4.3
Het oordeel van de rechtbank
1
Algemeen
Verdachte was werkzaam als boekhouder en adviseur van eenmanszaak [bedrijf 1] en [bedrijf 1] B.V.2, waarvan [medeverdachte] (via holdingmaatschappij [bedrijf 2] B.V.) de eigenaar respectievelijk bestuurder en enig aandeelhouder was.3 Naar eigen zeggen heeft verdachte ‘min of meer aan de wieg’ van de eenmanszaak gestaan4 en heeft hij vanaf de oprichting werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] B.V.5
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat belastingaangiften voor de ondernemingen door hem of door [medeverdachte] werden gedaan.6 Aangiften die niet via de software van ‘ [bedrijf 3] ’ zijn ingediend heeft verdachte ingediend.7 Ook heeft hij verklaard dat hij en [medeverdachte] steeds overleg hebben gehad over de belastingaangiften.8
Uit het dossier blijkt dat op de aangifte wordt vermeld als een belastingaangifte wordt gedaan via software.9
Aangiften omzetbelasting namens [bedrijf 1] BV (feit 1)
Uit onderzoek van de FIOD blijkt dat in de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1e en 3e kwartaal van 2014, 1e en 3e kwartaal van 2015 en het 1e kwartaal van 2016 te weinig omzet is aangegeven. Vanwege het ontbreken van volledige administratie is door de FIOD een reconstructie gemaakt van de in beslag genomen administratie om deze aangiften te kunnen beoordelen. Daaruit blijkt dat :
- over het eerste kwartaal van 2014 aangifte werd gedaan van een omzet van € 3.000,--10, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 53.746,82;11
- over het derde kwartaal van 2014 aangifte werd gedaan van een nihil-omzet12, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 22.214,68;13
- over het eerste kwartaal van 2015 aangifte werd gedaan van een nihil-omzet14, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 19.525,98;15
- over het derde kwartaal van 2015 aangifte werd gedaan van een omzet van € 5.000,--16, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 26.974,83;17
- over het eerste kwartaal van 2016 aangifte werd gedaan van een nihil-omzet18, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 78.470,43.19
Alle voornoemde aangiften omzetbelasting zijn via internet – en dus niet via [bedrijf 3]20 – ingediend.21 Daarop staat de naam van verdachte vermeld,22 met uitzondering van de aangifte over het derde kwartaal van 2014. Daarop staat de naam van [medeverdachte] vermeld.23 Verdachte heeft over deze aangifte verklaard: ‘ik denk echter dat ik de aangifte heb ingediend, omdat het voor [medeverdachte] te moeilijk was om zelfstandig die aangifte in te dienen (..) [medeverdachte] heeft mij de gegevens aangeleverd’.24 Verdachte heeft verklaard dat hij de aangiften heeft ingediend op basis van de gegevens die [medeverdachte] hem verstrekte.25
Verdachte heeft verklaard dat hij niet exact wist hoeveel omzet er was en desondanks de aangiften opmaakte en indiende.26 Hieruit volgt dat verdachte wist dat de aangiften niet juist konden zijn. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij en verdachte deze aangiften bewust onjuist deden om ervoor te zorgen dat er extra geld beschikbaar was.27
Door deze onjuiste aangiften is een belastingnadeel van € 37.091,71 geleden.28
Aangiften loonheffing namens [bedrijf 1] BV (feit 2)
Uit onderzoek van de FIOD blijkt dat in ieder geval in de aangiften loonheffing over het derde, zesde en elfde tijdvak van 2014, over het derde, zesde en elfde tijdvak van 2015 en het derde tijdvak van 2016 te weinig loonheffing is aangegeven. Uit de administratie die is aangetroffen blijkt dat steeds een nihilaangifte werd gedaan, terwijl in de betreffende tijdvakken wel sprake is van ingehouden loonheffingen:
- over het derde tijdvak van 2014 werd een nihilaangifte gedaan29 terwijl er minimaal € 830,85 aan loonheffing werd ingehouden30;
- over het zesde tijdvak van 2014 werd een nihilaangifte gedaan31 terwijl er minimaal € 1.385,68 aan loonheffing werd ingehouden32;
- over het elfde tijdvak van 2014 werd een nihilaangifte gedaan33 terwijl er minimaal € 961,95 aan loonheffing werd ingehouden34;
- over het derde tijdvak van 2015 werd een nihilaangifte gedaan35 terwijl er minimaal € 462,64 aan loonheffing werd ingehouden36;
- over het zesde tijdvak van 2015 werd een nihilaangifte gedaan37 terwijl er minimaal € 1.833,55 aan loonheffing werd ingehouden38;
- over het elfde tijdvak van 2015 werd een nihilaangifte gedaan39 terwijl er minimaal € 2.010,99 aan loonheffing werd ingehouden40;
- over het derde tijdvak van 2016 werd een nihilaangifte gedaan41 terwijl er minimaal € 3.146,20 aan loonheffing werd ingehouden.42
Alle voornoemde aangiften loonheffing zijn via internet – en dus niet via [bedrijf 3]43 – ingediend.44 Op al deze aangiften staat de naam van verdachte vermeld.45 [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte deze aangiften heeft gedaan.46 Verdachte heeft verklaard dat hij niet exact wist hoeveel loonheffing er was ingehouden en desondanks de aangiften opmaakte en indiende.47 Hieruit volgt dat verdachte wist dat de aangiften niet juist konden zijn. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij en verdachte deze aangiften bewust onjuist deden om ervoor te zorgen dat er extra geld beschikbaar was.48
Uit het dossier blijkt dat alle aangiften van het eerste tijdvak van 2014 tot en met het vierde tijdvak van 2016 nihilaangiften zijn,49 terwijl er wel loonheffing werd ingehouden.50 Al deze aangiften hebben plaatsgevonden in de ten laste gelegde periode.51 Het belastingnadeel dat daardoor is geleden bedraagt € 183.466,87.52
Aangiften omzetbelasting namens eenmanszaak [bedrijf 1] (feit 3)
Uit onderzoek van de FIOD blijkt dat in de aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal 2014 tot en met het vierde kwartaal 2014 te weinig omzet is aangegeven. Vanwege het ontbreken van een volledige administratie is door de FIOD een reconstructie gemaakt van de in beslag genomen administratie om deze aangiften op juistheid te kunnen beoordelen. Daaruit blijkt dat :
- over het eerste kwartaal van 2014 aangifte werd gedaan van een omzet van € 1.263,--53, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 39.357,57;54
- over het tweede kwartaal van 2014 aangifte werd gedaan van een nihil-omzet55, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 1.489,07;56
- over het derde kwartaal van 2014 aangifte werd gedaan van omzet van € 756,--57, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 2.620,51;58
- over het vierde kwartaal van 2014 aangifte werd gedaan van een nihil-omzet59, terwijl uit de aangetroffen in- en verkoopfacturen blijkt dat er een omzet was van € 7.016,20.60
Alle voornoemde aangiften omzetbelasting zijn via internet – en dus niet via [bedrijf 3]61 – ingediend.62 Op al deze aangiften staat de naam van verdachte vermeld.63 Verdachte heeft verklaard64 dat [medeverdachte] de gegevens voor de aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak bij hem aanleverde. Met die gegevens diende verdachte de aangiften in. Verdachte wist dat de door [medeverdachte] aangeleverde omzetgegevens onjuist waren. Hij en [medeverdachte] hadden besproken om lagere omzetbedragen aan te geven, teneinde liquiditeit te genereren. Er zijn nooit correcties op de aangiften ingediend. [medeverdachte] heeft dit bevestigd.65
Met betrekking tot de onjuiste aangiften over het eerste en derde kwartaal van 2014 is een belastingnadeel van € 8.656,60 geleden.66 Ten aanzien van het tweede en vierde kwartaal is er geen nadeelberekening in het dossier opgenomen, maar aangezien ook over deze tijdvakken te lage omzetbedragen zijn aangegeven, moet worden vastgesteld dat ten aanzien daarvan ook belastingnadeel is geleden.
Conclusie ten aanzien van alle feiten
Gelet op de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte en de aangiften, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte steeds degene is geweest die de ten laste gelegde onjuiste belastingaangiften heeft ingediend. Verdachte deed dat op basis van de door [medeverdachte] aangeleverde gegevens terwijl verdachte wist dat die gegevens niet klopten. Het door verdachten onderling afgestemde doel was geld beschikbaar te houden voor de onderneming en/of privéuitgaven van [medeverdachte] . Verdachte en [medeverdachte] hebben aldus in samenspraak welbewust (veel) lagere bedragen dan de daadwerkelijk behaalde omzet respectievelijk ingehouden loonheffing aangegeven bij de Belastingdienst.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij daarmee zo nauw en bewust samengewerkt dat sprake is van medeplegen. Daarom kunnen de handelingen aan zowel [medeverdachte] als aan verdachte worden toegerekend, ook als die slechts door één van hen feitelijk is verricht. Uit het bewust indienen van onjuiste aangiften volgt ook dat verdachte opzet heeft gehad. De verweren van de raadsman ten aanzien van medeplegen en opzet worden dan ook verworpen.
Tot slot heeft de raadsman betoogd – kennelijk niet als verweer ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding maar als bewijsverweer, zo begrijpt de rechtbank – dat in de tekst van de tenlastelegging bij feit 3 niet wordt verwezen naar pagina’s die zien op omzetbelasting maar op loonheffing van een andere entiteit. Met de raadsman constateert de rechtbank dat op dit onderdeel van de tenlastelegging naar onjuiste pagina’s wordt verwezen. Van deze verwijzingen op de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij in de periode van 01 januari 2014 tot en met 31 mei 2016, in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als
bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten een
aangifte voor de omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 1]
B.V., over de tijdvakken:
- het eerste kwartaal van 2014, en
- het derde kwartaal van 2014, en
- het eerste kwartaal van 2015, en
- het derde kwartaal van 2015, en
- het eerste kwartaal van 2016,
telkens onjuist heeft gedaan, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader, telkens opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Apeldoorn ingeleverde voorgenoemde aangiften voor de omzetbelasting telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2
hij in de periode van 01 januari 2014 tot en met 31 mei 2016, in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten een
aangifte voor de loonheffing ten name van de
besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V., te weten waaronder de aangiften over de tijdvakken:
- het derde tijdvak 2014, en
- het zesde tijdvak 2014, en
- het elfde tijdvak 2014, en
- het derde tijdvak 2015, en
- het zesde tijdvak 2015, en
- het elfde tijdvak 2015, en
- het derde tijdvak 2016,
telkens onjuist heeft gedaan, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader, telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen te Apeldoorn ingeleverde aangiften voor de loonheffing telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
3
hij in de periode van 01 januari 2014 tot en met 31 januari 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten een aangiften voor de omzetbelasting ten name van de eenmanszaak [bedrijf 1] , te weten de aangiften over de tijdvakken:
- het eerste kwartaal 2014, en
- het tweede kwartaal 2014, en
- het derde kwartaal 2014, en
- het vierde kwartaal 2014,
telkens onjuist heeft gedaan, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader, telkens opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Apeldoorn ingeleverde voorgenoemde aangiften voor de omzetbelasting telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.