9.1
Het wettelijk kader
Bij de beoordeling van het klaagschrift tegen de beschikking van de rechter-commissaris zijn in dit stadium de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 98 Sv:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
5. Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.”
- artikel 218 Sv:
“Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.”
9.2
De beschikking van de Hoge Raad
De raadkamer neemt de hieronder aangehaalde rechtsoverwegingen van de Hoge Raad in zijn beschikking van 19 januari 20214 als uitgangspunt:
“6.2.1 Artikel 218 Sv heeft het oog op personen tot wier taak het behoort aan anderen hulp te verlenen maar die deze taak slechts dan naar behoren kunnen vervullen indien zij zich kunnen verschonen ten aanzien van geheimen welke hun zijn toevertrouwd door hulpzoekenden die zonder zekerheid van geheimhouding tegenover justitie aan deze beroepsbeoefenaren geen hulp zouden vragen.
5
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
6
Tot de beroepsbeoefenaren die op grond van artikel 218 Sv een verschoningsrecht hebben, behoren de arts, de advocaat en de notaris. Ook de geestelijke stand komt dat verschoningsrecht toe.
7
Het verschoningsrecht geldt daarbij voor wetenschap die hun als zodanig is toevertrouwd.
8
6.2.2
Op grond van artikel 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, zoals volgt uit artikel 98 lid 5 Sv, zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven of geschriften geen object zijn van de aan bedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning.
Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken en evenmin tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
9
6.2.3
Op grond van artikel 98 lid 1 Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers.
10
Indien de rechtbank bij de behandeling van een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat de klager met betrekking tot inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, dient zij de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de zaak in handen van de rechter-commissaris te stellen teneinde een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv.
11
”
Naar het oordeel van de Hoge Raad kunnen zich situaties voordoen waarin een ouderling van de [klager 1] verschoningsgerechtigd is. Een ouderling van de [klager 1] kan in uitzonderlijke gevallen zodanig intensief betrokken zijn bij het verlenen van geestelijke hulp en zorg aan gemeenteleden dat hij in die hoedanigheid kan worden aangemerkt als behorende tot de geestelijke stand tot wie een lid van de gemeente zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde moet kunnen wenden.12 Gegeven dit oordeel en gelet op de vaststelling dat de klagers met betrekking tot inbeslaggenomen stukken en vastgelegde gegevens zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen, moet de rechter-commissaris – vóórdat het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv (on)gegrond kan worden verklaard – een beschikking geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv.13 De enkele omstandigheid dat een ouderling al dan niet lid was van het rechterlijk comité dat is gevormd naar aanleiding van verdenkingen van seksueel misbruik, sluit volgens de Hoge Raad niet uit dat de in het klaagschrift bedoelde stukken en vastgelegde gegevens object kunnen zijn van het (afgeleide) verschoningsrecht van de klagers als zich een uitzonderlijk geval voordoet waarbij een ouderling van de [klager 1] zodanig intensief betrokken is bij het verlenen van geestelijke hulp en zorg aan een gemeentelid dat hij in die hoedanigheid kan worden aangemerkt als behorende tot de geestelijke stand tot wie een lid van de gemeente zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde moet kunnen wenden.
9.3
De overwegingen van de raadkamer
De klagers [klager 2] , [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] waren ten tijde van de doorzoekingen ouderling van de [klager 1] . In het licht van wat onder 9.1 en 9.2 is overwogen betekent dit dat aan (één van) de klager(s) een (afgeleid) verschoningsrecht kan toekomen. De bij de doorzoekingen van de woningen van de klagers, de [locatie] en [locatie] op 19 november 2018 door de officier van justitie en/of de rechter-commissaris inbeslaggenomen stukken en vastgelegde gegevens kunnen dus (deels) object zijn van het (afgeleide) verschoningsrecht van (één van) de klager(s).
Dit brengt mee dat de rechter-commissaris in volle omvang het beroep van de klagers op hun mogelijke verschoningsrecht moet beoordelen. Dit betekent dat de rechter-commissaris in dit geval (van de aard en/of inhoud) van de inbeslaggenomen stukken en vastgelegde gegevens kennis moet nemen, en op grond van de aard en/of de inhoud van de stukken en vastgelegde gegevens de vraag moet beantwoorden of deze stukken of vastgelegde gegevens wel of niet onder het mogelijke (afgeleide) verschoningsrecht van klagers vallen, en zo ja of dit recht kan worden doorbroken.
De raadkamer leest en verstaat de beschikking van de rechter-commissaris aldus dat de rechter-commissaris het door de klagers gedane beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht in zijn algemeenheid heeft beoordeeld. De rechter-commissaris heeft immers gemotiveerd geconcludeerd dat de klagers geen (afgeleid) verschoningsrecht toekomt, omdat de ouderlingen [klager 2] , [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] niet zodanig intensief betrokken zijn geweest bij het verlenen van geestelijke hulp en zorg aan verdachte [naam 1] dat zij kunnen worden aangemerkt als behorende tot de geestelijke stand tot wie een lid van de gemeente zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde moet kunnen wenden. De rechter-commissaris heeft het vervolgens niet noodzakelijk geacht om kennis te nemen van de stukken en gegevens ten aanzien waarvan de klagers zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen.
De raadkamer is evenwel van oordeel dat de rechter-commissaris hiermee voorbij is gegaan aan de mogelijkheid dat de in de woningen van de klagers, de [locatie] en [locatie] inbeslaggenomen stukken en vastgelegde gegevens (deels) object kunnen zijn van een eventueel aan (één van) de klager(s) toekomend (afgeleid) verschoningsrecht. Immers, enkel nadat de rechter-commissaris heeft kennisgenomen van de inbeslaggenomen stukken en gegevens kan worden vastgesteld in hoeverre deze stukken en gegevens vallen onder het mogelijke verschoningsrecht dat de klagers hebben, bij welke vaststelling mede een rol kan spelen of de (betreffende) klager(s) als ouderling deel uitmaakte(n) van het rechterlijk comité dat is gevormd naar aanleiding van verdenkingen van seksueel misbruik.
Nu niet volgens het wettelijk systeem onderzoek is gedaan naar de aard en/of de inhoud van alle op 19 november 2018 onder de klagers inbeslaggenomen stukken en vastgelegde gegevens, is naar het oordeel van de raadkamer onvoldoende onderzocht of een ouderling van de [klager 1] , ook wanneer hij deel uitmaakte van het hiervoor genoemde rechterlijk comité, ten aanzien van één of meer van deze stukken of gegevens een verschoningsrecht kan toekomen.
De raadkamer is dan ook van oordeel dat de rechter-commissaris niet heeft gedaan waartoe hij op de voet van artikel 98 Sv gehouden was, namelijk het doen van concrete vaststellingen, zo nodig per stuk of categorie van stukken en vastgelegde gegevens, omtrent de aard en inhoud van de inbeslaggenomen stukken en vastgelegde gegevens en hoe die aard en inhoud zich verhouden tot enig wel of niet geldig beroep op het verschoningsrecht van de individuele klagers. De raadkamer komt dus tot de conclusie dat het onderzoek van de rechter-commissaris ontoereikend is geweest. Het klaagschrift van 17 augustus 2021 (artikel 98 lid 4 Sv) is in zoverre gegrond. Dit leidt echter in dit stadium niet tot een (eind)oordeel (gegrond of ongegrond) over het oorspronkelijke klaagschrift van 10 december 2019 (artikel 552a Sv), omdat nader onderzoek nodig is om de vraag te kunnen beantwoorden of ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken en vastgelegde gegevens een verschoningsrecht geldt.