunnen van een bepaald aantal vrachtbewegingen is niet hetzelfde als een verplichting om een rondeduur van acht weken aan te houden. Daarbij komt dat in de passage uit de aanvraag en het akoestisch rapport waarop het college zich baseert, staat dat het aantal vrachtbewegingen per acht weken is beperkt. Dat wil naar het oordeel van de rechtbank zeggen dat het maximaal aantal vrachtbewegingen is vastgelegd “voor elke” acht weken. Daaraan ontleent de rechtbank dat het aantal vrachtbewegingen per periode van acht weken is vastgelegd, en dus ook binnen die periode mag plaatsvinden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake van een overtreding. Het college was dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden en een last onder dwangsom op te leggen.
6. Omdat naar het oordeel van de rechtbank alleen al om deze reden geen sprake is van een overtreding, komt zij niet meer toe aan beantwoording van de vraag of de vrachtbewegingen al dan niet naast elkaar zijn vergund. Bovendien is door het college niet gehandhaafd op het aantal vrachtbewegingen, maar op de aanvoer van het aantal dieren binnen acht weken. De rechtbank komt ook niet toe aan bespreking van hetgeen eiseres heeft aangevoerd in het kader van de (on)evenredigheid van handhaving.
Conclusie en gevolgen
7. Nu uit de vergunning niet volgt dat eiseres tussen het begin van een ronde en de aanvoer van nieuwe dieren tenminste acht weken moet aanhouden, heeft eiseres het verbod in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo niet overtreden. Omdat het college, gelet op artikel 5:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 5:2, eerste lid, van de Awb alleen bevoegd is tot het nemen van een sanctiebesluit als een gedraging in strijd is met een overtreding van een wettelijk voorschrift, komt de rechtbank tot het oordeel dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de aanvoer van nieuwe dieren als deze dieren voor het verstrijken van een termijn van acht weken worden aangevoerd nadat een ronde is begonnen.
Het beroep is gegrond omdat het college zonder daartoe bevoegd te zijn een last onder dwangsom heeft opgelegd. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing door te bepalen dat het bezwaar van eiseres gegrond wordt verklaard, het besluit van 26 oktober 2022 strekkende tot oplegging van de last onder dwangsom wordt herroepen en eiseres een vergoeding krijgt voor de in bezwaar gemaakte proceskosten. De rechtbank voorziet zelf in de zaak omdat naar haar oordeel geen sprake is van een overtreding.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,00. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een hoorzitting in bezwaar bijgewoond, een beroepschrift ingediend en een zitting bij de rechtbank bijgewoond. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,00.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 juni 2023;
- herroept het besluit van 26 oktober 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Oosterveer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.