De beoordeling
Het betoog van de officier van justitie
Anders dan de ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de officier van justitie dat er sprake is van een non-existent huwelijk en een rechtsgeldig gesloten geregistreerd partnerschap, aangezien [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] geen huwelijksaangifte hebben gedaan en omdat zij er ook tijdens de plechtigheid en bij het ondertekenen van de akte vanuit gingen dat er sprake was van een geregistreerd partnerschap. Zij hebben zich - als leek - op geen enkel moment gerealiseerd dat er sprake was van een huwelijksplechtigheid. Het betreft hier een administratieve fout van de ambtenaar van de burgerlijke stand, die gecorrigeerd dient te worden.
Het huwelijk is geregeld in Titel 5 van Boek 1 BW. Het geregistreerd partnerschap is geregeld in Titel 5A Boek 1 BW. Een groot aantal artikelen van Titel 5 is van toepassing verklaard op Titel 5A.
De artikelen in Boek 1 BW met betrekking tot het doen van huwelijksaangifte dan wel aangifte van een geregistreerd partnerschap zijn vervallen met inwerkingtreding op 1 september 2015 van de Wet van 8 oktober 2014, Stb. 380, tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand (Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand). Op grond van die wet dienen partijen het voornemen om te huwen dan wel een geregistreerd partnerschap aan te gaan - al dan niet op elektronische wijze - kenbaar te maken aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De aangifte door [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] en de plechtigheid hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van die wet.
De overwegingen van de rechtbank
Vooropgesteld moet worden dat, wil er sprake zijn van een huwelijk, aan bepaalde minimumeisen moet zijn voldaan. Twee personen moeten wederkerig, ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand, hebben verklaard elkaar tot echtgenoot aan te nemen. Zou een van deze voorwaarden niet zijn vervuld, dan is geen huwelijk tot stand gekomen.
Dit geldt ook voor het geregistreerd partnerschap, zij het dat dit tot stand komt door het ondertekenen door beide partners, de getuigen en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de akte van geregistreerd partnerschap. Is geen akte ondertekend of was geen ambtenaar van de burgerlijke stand aanwezig, dan is er geen geregistreerd partnerschap tot stand gekomen.
Naar Nederlands recht is een huwelijk of een geregistreerd partnerschap nooit zonder meer nietig. Wel kan een huwelijk of een geregistreerd partnerschap nietig worden verklaard. Zolang het huwelijk of geregistreerd partnerschap niet uitdrukkelijk nietig is verklaard, is het geldig, ook als is het in strijd met de wettelijke voorschriften gesloten of geregistreerd.
Wel zal men zich altijd moeten afvragen of het huwelijk of het geregistreerd partnerschap daadwerkelijk tot stand is gekomen. Die vraag zal de rechtbank hieronder beantwoorden.
Tot 1 september 2015 was de aangifte van het geregistreerd partnerschap geregeld in artikel 1:80a, vierde lid, BW en de aangifte voor een huwelijk in artikel 1:43 BW. Zij die een geregistreerd partnerschap dan wel een huwelijk wilden aangaan moesten daarvan aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één van partijen. Artikel 1:43, tweede tot en met vierde lid BW was van overeenkomstige toepassing verklaard op het geregistreerd partnerschap. De geldigheidsduur van de aangifte was één jaar, te rekenen vanaf de datum van de akte van de aangifte. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakte tot 1 september 2015 van de aangifte een akte op.
Het voornaamste doel van de wettelijke verplichting van het doen van aangifte bij dan wel het kenbaar maken aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van een voorgenomen huwelijk of geregistreerd partnerschap, is het bieden van gelegenheid aan de ambtenaar van de burgerlijke stand tot het onderzoeken van de bevoegdheid van partijen om een huwelijk te sluiten dan wel een geregistreerd partnerschap aan te gaan, alsmede het bieden van de mogelijkheid aan derden om het voorgenomen huwelijk/geregistreerd partnerschap te stuiten.
Relevant hierbij is voorts het eveneens gewijzigde artikel 1:62, eerste lid, BW dat tot
1 september 2015 bepaalde dat het huwelijk niet mag worden voltrokken vóór de veertiende dag na de datum van de akte van de huwelijksaangifte. Met ingang van 1 september 2015 is de zinsnede “van de akte van huwelijksaangifte” vervangen door: waarop het voorgenomen huwelijk aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kenbaar is gemaakt. Dit artikel is eveneens van toepassing verklaard op het geregistreerd partnerschap. De strekking van dit artikel is om de ambtenaar van de burgerlijke stand minimaal een termijn van veertien dagen te bieden om de huwelijksbevoegdheid van de aanstaande echtelieden te beoordelen.
Partijen kunnen zonder aangifte dan wel kennisgeving geen geregistreerd partnerschap dan wel huwelijk aangaan. De wetgever heeft echter geen sanctie gesteld op het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap zonder een daaraan voorafgegane aangifte of kennisgeving, dan wel na het verstrijken van de termijn van de geldigheid van de aangifte of kennisgeving. Ook heeft de wetgever niet voorzien in de situatie zoals de onderhavige waarbij aangifte is gedaan voor het één maar deze aangifte heeft geleid tot het andere.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben aangifte gedaan, weliswaar niet van een huwelijk, maar wel van een partnerschapsregistratie. Die aangifte was aanleiding voor de ambtenaar van de burgerlijke stand om een onderzoek te starten naar de bevoegdheid van partijen om een geregistreerd partnerschap aan te gaan.
Het onderzoek naar de bevoegdheid van partijen door de ambtenaar van de burgerlijke stand is bij een huwelijk niet anders dan bij een geregistreerd partnerschap, hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door de ambtenaar van de burgerlijke stand is bevestigd. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] kennelijk bevoegd geacht om een geregistreerd partnerschap aan te gaan. De rechtbank concludeert hieruit dat zij ook bevoegd waren om met elkaar een huwelijk te sluiten.
De stuiting van een geregistreerd partnerschap is geregeld in artikel 1:80a, vijfde lid, BW.
De gronden voor stuiting van een voorgenomen huwelijk (artikel 1:50 BW) zijn dezelfde als die voor stuiting van een geregistreerd partnerschap: partijen verenigen niet de vereisten in zich om een huwelijk te sluiten/geregistreerd partnerschap aan te gaan, dan wel het oogmerk van (een van) de aanstaande echtgenoten/geregistreerde partners is niet gericht op de vervulling van de door de wet aan het huwelijk/geregistreerd partnerschap verbonden plichten maar op het krijgen van toelating tot Nederland (een schijnhuwelijk/-registratie). Van een stuiting van de voorgenomen registratie van het partnerschap is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank concludeert hieruit dat een voorgenomen huwelijk evenmin zou zijn gestuit.
Een huwelijk wordt voltrokken door de aanstaande echtgenoten zelf ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Zij verklaren ten overstaan van de ambtenaar en in aanwezigheid van de getuigen dat zij elkaar aannemen tot echtgenoot en dat zij getrouw alle plichten zullen vervullen die door de wet aan de huwelijkse staat worden verbonden (het “ja-woord”). Dit is geregeld in artikel 1:67, eerste lid, BW.
Door die verklaring is het huwelijk voltrokken. Het is niet de ambtenaar van de burgerlijke stand die het huwelijk sluit. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] tijdens de plechtigheid het “ja-woord” naar elkaar hebben uitgesproken. Gesteld noch gebleken is dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet bevoegd was tot het sluiten van het huwelijk van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] .
Wettelijk is voorgeschreven dat de ambtenaar van de burgerlijke stand onmiddellijk na het afleggen van de verklaring van partijen verklaart dat zij door de echt aan elkaar zijn verbonden. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dit in het geval van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ook is geschied. Van het huwelijk is een huwelijksakte opgemaakt in het daartoe bestemde register (artikel 1:67, tweede lid, BW). Deze akte is voorgelezen door de ambtenaar van de burgerlijke stand en vervolgens door [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , de getuigen en de ambtenaar van de burgerlijke stand ondertekend. Indien partijen, of een van hen zou weigeren de akte te ondertekenen, heeft dit overigens geen gevolgen voor de geldigheid van het huwelijk. Het huwelijk komt immers tot stand door de verklaring van partijen.
Dit is anders bij een geregistreerd partnerschap. De partners zullen ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand hun instemming met het aangaan van het geregistreerd partnerschap tot uiting moeten brengen. Hierbij is men niet gebonden aan de bewoordingen van artikel 1:67, eerste lid, BW. De registratie komt tot stand door ondertekening van de akte van partnerschapsregistratie. Deze akte wordt opgenomen in de daartoe bestemde registers.
Voor wat betreft de inhoud van de verklaring van de aanstaande echtgenoten zoals vermeld in artikel 1:67, eerste lid, BW wijkt de huwelijksplechtigheid dus duidelijk af van die van een geregistreerd partnerschap. Bij een huwelijk bestaat voor de verklaring een vaste formule. Bij een geregistreerd partnerschap wordt de inhoud van de verklaring overgelaten aan de partners.
Voormelde feiten en omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van een geldig voltrokken huwelijk. Er is, in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft betoogd, geen sprake van een geldig geregistreerd partnerschap.
Aan het verzoek van de officier van justitie om de huwelijksakte te lezen als een akte van partnerschapsregistratie gaat de rechtbank dan ook voorbij. Dat de intentie van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] was om een geregistreerd partnerschap aan te gaan en dat zij er tijdens de plechtigheid nog steeds vanuit gingen dat zij een geregistreerd partnerschap zouden aangaan, maakt het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een voltrokken huwelijk niet anders.
Voor wat betreft het betoog van de officier van justitie dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] de betekenis van de door hen afgelegde verklaring niet hebben begrepen, overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel de officier van justitie ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard hiermee niet te willen stellen dat sprake is van dwaling, dient deze stelling naar het oordeel van de rechtbank wel als zodanig te worden aangemerkt. De huwelijksdwaling is geregeld in artikel 1:71, tweede lid, BW. Dwaling omtrent de betekenis van de verklaring die bij de huwelijksvoltrekking is afgelegd, is dan aanwezig, wanneer een echtgenoot bij de huwelijksvoltrekking niet wist dat door zijn verklaring een huwelijk met de andere echtgenoot tot stand werd gebracht. Voor de beantwoording van de vraag of [belanghebbende 1] en/of [belanghebbende 2] hebben gedwaald is onderhavige procedure niet bedoeld. Bovendien bepaalt het derde lid van artikel 1:71 BW dat de bevoegdheid van de echtgenoot de nietigverklaring wegens dwaling te verzoeken vervalt, wanneer de echtgenoten zes maanden hebben samengewoond sedert de ontdekking van de dwaling, zonder dat het verzoek is gedaan. Die termijn is verstreken.
Het verzoek van de officier van justitie tot doorhaling van de huwelijksakte wordt daarom afgewezen. De bevoegdheid van de rechter om een akte te doen doorhalen, indien deze ten onrechte in de registers van de burgerlijke stand voorkomt, houdt in dat de rechter volledig moet toetsen of de omstreden akte in die registers behoort te zijn opgenomen. Er is in deze derhalve geen sprake van een discretionaire bevoegdheid. Nu er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een voltrokken huwelijk en daarvan een akte is opgemaakt, kan de rechtbank de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente [B] niet opdragen om tot doorhaling over te gaan en in plaats daarvan een akte van partnerschapsregistratie op te maken.
De rechtbank wenst daarbij nog op te merken dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zich wellicht niet, dan wel onvoldoende realiseren welke gevolgen de doorhaling van de huwelijksakte zou hebben voor de status van hun dochter [Y] . Wanneer de huwelijksakte zou worden doorgehaald, dan is in het geheel geen huwelijk tot stand gekomen. Van een geregistreerd partnerschap is echter evenmin sprake. Die komt immers tot stand door ondertekening van de akte van partnerschapsregistratie, hetgeen niet is geschied. Dit zou tot gevolg hebben dat [belanghebbende 1] niet als de juridische vader (artikel 1:199 BW) van [Y] wordt aangemerkt, [Y] de geslachtsnaam [belanghebbende 2] zou dragen en [belanghebbende 1] niet het gezag over [Y] uitoefent.
Dit zou anders zijn bij een nietigverklaring van het huwelijk door de rechter. Die nietigverklaring mist terugwerkende kracht en heeft hetzelfde gevolg als een echtscheiding ten aanzien van de kinderen van de echtgenoten.