2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen of alleen feitelijk leiding heeft gegeven aan [bedrijf 1] ter zake van het opmaken van negen valse facturen en een valse orderbevestiging, door op die facturen en orderbevestiging een hogere prijs dan de werkelijk betaalde prijs te vermelden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[bedrijf 1] op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode
van 1 maart 2013 tot en met 31 december 2013 te Ulrum, gemeente De Marne,
en/of te Midwolda, gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans
alleen,
(telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten een/of meer facturen en/of een orderbevestiging valselijk heeft
opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft/hebben die [bedrijf 1] . en/of haar mededader(s) de
volgende facturen en/of de volgende orderbevestiging
- factuur nummer 204022, d.d. 5 maart 2013, gericht aan [bedrijf 2] (doc-0044a);
- factuur nummer 204347, d.d. 11 april 2013, gericht aan [naam 1] (doc-0055a);
- factuur nummer 204477, d.d. 26 april 2013, gericht aan [naam 8] en [naam 3] (doc-0073a);
- factuur nummer 204685, d.d. 17 mei 2013, gericht aan [bedrijf 3] (doc-0034a);
- factuur nummer 205725, d.d. 13 augustus 2013, gericht aan [naam 4] , (doc-0025a);
- orderbevestiging nummer 75513, d.d. 2 september 2013, inhoudende een aankoop door [bedrijf 4] . (doc-0038a);
- factuur nummer 206783, d.d. 23 oktober 2013, gericht aan [naam 5] (doc-019a);
- factuur nummers 206805 en 206806, beiden d.d. 28 oktober 2013, beiden gericht aan [naam 6] (doc-0030c en 0030d);
- factuur nummer 207325, d.d. 27 december 2013, gericht aan [naam 7] (doc-0064a);
valselijk opgemaakt door (telkens) in strijd met de waarheid op voornoemde
facturen en/of voornoemde orderbevestiging een hogere dan de werkelijke
verkoopprijs te vermelden en/of voornoemde orderbevestiging op te maken nadat
voor die machine reeds een factuur was aangemaakt (doc-091) en/of voor die
machine reeds was betaald (doc-091)
en (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al
dan niet tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), (telkens)
opdracht heeft gegeven dan wel aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met een of meer ander(en)
(telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven.
3 De voorvragen
De
geldigheid van de dagvaarding, ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie,
de bevoegdheid van de rechtbank en schorsing van de vervolging
Ter terechtzitting van 21 januari 2019 is door de verdediging als (preliminair) verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging, omdat het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging zijn geschonden. Uit het dossier blijkt immers dat hoewel er voldoende wettig bewijs was om (ook) jegens [naam 9] en [naam 10] , medebestuurder respectievelijk directeur van [bedrijf 1] , strafvervolging in te stellen, de zaken tegen hen zijn geseponeerd.
De officier van justitie heeft zich tegen niet-ontvankelijkverklaring verzet. De officier van justitie heeft gesteld dat de strafzaken tegen [naam 9] en [naam 10] zijn geseponeerd, omdat er jegens hen onvoldoende bewijs was voor betrokkenheid bij de strafbare feiten. Van schending van het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging en het gelijkheidsbeginsel is derhalve geen sprake, aangezien de gevallen niet gelijk waren.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden.
De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.1 Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.2 De rechtbank is van oordeel dat uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat sprake is van aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank evenmin gebleken, nu uit de door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat er sprake was van gelijke gevallen, in die zin dat de gevallen ook wat betreft het punt van de haalbaarheid geheel gelijk waren.
Nu de rechtbank ook overigens heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is, reeds heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.