Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOBR:2025:1580

Rechtbank Oost-Brabant
21-03-2025
21-03-2025
25/151 en 25/153
Omgevingsrecht
Voorlopige voorziening+bodemzaak

Moet een vergunningsvrije redelijk doorsnee dakkapel (bij een huis in een bijzondere stadswijk in Eindhoven) achteraf worden verwijderd? Daar gaat deze zaak over. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er grenzen zijn aan het zogenoemde repressieve welstandstoezicht en dat het college te ver gaat door ook tegen de positionering van de dakkapel op te treden.

Rechtspraak.nl
STAB-OGR-Updates.nl 2025-0049

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 25/151 OW/HAND

SHE 25/153


uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen


[eiser] , uit Eindhoven, eiser

(gemachtigde: mr. A. Durmus),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, het college

(gemachtigden: mr. A. Huiswoud en mr. C.H.R. de Bruin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen een last onder dwangsom (de last) om zijn dakkapel verwijderen en verwijderd houden.

1.1.

Het college heeft met het besluit van 2 oktober 2024 de last aan eiser opgelegd. Met het bestreden besluit, verzonden 6 januari 2025 op het bezwaar van eiser is het college bij de oplegging van de last gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

1.2.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

1.3.

Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Vooraf

2. Moet een vergunningsvrije redelijk doorsnee dakkapel (bij een huis in een bijzondere stadswijk in Eindhoven) achteraf worden verwijderd? Daar gaat deze zaak over. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er grenzen zijn aan het zogenoemde repressieve welstandstoezicht en dat het college te ver gaat door ook tegen de positionering van de dakkapel op te treden. Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen. Eerst wordt een overzicht gegeven van de feiten en de besluitvorming in deze zaak. Daarna worden de beroepsgronden behandeld. De regelgeving waarnaar wordt verwezen staat in de bijlage bij deze uitspraak.

Feiten

3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:

  • -

    Eiser is eigenaar van een woning in de wijk Barrier in Eindhoven. Hij heeft enkele jaren geleden een dakkapel laten plaatsen in het dak aan de achterkant van de woning.

  • -

    Op 8 april 2024 heeft een toezichthouder van de gemeente Eindhoven tijdens een controle de aanwezigheid van de dakkapel geconstateerd en gezien dat deze afwijkt van de criteria voor dakkapellen voor deze wijk in de welstandsnota van de gemeente Eindhoven. Van deze controle is een rapport gemaakt.

  • -

    De Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven (AOKE) heeft in haar advies van 29 maart 2024 beoordeeld dat de dakkapel in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand omdat de dakkapel afwijkt van de gebiedsgerichte criteria.

  • -

    Het college heeft eiser gewaarschuwd en hem verzocht de dakkapel te verwijderen of aan te passen zodat de dakkapel wel voldoet aan de “Gebiedsgerichte welstandscriteria De Barrier” (de Gebiedsgerichte criteria). Eiser heeft hierop gereageerd. Zijn architect heeft een tekening met aanpassingen van de dakkapel bij het college ingediend.

  • -

    Op 27 augustus 2024 heeft de AOKE geoordeeld dat ook de aangepaste dakkapel niet voldoet aan de Gebiedsgerichte criteria.

3.1.

Ter zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat voor het bouwen van de dakkapel géén omgevingsvergunning voor bouwen nodig is. De dakkapel was, toen deze werd gebouwd, vergunningsvrij omdat deze past binnen de maten in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (dat gold in 2022). Voor het bouwen van de dakkapel is ook geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (artikel 5.1, tweede lid onder a, van de Omgevingswet) nodig op basis van artikel 2.27. tweede lid onder a, van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De dakkapel voldoet ook aan de eisen gesteld in artikel 2.29 onder b, van het Bbl. Partijen zijn het hier over eens.

3.2.

In de last heeft het college eiser gelast om voor 14 november 2024 de bestaande dakkapel te verwijderen en verwijderd te houden of de dakkapel zodanig aan te passen dat deze voldoet aan de Gebiedsgerichte criteria. Indien eiser dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom van € 3.000,- per week, met een maximum van € 15.000,-.

Is er een bevoegdheid voor repressief welstandstoezicht?

4. Volgens eiser kan een vergunningsvrije dakkapel niet worden getoetst aan welstandseisen. De Gebiedsgerichte criteria die volgen uit hoofdstuk 7 van het Welstandsbeleid 2 vormen geen onderdeel van het toetsingskader van een welstandsexces.

4.1.

Het college is van mening dat kan worden opgetreden bij welstandsexcessen op grond van artikel 22.7, eerste lid, van het Omgevingsplan gemeente Eindhoven (Omgevingsplan). Hierin is bepaald dat het uiterlijk van een bestaand bouwwerk of een te bouwen bouwwerk waarvoor géén omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist, niet in ernstige mate in strijd mag zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold.

4.2.

De gemeenteraad van Eindhoven heeft op 19 april 2004 vastgesteld het tweede deel van de nota welstandsbeleid “De toetsing gestuurd” (de Welstandsnota). Hierin is een excessenregeling opgenomen voor bouwwerken waarvoor geen bouwvergunning noodzakelijk is, zodat ook deze bouwwerken voldoen aan minimale eisen van welstand. De Welstandsnota voorziet in een aantal algemene criteria. Hiertoe behoort het criterium ‘Een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is.’ In de Welstandsnota is ook voorzien in de mogelijkheid om gebiedsgerichte en daarmee samenhangende, meer specifieke criteria op te stellen voor de gebieden die worden genoemd in hoofdstuk 7 van de Welstandsnota. In hoofdstuk 7 wordt de wijk De Barrier genoemd als een wijk waarvoor een toetsingskader is of wordt ontwikkeld. De gemeenteraad van Eindhoven heeft op 22 april 2008 de Gebiedsgerichte criteria vastgesteld. Hierin is een passage over dakkapellen opgenomen. Hierin staat het volgende: “Voor zover bij een woning nog niet in een dakkapel is voorzien, is slechts de voor de desbetreffende woning ontworpen dakkapel op de daarbij behorende positie aanvaardbaar uit een oogpunt van welstand. Zie voor de standaard dakkapellen bijlage 6. Dit geldt zowel voor de dakkapellen op de achter- en zijkant, als voor die op de voorzijde. (…) Voor zover dakkapellen vergunningvrij zijn en in afwijking van de standaarddakkapel wordt gerealiseerd, zal er sprake zijn van een situatie die in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.”

4.3.

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet was in artikel 12, eerste lid van de Woningwet (oud) voorzien in een regeling voor de bestrijding van welstandsexcessen. In artikel 12a, eerste lid onder b, van de Woningwet (oud) was bepaald dat de gemeenteraad in de welstandsnota de criteria voor een welstandsexces opneemt. Artikel 13 van de Woningwet (oud) bood een grondslag om de eigenaar van een bouwwerk aan te schrijven. Deze artikelen zijn allemaal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 22.7, eerste lid, van het Omgevingsplan maakt onderdeel uit van de zogenoemde Bruidsschat, een reeks van artikelen die de wetgever heeft opgesteld om de overgang naar de Omgevingswet makkelijker te maken. De Bruidsschat bevat een aantal artikelen uit regelgeving die wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze artikelen zijn nu onderdeel van het Omgevingsplan.

4.4.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de welstandsnota alsmede de Gebiedsgerichte welstandscriteria aan te merken als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Beiden zijn ook aan te merken als een welstandsnota als bedoeld in artikel 22.7 van het Omgevingsplan. Het college is in zijn algemeenheid bevoegd om handhavend op te treden indien artikel 22.7 van het Omgevingsplan wordt overtreden. In dat geval is immers sprake van een omgevingsplanactiviteit (als bedoeld in de definitie van omgevingsplanactiviteit onder c, in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet) en in artikel 5.1, eerste lid onder a van de Omgevingswet is het verboden te handelen zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Deze omgevingsplanactiviteit wordt niet uitgezonderd in de aanhef van artikel 2.29 van het Bbl. Hierna beoordeeld de voorzieningenrechter of het college in dit geval bevoegd is om handhavend op te treden.

4.5.

Bij de vraag of van handhavend optreden mocht worden afgezien, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is, mede in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 20221 . Dit betekent dat de bestuursrechter toetst of het besluit geschikt en noodzakelijk is, en daarna of het besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Of deze drie elementen aan bod komen, hangt af van de aangevoerde beroepsgronden. Bij handhavingsbesluiten geldt daarbij als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.

Geen sprake van een welstandsexces

5. Eiser betwist dat sprake is van een welstandsexces. Het gaat om een standaard dakkapel zoals er talloze van zijn in Nederland. Het gaat het college enkel om de positionering op het dak en de verhoudingen in raamverdeling en grootte van de dakkapel, die een belangrijke rol zouden spelen en dat de dakkapel is te waarnemen vanaf de openbare ruimte. Dat is volgens eiser echter geen exces. Hierbij komt dat eiser bereid is het uiterlijk van de dakkapel aan te passen. Het argument dat de dakkapel (na aanpassing) niet identiek is aan de overige dakkapellen in de wijk Barrier of niet gelijk is aan de twee voorbeelden van standaard dakkapellen in de Gebiedsgerichte criteria levert ook geen welstandsexces op. Eiser wijst op uitspraken van 14 juli 20102, 15 juli 20203 en van 12 november 20144 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat bij een welstandsexces sprake moet zijn van een grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is.

5.1.

Het college verwijst naar het advies van de AOKE dat weer is gebaseerd op de Gebiedsgerichte criteria. Volgens het college en de AOKE zorgt de dakkapel voor een onrustig beeld en wordt de samenhang en architectonische bijzonderheden van de wijk hierdoor op een dusdanige manier verstoord dat sprake is een situatie die in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Dit geldt ook voor de door eiser voorgestelde aanpassing van de dakkapel. Het college benadrukt hierbij dat de AOKE een deskundige is en dat eiser geen andersluidend deskundigenadvies overlegd. Het college merkt nog dat het een bewuste keuze is om de gebiedsgerichte criteria vast te leggen in een beleidsdocument, om de burger meer duidelijkheid te geven. In het verweerschrift merkt het college nog op dat het hierbij gaat om een bouwwerk dat een grote inbreuk maakt op wat in de omgeving gebruikelijk is. In dit gebied is geen enkele woning aan te wijzen waarbij een vergelijkbare standaard dakkapel is gerealiseerd.

5.2.

Tussen partijen is niet langer in geschil dat de huidige dakkapel van eiser afwijkt van de twee voorbeelden in de Gebiedsgerichte criteria. Het uiterlijk is anders (de ramen in de dakkapel van eiser zijn niet voorzien van dwarsliggende latjes en de afweking is anders) en de positionering is anders. De twee voorbeelden voorzien in een smalle of brede dakkapel die evenredig aan de raampartijen op de onderliggende verdieping is gebouwd. De dakkapel van eiser heeft andere maten en is niet evenredig aan de raampartijen van de onderliggende verdieping gebouwd.

5.3.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de door eiser voorgestelde aanpassing van de dakkapel alleen ziet op een aanpassing van het uiterlijk van de dakkapel, en niet op de positionering van de dakkapel.

5.4.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in dit geval om meerdere redenen niet kon overgaan tot handhavend optreden.

5.4.1.

Het college gaat handhaven omdat het uiterlijk van de dakkapel de positionering van de dakkapel afwijkend zijn. De Gebiedsgerichte criteria stellen zowel eisen aan het uiterlijk als aan de positionering van dakkapellen. Echter, artikel 22.7 van het Omgevingsplan biedt bij een strikte uitleg alleen maar de mogelijkheid om op te treden tegen het uiterlijk van bestaande bouwwerken of te bouwen vergunningsvrije bouwwerken maar niet tegen de positionering van bouwwerken. Toegegeven, de dakkapel maakt onderdeel uit van de woning en het uiterlijk van de woning met dakkapel van eiser wijkt af van andere woningen met dakkappelen omdat de dakkapel niet is gepositioneerd overeenkomstig de aangehechte voorbeelden. Daartegenover staat dat een nieuwe dakkapel als een afzonderlijk vergunningsvrij bouwwerk wordt gezien en dat het dus voor de hand ligt om de dakkapel afzonderlijk en op zichzelf te beoordelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de Gebiedsgerichte criteria ten onrechte eisen aan de positionering van dakkapellen zijn gesteld en dat deze beleidsregel in zoverre kennelijk onredelijk is. Het college heeft met de verwijzing naar de Gebiedsgerichte criteria onvoldoende gemotiveerd dat de afwijkende positionering van de dakkapel een welstandsexces oplevert (en een overtreding van artikel 22.7 van het Omgevingsplan).

5.4.2.

In de Gebiedsgerichte criteria is op voorhand vastgelegd dat iedere dakkapel die afwijkt van de standaarddakkapel een situatie oplevert die in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Op deze wijze wordt het plaatsen van (vergunningsvrije) bouwwerken ingrijpend gereguleerd terwijl tegen deze regulering geen rechtsbescherming openstaat. Burgers kunnen namelijk geen beroep instellen tegen het vaststellen van een welstandsnota (want dit is een beleidsregel) en kunnen de beleidsregel slechts achteraf (indirect) laten toetsen door de bestuursrechter. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de criteria in de beleidsregel geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend. De Afdeling heeft meermalen overwogen5 dat de evenredigheidstoets van artikel 4:84 Awb vereist dat aan de hand van alle omstandigheden van het geval wordt bezien of van de beleidsregels moet worden afgeweken. De beantwoording van de vraag of sprake is van een welstandsexces waartegen achteraf handhavend kan worden opgetreden vereist een beoordeling van de omstandigheden van het geval en het antwoord kan dus niet op voorhand worden vastgelegd in een beleidsregel.

5.4.3.

Het college heeft onvoldoende onderbouwd waarom het uiterlijk van de dakkapel na aanpassing in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Niet iedere afwijking levert een situatie op die in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De door eiser voorgestane aanpassing van de dakkapel voorziet in een afwerking waardoor het uiterlijk van de dakkapel nagenoeg hetzelfde is als het uiterlijk van de standaarddakkapel in de gebiedsgerichte criteria. Het college heeft dit onvoldoende betrokken in het bestreden besluit. Het college kon niet volstaan met een verwijzing naar het advies van de AOKE omdat de voorzieningenrechter uit dit advies niet kan afleiden waarom het uiterlijk van de dakkapel (na aanpassing van de dakkapel) een welstandsexces oplevert. Eiser kan daarom ook niet worden tegengeworpen dat hij geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd. Het college heeft met de verwijzing naar de Gebiedsgerichte criteria onvoldoende gemotiveerd dat het uiterlijk van de dakkapel na aanpassing een welstandsexces oplevert (en een overtreding van artikel 22.7 van het Omgevingsplan).

5.4.4.

Gelet op bovenstaande redenen slaagt de beroepsgrond van eiser.

Overige beroepsgronden

6. Eiser voert verder nog aan dat het slechts om een geringe afwijking en dat daarom handhavend optreden onevenredig is. Verder vindt eiser de dwangsom te hoog. Ook voert eiser aan dat de last zelf onduidelijk is geformuleerd. Het college heeft niet aangegeven welke afmetingen de dakkapel zou moeten voldoen.

6.1.

Het college zegt daarover dat in de bezwaarfase dat hij duidelijke tekeningen van de standaard dakkapellen aan eiser heeft toegestuurd. De hoogte van de dwangsom is gebaseerd op de ingeschatte kosten voor het aanpassen en verschuiven van de dakkapel.

6.2.

In de last onder dwangsom is de last als volgt geformuleerd: “De overtreding kunt u beëindigen door de bestaande dakkapel in het achtergeveldakvlak op het adres (…) te verwijderen en verwijderd houden of de dakkapel zodanig aanpassen dat deze alsnog voldoet aan de “gebiedsgerichte welstandscriteria de Barrier”. Hierbij kan worden gekozen voor de brede of smalle dakkapel zoals aangeven in bijlage 6 van de gebiedsgerichte welstandscriteria de Barrier en de inspectieverslagen.”

6.3.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de hoogte van de dwangsom voldoende heeft onderbouwd. De last zelf is duidelijk genoeg. De voorzieningenrechter neemt aan dat de digitale tekeningen van de standaard dakkapellen aan eiser zijn toegezonden.

6.4.

De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom handhavend optreden niet onevenredig is. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband ook naar de vorige rechtsoverweging. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk van bouwwerken, niet op de positionering van bouwwerken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet onevenredig is om op te treden tegen het (huidige) uiterlijk van de dakkapel maar het college had wel moeten onderbouwen waarom het noodzakelijk en evenwichtig is om een verwijdering of aanpassing te verlangen die verder gaat dan de door eiser voorgestelde aanpassing.

7. Eiser verzoekt een oordeel te vellen over het schadevergoedingsverzoek dat samen met het bezwaarschrift is ingediend over de door eiser gemaakte kosten. Na de vooraankondiging tot handhaving heeft hij kosten gemaakt.

7.1.

In het bestreden besluit heeft het college dit verzoek afgewezen.

7.2.

Gelet op het bovenstaande zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen. Bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar zal het college tevens een nieuwe reactie moeten geven op het verzoek om schadevergoeding. Het antwoord op het verzoek hangt namelijk af van het nieuwe besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter zal hier nu geen oordeel over geven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken na dagtekening van deze uitspraak. Uit deze uitspraak vloeit voort dat het te ver gaat om op te treden tegen de positionering van de dakkapel. De voorzieningenrechter geeft het college de aanwijzing om te motiveren waarom het in dit geval noodzakelijk en evenwichtig is om een verwijdering of aanpassing te verlangen die verder gaat dan de door eiser voorgestelde aanpassing.

8.1.

De voorzieningenrechter zal niet zelf in de zaak voorzien en de opgelegde last onder dwangsom herroepen. De voorzieningenrechter zal de last onder dwangsom wel schorsen tot en met zes weken na bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar. Verder ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om nu een oordeel te geven over het verzoek om schadevergoeding dat eiser heeft ingediend en het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase. Dat kan het college meenemen in de nieuwe beslissing op bezwaar.

8.2.

Omdat het beroep gegrond is en omdat er een voorlopige voorziening wordt getroffen moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht in verband met het verzoek om voorlopige voorziening en het instellen van beroep vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor verschijnen op de zitting).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt het bestreden besluit;

  • -

    draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken na dagtekening van deze uitspraak;

  • -

    schorst de opgelegde last onder dwangsom tot en met zes weken na bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar;

  • -

    bepaalt dat het college aan eiser het griffierecht à € 194,- (2x) vergoedt;

  • -

    veroordeelt het college in de proceskosten van eiser, begroot op € 2.721,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: toepasselijke regelgeving

Woningwet (tot 1 januari 2024)

Artikel 12, eerste lid

Het uiterlijk van:

a.een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk, niet zijnde een seizoensgebonden bouwwerk, waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen van dat bouwwerk is bepaald dat dit slechts voor een bepaalde periode in stand mag worden gehouden;

b.een te bouwen bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist,

mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 12a, eerste lid

De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:

a.of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;

b.of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Artikel 12a, eerste lid

Het bevoegd gezag kan degene die als eigenaar van een gebouw of een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn treffen van voorzieningen waardoor de staat van dat gebouw of dat bouwwerk komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, zonder dat dit hoger komt te liggen dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, eerste lid, mits die voorzieningen:

a.onderdeel zijn van een onderhoudsplan voor een gebouw als bedoeld in artikel 12d, eerste lid, en niet binnen de daarvoor in het onderhoudsplan gestelde termijn zijn uitgevoerd, dan wel

b.naar het oordeel van het bevoegd gezag anderszins noodzakelijk zijn.

Omgevingsplan gemeente Eindhoven

Artikel 22.7 Repressief welstand

1.Het uiterlijk van de volgende bouwwerken mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold:

a. een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is; en

b. een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist.

2. Het eerste lid is niet van toepassing als het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.

Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)

Artikel 2.29. (vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken)

Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:

Omgevingswet

Artikel 4.19. (regels over het uiterlijk van bouwwerken)

Als in het omgevingsplan regels worden opgenomen over het uiterlijk van bouwwerken en de toepassing daarvan uitleg behoeft, stelt de gemeenteraad beleidsregels vast voor de beoordeling of een bouwwerk aan die regels voldoet. Deze beleidsregels zijn zoveel mogelijk toegesneden op de te onderscheiden bouwwerken.

Invoeringswet Omgevingswet

1. Een welstandsnota als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet die van kracht is, geldt als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

2. Als een ontwerp van een welstandsnota voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft het oude recht daarop van toepassing tot de welstandsnota is vastgesteld.

Het tweede deel van de nota welstandsbeleid “De toetsing gestuurd” Welstandsbeleid 2 van de gemeente Eindhoven

(…)

Excessenregeling

Ook bouwwerken waarvoor geen bouwvergunning noodzakelijk is moeten voldoen aan minimale eisen van welstand. Wanneer een dergelijk bouwwerk in ernstige mate in strijd blijkt te zijn met redelijke eisen van welstand dan kunnen burgemeester en wethouders op basis van artikel 19 Woningwet de eigenaar aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Dat wil niet altijd zeggen dat het bouwwerk zal moeten worden afgebroken, maar wel dat het zodanig zal moeten worden veranderd dat het weer voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Algemene criteria voor deze excessen:

• Het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving.

• Het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing of uitbreiding van een bouwwerk.

• Armoedig of inferieur materiaalgebruik, waaronder ook materialen worden begrepen waarvan bekend is dat die onevenredig sterk verouderen of die een groot contrast vormen met de kwalitatief betere materialen van de bestaande bebouwing.

• Toepassing van felle of sterk contrasterende kleuren, waar daar geen redelijke aanleiding voor is.

•Te opdringerige of te veelvuldig herhaalde reclames.

• Een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is.

In de hoofdstukken inzake de objectgerichte en de gebiedsgerichte criteria zullen nog enkele daarmee samenhangende, meer specifieke criteria ten aanzien van deze excessenregeling worden vermeld. (…)

1 ECLI:NL:RVS:2022:285

2 ECLI:NL:RVS:2010:BN1135

3 ECLI:NL:RVS:2020:1659

4 ECLI:NL:RVS:2014:4069

5 Zie onder meer de uitspraak van 29 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1249)

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.