1. Eiseres heeft een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Haar zoon is transgender en heeft op 16 november 2016 de leeftijd van achttien jaren bereikt. De bijzondere bijstand is aangevraagd voordat haar zoon de leeftijd van achttien jaren bereikte. De bijzondere bijstand voor het levensonderhoud is aangevraagd vanwege een terugval in inkomsten doordat haar zoon volwassen zou worden en daardoor verschillende sociale voorzieningen zouden komen te vervallen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de kosten van het levensonderhoud niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, nu haar zoon sinds zijn achttiende jaar een zelfstandig recht op bijstand heeft. De algemene bijstand moet voorts geacht worden te voorzien in de kosten voor het transgendertraject, zodat ook daarvoor geen bijzondere bijstand is aangewezen.
3.1.
Eiseres voert aan te weinig inkomen te hebben om rond te kunnen komen, doordat haar zoon de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en daardoor een achteruitgang in het inkomen voor haar en haar zoon is ontstaan. Andere gemeenten voeren beleid om dit gat op te vullen, verweerder zou dat ook behoren te doen.
3.2
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) is, voor zover relevant, bepaald dat de alleenstaande recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Daarbij geldt ook de voorwaarde dat deze kosten naar het oordeel van verweerder niet moeten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Het door eiseres gestelde verlies van inkomsten ziet op het verlies van voorzieningen die eiseres of het gezin ontving ten behoeve van de toen nog minderjarige zoon. Door het bereiken van de leeftijd van achttien jaren is de zoon zelf verantwoordelijk geworden om in de kosten te voorzien, waar voorheen voorzieningen voor werden verstrekt. Deze kosten komen dus ook niet ten laste van eiseres, in die zin dat niet op haar de verplichting rust die kosten te voldoen. Er is daarom geen sprake van “kosten van het bestaan” als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw. Dat in andere gemeenten beleid wordt gevoerd om een dergelijke inkomensgat te ondervangen doet aan het voorgaande niet af. Verweerder is niet gehouden het (buitenwettelijk begunstigende) beleid van andere gemeenten over te nemen. De beroepsgrond faalt.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of die kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid heeft (ECLI:NL:CRVB:2013:732). Volgens de rechtspraak van de CRvB worden kosten die verband houden met legesheffing voor verblijfdocumenten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend, die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen (ECLI:NL:CRVB:2010:BO2875).
De kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd, hebben onder meer betrekking op de verklaring voor verandering van het geslacht (genderverklaring), kosten voor een nieuw identiteitsbewijs, kosten voor wijziging van de gegevens bij de bank en vervoerskosten voor het aanvragen van identiteitsdocumenten. De kosten voor het identiteitsbewijs, de gegevenswijziging bij de bank en de reiskosten zijn incidenteel algemeen voorkomende kosten, die eiseres uit de algemene bijstand zal moeten voldoen. Het betreffen kosten die eenieder moet maken ten behoeve van de identificatieplicht respectievelijk de toegang tot bankgegevens. Bovendien heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de wijziging van de bankgegevens van haar zoon, noodzakelijk zijn voor het bestaan. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat haar zoon geen toegang meer zou hebben tot zijn rekeninggegevens, indien zijn geslachtswijziging niet (direct) bij de bank wordt verwerkt.
De kosten die gepaard gaan met de genderverklaring worden evenwel gemaakt als gevolg van een bijzondere individuele omstandigheid van betrokkene, namelijk de geslachtswisseling van haar zoon. Die kosten zijn niet algemeen voorkomend. De zoon heeft deze genderverklaring nodig om zich volgens het nieuwe geslacht te laten registreren, zodat deze kosten ook als noodzakelijk moeten worden aangemerkt. Verweerder heeft daarom ten onrechte gesteld dat de algemene bijstand in deze kosten voorziet. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover het ziet op de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de genderverklaring.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen nu een nieuwe bestuurlijke heroverweging dient plaats te vinden ten aanzien van de bijzondere bijstand die is aangevraagd voor de genderverklaring. Verweerder moet met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De te vergoeden kosten zijn overeenkomstig artikel 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vastgesteld op € 1002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, beide t.w.v. € 501,-).