I. [gedaagde] te veroordelen om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenis te betalen de somma van € 9.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 30 augustus 2022, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
- primair: uit hoofde van aanvullende schadevergoeding te betalen de somma van € 1.815,- vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 21 november 2023, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
- subsidiair: de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.043,60;
III. [gedaagde] te veroordelen om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te
betalen:
- primair: de volledige proceskosten, vooralsnog begroot op € 4.235,- inclusief btw, uit hoofde van aanvullende schadevergoeding;
- subsidiair: de volledige proceskosten vooralsnog begroot op € 4.235,- inclusief btw, omdat sprake is van misbruik van recht;
- meer subsidiair: de kosten van onderhavige procedure;
IV. een bedrag aan nasalaris (met en zonder betekening) in goede justitie te begroten, met bepaling, dat, als deze kosten niet binnen twee weken na de datum van het vonnis zijn voldaan, daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
V. het vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.