4.4.1
Vaststellen van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
[bedrijf 1] B.V. werd opgericht op 17 april 2014 en was gevestigd aan [adres 12] . De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] B.V. betroffen: ‘groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen’ en ‘de in- en verkoop van metalen, demontagearbeid met betrekking tot metalen en recycling van metaal’. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel was [bedrijf 13] B.V. de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V.7 Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 13] B.V. was [naam 1] .8
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van het Duitse SCAC-verzoek een eerste onderzoek bij [bedrijf 1] B.V ingesteld. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat [bedrijf 1] B.V. zich bezighield met de handel in auto’s en de auto’s in andere lidstaten van de Europese Unie inkocht.9 Volgens de geldende intracommunautaire belastingwetgeving kocht [bedrijf 1] B.V. de auto's tegen het nultarief. Dit betekent dat [bedrijf 1] B.V. de auto’s btw-vrij gefactureerd en geleverd kreeg. Onderzoek naar de chassisnummers van de bij [bedrijf 11] GmbH ingekochte 22 Ford Focus’ liet zien dat er voor een aantal van de auto’s Nederlandse kentekens waren afgegeven en door het autobedrijf [bedrijf 14] B.V. te Zwolle BPM10 was afgedragen.11 Bij de aangifte BPM van een Ford Focus met chassisnummer [nummer] werd door [bedrijf 14] B.V. een inkoopfactuur overgelegd waaruit bleek dat zij de auto voor een bedrag van € 10.300,00 (inclusief btw) had gekocht van [bedrijf 12] B.V.12
Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel werd [bedrijf 12] B.V. op 11 maart 2008 opgericht en was zij gevestigd aan [adres 13] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit ‘groothandel gespecialiseerd in overige bouwmaterialen. Handel in reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s’. De enig aandeelhouder en bestuurder was [bedrijf 15] B.V.13 De enige bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 15] B.V. was [naam 2] .14
Naar aanleiding van voorgaande bevindingen heeft de FIOD derdenonderzoek bij [bedrijf 12] B.V. verricht. In de administratie van [bedrijf 12] B.V. werden met betrekking tot autohandel in totaal 61 inkoopfacturen aangetroffen die afkomstig waren van [bedrijf 1] B.V.15 Blijkens deze inkoopfacturen verkocht [bedrijf 1] B.V. de auto’s aan [bedrijf 12] B.V. onder de door haar betaalde inkoopprijs en bracht daarbij omzetbelasting (21% btw) in rekening. Ook blijkt uit de administratie dat [bedrijf 12] B.V. deze auto’s onder de inkoopprijs van [bedrijf 1] B.V. (door)verkoopt aan verschillende autobedrijven, waaronder [bedrijf 14] B.V.16, [bedrijf 16] V.O.F.17, en [bedrijf 17] B.V.18 [bedrijf 12] B.V. bracht de door [bedrijf 1] B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting in vooraftrek op de aangiften voor de omzetbelasting van de fiscale eenheid [bedrijf 18] B.V. en [bedrijf 15] B.V.19
Naar aanleiding van het onderzoek bij [bedrijf 12] B.V. heeft de FIOD opnieuw de administratie van [bedrijf 1] B.V. onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat in haar administratie geen facturen waren opgenomen die betrekking hadden op de verkoop en levering van auto’s door [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 12] B.V. Ook ontbraken de inkoopfacturen van de in het buitenland aangekochte auto’s in de administratie, terwijl uit het Europees uitwisselingssysteem VIES20 bleek dat al vanaf het vierde kwartaal 2016 door [bedrijf 1] B.V. auto’s intracommunautair werden verworven, onder meer bij [bedrijf 19] en [bedrijf 11] GmbH.21 Uit de bankgegevens van de bankrekeningen met IBAN-nummer [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 1] B.V. volgt dat de aangekochte auto’s door [bedrijf 1] B.V. zijn betaald.22 Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de aangekochte auto’s door [bedrijf 1] B.V. rechtstreeks bij de eindafnemer in Nederland werden afgeleverd.23
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden wel in- en verkoopfacturen met betrekking tot de levering van metalen en schroot aangetroffen. De inkoopfacturen betroffen zogenaamde ‘self-billing’-facturen hetgeen betekent dat niet de leverancier, maar de afnemer (in onderhavig geval [bedrijf 1] B.V.) de inkoopfacturen zelf had opgemaakt. De in de administratie van [bedrijf 1] B.V. opgenomen inkoopfacturen hadden betrekking op de levering van metalen en schroot afkomstig uit Duitsland, Spanje en Italië in de periode van 7 maart 2018 tot en met 27 november 2018.24
Met betrekking tot dezelfde periode bevonden zich eveneens verkoopfacturen van leveringen van metalen en schroot in de administratie van [bedrijf 1] B.V. Deze verkoopfacturen waren gericht aan [bedrijf 12] B.V.25 Op deze facturen werd geen btw in rekening gebracht. De FIOD stelde vervolgens vast dat de op deze verkoopfacturen vermelde bedragen – die volgens [bedrijf 1] B.V. betrekking hadden op de handel in metalen en schroot – ongeveer overeenkwamen met de bedragen die op facturen die betrekking hadden op de verkoop en levering van auto’s van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 12] B.V., welke werden aangetroffen in de administratie van [bedrijf 12] B.V.26
[bedrijf 1] B.V. heeft in de periode vanaf het eerste kwartaal 2016 tot en met het derde kwartaal van 2018 aangiften voor de omzetbelasting gedaan.27 De aangiften werden opgemaakt en ingediend door [naam 3] , de boekhouder van [bedrijf 1] B.V.28
[bedrijf 1] B.V. is ten gevolge van faillissement opgeheven met ingang van 19 december 2018.29
Als eerder gezegd, viel het de Duitse fiscus op dat tussen de administratieve stukken van een transactie tussen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 11] GmbH, tevens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van het bedrijf [medeverdacht bedrijf] B.V. werd aangetroffen alsook een kopie van het rijbewijs van verdachte, terwijl zowel verdachte als [medeverdacht bedrijf] B.V. geen formele relatie hadden met [bedrijf 1] B.V.
Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel werd [medeverdacht bedrijf] B.V. opgericht op 5 april 2018 door verdachte. Verdachte stond geregistreerd als enig bestuurder en aandeelhouder van [medeverdacht bedrijf] B.V. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit: ‘groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen’ en ‘handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe)’. Het vestigingsadres is [adres 1] .30
Naar aanleiding van de bevindingen van de Duitse fiscus, zijn de door [medeverdacht bedrijf] B.V. ingediende aangiften voor de omzetbelasting onderzocht. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat in het derde kwartaal van 2018 voor een bedrag van € 1.033.528,00 aan leveringen van auto’s vanuit Spanje en Duitsland op [medeverdacht bedrijf] B.V. zijn ‘gelist’.31 De Belastingdienst heeft vervolgens vijf SCAC-verzoeken doen uitgaan naar de Spaanse en Duitse fiscus betreffende de listing door deze ondernemers aan [medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van juli tot september van 2018. Op 10 januari 2019 liet de Spaanse fiscus weten dat door [medeverdacht bedrijf] B.V. voor een bedrag van € 752.250,00 aan auto’s had aangekocht bij [bedrijf 10] . te Tarragona in Spanje.32 De inkoopfacturen stonden op naam van [medeverdacht bedrijf] B.V.33 Uit de van de Spaanse fiscus verkregen informatie bleek dat de betaling werd verricht vanaf de bankrekening met IBAN-nummer [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 1] B.V.34 Uit de transportpapieren bleek dat de auto’s rechtstreeks zijn vervoerd naar de afnemers van [medeverdacht bedrijf] B.V.35
Door rechtshulpverzoeken is gebleken dat door [medeverdacht bedrijf] B.V. vanaf 2018 ook auto’s zijn aangekocht in Duitsland bij onder meer de bedrijven [bedrijf 19]36, [bedrijf 11] GmbH37 en [bedrijf 20] .38 Deze transacties zijn betaald vanaf de Duitse bankrekening van [medeverdacht bedrijf] B.V.39
[medeverdacht bedrijf] B.V. heeft in de periode vanaf het derde kwartaal 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 aangiften voor de omzetbelasting gedaan.40 De aangiften werden opgemaakt en ingediend door [naam 3] , ook de boekhouder van [medeverdacht bedrijf] B.V.41
Verdachte is op 10 mei 2021 aangehouden.42 Op 29 juni 2020 werd de woning van verdachte, gelegen aan [adres 1] , doorzocht. In de woning van verdachte werd in een paars bakje een volmacht voor [bedrijf 1] B.V. aangetroffen.43 De machtiging was door [naam 1] en verdachte ondertekend.44
4.4.2
Overwegingen van de rechtbank
Gelet op de verwevenheid en onderlinge samenhang, zal de rechtbank allereerst het onder 1 en 3 ten laste gelegde tezamen behandelen. Vervolgens wordt overgegaan tot bespreking van het onder 2 ten laste gelegde.
Verdachte wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting (feit 1) en het plegen van valsheid in geschrift (feit 3) door [bedrijf 1] B.V. Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist (zoals in deze casus het geval), dient ook dat opzet van de rechtspersoon te worden vastgesteld. Als die vragen bevestigend worden beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
Daderschap [bedrijf 1] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:
- -
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- -
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
- -
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
- -
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.45
[bedrijf 1] B.V. heeft in- en verkoopfacturen in haar bedrijfsadministratie opgenomen met de bedoeling om die bedrijfsadministratie te gebruiken bij het doen van aangiften omzetbelasting. [bedrijf 1] B.V. heeft vervolgens op basis van die bedrijfsadministratie aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal 2016 tot en met het derde kwartaal van 2018 opgesteld en ingediend bij de Belastingdienst.
Door [bedrijf 1] B.V. werd gehandeld in auto’s, terwijl zij deze handel niet verantwoordde in haar administratie. [bedrijf 1] B.V. heeft in haar administratie de in- en verkoop van auto’s verantwoord als de in- en verkoop van metalen en schroot. [bedrijf 1] B.V. heeft daarmee ten onrechte gebruik gemaakt van de verleggingsregeling. Aldus heeft [bedrijf 1] B.V. de aan [bedrijf 12] B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting niet afgedragen door deze omzetbelasting niet in haar aangiften op te nemen. Uit een nadeelberekening van de Belastingdienst volgt dat er door [bedrijf 1] B.V. over het vierde kwartaal van 2016, het eerste tot en met het derde kwartaal van 2017 en het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2018 € 1.281.426,00 te weinig omzetbelasting heeft afgedragen.46
De hiervoor genoemde gedragingen houden verband met een of meer wettelijke verplichtingen op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Wet op de omzetbelasting en hebben aldus plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon. Immers, het indienen van aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. en het voeren van bedrijfsadministratie behoorde tot de activiteiten in het kader van een normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Door het onjuist aangeven van de af te dragen omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V. is de verboden gedraging daarnaast dienstig geweest in het door [bedrijf 1] B.V. uitgeoefende bedrijf of diens taakuitoefening. Op grond hiervan is de rechtbank dan ook van oordeel dat de gedragingen telkens in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden en dat deze aan haar kunnen worden toegerekend.
Opzet van [bedrijf 1] B.V. op het doen plegen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het valselijk doen opmaken van (bedrijfs)administratie
De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.47
De rechtbank zal voor de beoordeling daarvan, allereerst ingaan op de rol van verdachte binnen [bedrijf 1] B.V.
- de rol van verdachte in de autohandel van [bedrijf 1] B.V.
Verdachte heeft in totaal vier verklaringen afgelegd bij de FIOD. Verdachte heeft verklaard dat hij “niet echt” werkzaamheden voor [bedrijf 1] B.V. heeft verricht. De directeur van [bedrijf 1] B.V., [naam 1] , was een vriend van verdachte en hij hielp [naam 1] wel eens als hij een slechte periode had.48 Verdachte verklaarde dat hij nooit namens [bedrijf 1] B.V. auto’s in het buitenland heeft ingekocht. Wel is hij samen met [naam 1] in het buitenland “op pad” geweest en hebben zij samen verschillende autobedrijven bezocht, aldus verdachte. Met betrekking tot de in zijn woning aangetroffen volmacht voor [bedrijf 1] B.V. verklaarde verdachte dat hij zijn handtekening herkent, maar nooit de leiding heeft gehad bij [bedrijf 1] B.V.49 Ter zitting van 5 december 2022 heeft verdachte op dit punt verklaard dat hij de volmacht nooit heeft gebruikt.
Verdachte heeft verder verklaard dat zijn enige betrokkenheid bij de autohandel van [bedrijf 1] B.V. bestond uit het bemiddelen tussen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 12] B.V. Beide partijen vertrouwden elkaar niet en daarom stond verdachte borg voor [bedrijf 1] B.V. Verdachte heeft ontkend ooit iets met auto’s voor of namens [bedrijf 1] B.V. te hebben gedaan.50 Ook heeft hij verklaard niets te weten over de door [bedrijf 1] B.V. ingediende aangiften omzetbelasting of de door [bedrijf 1] B.V. gevoerde bedrijfsadministratie.51
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 18 maart 2020 zijn door het Openbaar Ministerie Europese onderzoeksbevelen naar Duitsland verstuurd waarin haar werd verzocht de bestuurders/vertegenwoordigers van de autobedrijven [bedrijf 11] GmbH, [bedrijf 19] en [bedrijf 20] als getuige te doen horen.52
Op 19 oktober 2020 werd de heer [naam 4] , directeur van [bedrijf 19] als getuige gehoord. [naam 4] verklaarde dat hij ongeveer dertig tot veertig auto’s heeft verkocht aan [bedrijf 1] B.V en later ook eenzelfde aantal aan [medeverdacht bedrijf] B.V. Voor zowel [bedrijf 1] B.V. als [medeverdacht bedrijf] B.V. had hij alleen contact met verdachte. [naam 4] verklaarde dat verdachte optrad namens [bedrijf 1] B.V.53
Op 20 oktober 2020 werd de heer [getuige 1] , medewerker in- en verkoop bij het autobedrijf [bedrijf 11] GmbH, als getuige gehoord. [getuige 1] heeft verklaard dat hij auto’s heeft verkocht aan [bedrijf 1] B.V. Hij verklaarde dat hij namens [bedrijf 1] B.V. uitsluitend contact heeft gehad met verdachte. Verdachte had een volmacht voor [bedrijf 1] B.V. bij zich en liet die ook zien, aldus [getuige 1] . De getoonde machtiging was afgegeven door [naam 1] . [getuige 1] heeft vervolgens het handelsregister geraadpleegd, waaruit bleek dat [naam 1] de directeur van [bedrijf 1] B.V. was. [getuige 1] verklaarde dat verdachte als eigenaar en directeur van [bedrijf 1] B.V. optrad. Ook verklaarde [getuige 1] dat verdachte eind 2018 namens [bedrijf 1] B.V. auto’s bij hen kocht, maar de betaling werd verricht door [medeverdacht bedrijf] B.V. Verdachte vertelde dat [medeverdacht bedrijf] een ander bedrijf van hem was.54
Uit het voorgaande volgt dat [naam 4] en [getuige 1] hebben verklaard dat zij auto’s verkochten aan [bedrijf 1] B.V. en dat zij daartoe enkel contact hadden met verdachte. [getuige 1] heeft daarbij zelfs verklaard dat verdachte een volmacht toonde, welke vervolgens door de FIOD in zijn woning is aangetroffen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die namens [bedrijf 1] B.V. auto’s heeft ingekocht in Duitsland bij de bedrijven [bedrijf 11] GmbH en [bedrijf 19] .
De FIOD heeft de bestuurders/vertegenwoordigers van de Nederlandse autobedrijven [bedrijf 14] , [bedrijf 16] V.O.F. en [bedrijf 17] B.V. als getuigen gehoord.
Op 29 juni 2020 heeft [getuige 2] , hoofd logistiek, administratie en data bij [bedrijf 14] B.V., een verklaring afgelegd. Hij verklaarde dat [bedrijf 14] B.V. auto’s kocht van [bedrijf 12] B.V. Volgens [getuige 2] bestond [bedrijf 12] B.V. uit twee personen: verdachte en [naam 2] . De auto’s werden door verdachte en [naam 2] geleverd. Op een gegeven moment verdween [naam 2] uit beeld en werd alleen zaken gedaan met verdachte in opdracht van [medeverdacht bedrijf] B.V.55
Op 29 juni 2020 heeft [naam 5] , directeur van [bedrijf 17] B.V., verklaard dat zijn bedrijf auto’s heeft gekocht van [bedrijf 12] B.V. Verdachte en nog een persoon waren in de showroom geweest om auto’s aan te bieden. [bedrijf 17] B.V. heeft toen vijf auto’s van het merk Mazda en vier auto’s van het merk Audi gekocht van verdachte. De naam ‘ [naam 1] ’ kende hij niet. De auto’s zijn rechtstreeks vanuit het buitenland naar [bedrijf 17] B.V. gebracht.56
Op 30 juni 2020 heeft [naam 6] , directeur en mede-eigenaar van [bedrijf 16] V.O.F. verklaard dat door zijn bedrijf blijkens de aangetroffen inkoopfacturen auto’s zijn gekocht van [bedrijf 12] B.V. [naam 6] verklaarde dat hij alleen contact met verdachte heeft gehad. Een medewerker, [naam 7] , werd gebeld door verdachte en hij vroeg of zij interesse hadden in jonge auto’s. De namen ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 1] ’ zeiden zowel [naam 6] als [naam 7] niets. De auto’s werden geleverd met trailers uit het buitenland of verdachte kwam ze zelf brengen.57
Uit het voorgaande volgt dat door alle afnemers is verklaard dat zij auto’s kochten van [bedrijf 12] B.V. en dat zij allen contact hadden met verdachte. Ook werd verklaard dat de auto’s rechtstreeks uit het buitenland werden afgeleverd. De rechtbank overweegt op basis van dit één en ander, in onderlinge samenhang bezien, dat het verdachte is geweest die auto’s (feitelijk) heeft verkocht aan [bedrijf 14] , [bedrijf 16] V.O.F. en [bedrijf 17] B.V.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat bij de autohandel door [bedrijf 1] B.V. verdachte betrokken is geweest en zelfs een spilfunctie heeft vervuld.
De in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. opgenomen (self-billing-)inkoopfacturen hadden betrekking op de levering van metalen en schroot afkomstig uit Duitsland, Spanje en Italië in de periode van 7 maart 2018 tot en met 27 november 2018.58 Uit het onderzoek van de FIOD is gebleken dat de facturen in werkelijkheid betrekking hadden op de handel in auto’s, aangezien de bedragen van de betalingen aan de buitenlandse autoleveranciers (nagenoeg) gelijk waren aan de bedragen die op de aangetroffen facturen aan [bedrijf 1] B.V. stonden.59 Voorts bleek dat in werkelijkheid geen enkele inkoop heeft plaatsgevonden bij een schroot- dan wel metaalbedrijf.60 De rechtbank stelt vast dat de in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. opgenomen inkoopfacturen valselijk zijn opgemaakt. De valsheid bestond hierin dat er op de facturen de inkoop van oude metalen en schroot stond beschreven, terwijl in werkelijkheid auto’s bij verschillende bedrijven uit Duitsland werden ingekocht.
De in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. aangetroffen verkoopfacturen waren gericht aan [bedrijf 12] B.V en hadden eveneens betrekking op de handel in oude metalen en schroot.61 Op deze facturen werd op basis van de verleggingsregeling geen btw in rekening gebracht. De FIOD stelde vervolgens vast dat de op deze verkoopfacturen vermelde bedragen ongeveer overeenkwamen met de bedragen die op de facturen die werden aangetroffen in de administratie van [bedrijf 12] B.V. werden aangetroffen welke facturen betrekking hadden op de verkoop en levering van auto’s van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 12] B.V.62 Dat de verkoopfacturen vals waren, blijkt onder meer uit het feit dat [naam 2] heeft verklaard dat [bedrijf 12] B.V. wel auto’s, maar nooit metalen van [bedrijf 1] B.V. heeft gekocht.63 De valsheid bestond aldus hierin dat er op de facturen de verkoop van oude metalen en schroot stond beschreven, terwijl in werkelijkheid auto’s werden verkocht.
[naam 3] heeft verklaard dat verdachte hem de opdracht gaf om voornoemde inkoopfacturen op te maken en hem daartoe de benodigde gegevens aanleverde. Verdachte ging naast hem zitten en gaf aan wat er op de facturen moest komen te staan, aldus [naam 3] . 64 [naam 3] heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde niet wist dat er door [bedrijf 1] B.V. in auto’s werd gehandeld.
Met betrekking tot de verkoopfacturen blijkt de betrokkenheid van verdachte uit de e-mailberichten die door verdachte zijn verstuurd aan de boekhouder van [bedrijf 12] B.V., [naam 8] . In de e-mailberichten is te lezen dat verdachte aan [naam 8] aangeeft dat hij auto’s heeft verkocht aan verschillende afnemers en dat hij [naam 8] de opdracht gaf om de facturen op te maken die in de administratie van [bedrijf 12] B.V. terechtkwamen.65 Door de FIOD werd vastgesteld dat de op deze verkoopfacturen vermelde bedragen – die volgens [bedrijf 1] B.V. betrekking hadden op de handel in metalen en schroot – ongeveer overeenkwamen met de bedragen die op facturen die betrekking hadden op de verkoop en levering van auto’s van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 12] B.V., welke werden aangetroffen in de administratie van [bedrijf 12] B.V.66
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken gaven en geen enkel ander doel hadden dan het faciliteren van het goederen- en betalingsverkeer tussen de schakels van de handelsketen, waarbinnen de btw-carrouselfraude is gepleegd.
[bedrijf 1] B.V. heeft over het vierde kwartaal van 2016 tot en met het derde kwartaal van 2018 de aangiften omzetbelasting digitaal ingediend bij de Belastingdienst. De kwartaalaangiften werden ingediend door [naam 3] .67 Zoals hiervoor vastgesteld, werden op de door [bedrijf 1] B.V. gedane aangiften omzetbelasting onjuiste bedragen aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven.
Uit het voorgaande in samenhang bezien, kan de rechtbank niet anders dan afleiden dat verdachte wist dat er door [bedrijf 1] B.V. onjuiste (kwartaal)aangiften omzetbelasting werden ingediend. De rechtbank heeft zoals hiervoor overwogen, vastgesteld dat de in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. in- en verkoopfacturen die betrekking hebben op de handel in metalen en schroot, vals zijn. Verdachte heeft namens [bedrijf 1] B.V. auto’s ingekocht en verkocht en deze transacties niet door [naam 3] doen laten opnemen in de administratie van [bedrijf 1] B.V. In plaats daarvan liet verdachte facturen opmaken die betrekking hadden op de handel in metalen en schroot, hetgeen onder de verleggingsregeling zou vallen waardoor [bedrijf 1] B.V. geen omzetbelasting verschuldigd zou zijn. Aldus was het doel van verdachte dat door [bedrijf 1] B.V. minder belasting werd betaald dan verplicht.
Uit het opzet van verdachte die – zoals hiervoor vastgesteld – voor [bedrijf 1] B.V. handelde, kan het opzet van [bedrijf 1] B.V. op het laten doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting worden afgeleid en aan haar worden toegerekend. Dat geldt evenzeer voor het door [bedrijf 1] BV valselijk opmaken van de inkoopfacturen van [bedrijf 1] B.V., waartoe – zoals hierboven beschreven – door verdachte opdracht is gegeven aan [naam 3] .
De valse facturen maakten deel uit van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. valselijk was opgemaakt, door in die administratie opzettelijk valselijk opgemaakte inkoopfacturen op te (laten) nemen. Uit het opzet van verdachte die – zoals hiervoor vastgesteld – voor [bedrijf 1] B.V. handelde, kan het opzet van [bedrijf 1] B.V. op het valselijk doen opmaken van de bedrijfsadministratie worden afgeleid en aan haar worden toegerekend.
Medeplegen
Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden en het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te stellen dat andere personen dan verdachte betrokken zijn geweest bij de btw-carrouselfraude in de zin van een gezamenlijke uitvoering en een nauwe en bewuste samenwerking, zodat de rechtbank verdachte voor het ten laste gelegde medeplegen vrijspreekt.
Feitelijke leidinggeven
Zoals eerder vermeld, stelt de rechtbank voorop dat pas nadat is vastgesteld dat een verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend en de rechtspersoon opzet heeft gehad, de vraag aan de orde komt of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet ook op hetgeen bovenstaand is overwogen met betrekking tot het (aan [bedrijf 1] B.V. toegerekende) opzet van verdachte, hij actief heeft leidinggegeven aan de door [bedrijf 1] B.V. gepleegde verboden gedragingen.
Uit de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven blijkt dat verdachte de keten waarin de btw-carrouselfraude heeft plaatsgevonden en waaraan [bedrijf 1] B.V. heeft deelgenomen, heeft uitgevoerd en gecoördineerd. Zoals hiervoor vastgesteld deed verdachte de inkopen in het buitenland, regelde hij de verkopen in Nederland en gaf hij instructies aan [naam 3] voor het opmaken van valse in- en verkoopfacturen die betrekking hadden op de handel in metalen en schroot en om deze op te laten nemen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. Dat verdachte feitelijke leiding gaf, blijkt ook uit het feit dat [naam 1] verdachte machtigde tot het voeren van de dagelijkse leiding van [bedrijf 1] B.V., inclusief de daarbij behorende in- en verkoop en financiële afwikkeling. De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte ten behoeve van [bedrijf 1] B.V. opzettelijk op grote schaal frauduleus heeft gehandeld met behulp van vals opgemaakte facturen, door vervolgens op basis van een bedrijfsadministratie, waarin die valse facturen waren opgenomen, door [naam 3] onjuiste aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 1] B.V. te laten indienen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onjuist indienen van een aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2017, nu uit de nadeelberekening van de FIOD niet volgt dat door [bedrijf 1] B.V. over dat kwartaal te weinig omzetbelasting is afgedragen.
Daderschap van [medeverdacht bedrijf] B.V.
[medeverdacht bedrijf] B.V. heeft niet alle uit de autohandel gegenereerde omzet aangegeven op de aangiften en ook claimde zij meer voorbelasting dan waar zij recht op had. Uit een nadeelberekening van de Belastingdienst volgt dat door [medeverdacht bedrijf] B.V. over het derde kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 € 351.443,00 te weinig omzetbelasting werd afgedragen.68 Gelet op het voorgaande staat vast dat op de door [medeverdacht bedrijf] B.V. gedane aangiften omzetbelasting over het derde kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting was opgegeven.
Het indienen van aangiften voor de omzetbelasting ten name van [medeverdacht bedrijf] B.V. behoorde tot de activiteiten in het kader van een normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. [medeverdacht bedrijf] B.V. is immers op grond van het bepaalde in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) als belastingplichtige gehouden tot het doen van aangiften voor de omzetbelasting. Door het onjuist aangeven van de af te dragen omzetbelasting door [medeverdacht bedrijf] B.V. is de verboden gedraging daarnaast dienstig geweest aan het door [medeverdacht bedrijf] B.V. uitgeoefende bedrijf of diens taakuitoefening. Op grond hiervan is de rechtbank dan ook van oordeel dat de belastingaangiften telkens in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden en dat deze aan haar kunnen worden toegerekend.
Opzet van [medeverdacht bedrijf] B.V. op de onjuistheid van de aangiften omzetbelasting
De rechtbank acht ten aanzien van de toerekening van het opzet van een natuurlijk persoon aan de rechtspersoon [medeverdacht bedrijf] B.V. van belang, zoals uit de bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven volgt, dat verdachte de enige bestuurder en aandeelhouder was van [medeverdacht bedrijf] B.V. Verdachte heeft verklaard dat hij namens [medeverdacht bedrijf] B.V. heeft gehandeld in auto’s en [naam 3] opdroeg om voor [medeverdacht bedrijf] B.V. de facturen op te maken en de aangiften omzetbelasting te doen.69 De aangiften werden gebaseerd op de gegevens die verdachte aanleverde.70 Verdachte heeft de aangiften nooit gecontroleerd omdat hij aan het te betalen bedrag ongeveer kon zien dat het wel klopte.71 [naam 3] heeft verklaard dat hij meerdere keren aan verdachte heeft aangegeven dat hij de complete administratie moest overhandigen.72 Zoals reeds overwogen, is uit onderzoek van de FIOD gebleken dat de verkoopfacturen van auto’s grotendeels niet werden meegenomen in de aangiften omzetbelasting en dat [medeverdacht bedrijf] B.V. structureel een te groot bedrag aan voorbelasting claimde. Uit het voorgaande in samenhang bezien, in het bijzonder de verklaring van [naam 3] dat hij verdachte meermaals heeft gevraagd om de complete administratie waaraan verdachte geen gehoor heeft gegeven alsook de rol die verdachte heeft gespeeld bij de onjuiste aangiften van [bedrijf 1] B.V. zoals hiervoor overwogen, kan de rechtbank niet anders dan afleiden dat verdachte doelbewust onjuiste (kwartaal)aangiften omzetbelasting van [medeverdacht bedrijf] B.V. liet indienen. Uit het opzet van verdachte, die voor [medeverdacht bedrijf] B.V. handelde, kan het opzet van [medeverdacht bedrijf] B.V. worden afgeleid.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdacht bedrijf] B.V. en anderen.
Feitelijke leidinggeven
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdacht bedrijf] B.V. Daarmee was hij zowel als formele alsook als feitelijke leidinggevende verantwoordelijk voor het doen en laten van de onderneming. Verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor het doen van de onjuiste aangiften omzetbelasting – zoals hiervoor vastgesteld – indien de aangiften zijn gebaseerd op de cijfers die hij zelf heeft aangeleverd aan [naam 3] .73 Ook heeft verdachte verklaard dat [naam 3] de facturen opmaakte en dat verdachte zicht had op deze facturen.74 Gelet hierop heeft verdachte in alle opzichten een sturende rol gespeeld bij het handelen namens [medeverdacht bedrijf] B.V. Het was verdachte die zich in alle opzichten bezighield met de feitelijke, alledaagse bedrijfsvoering. Hij regelde de in- en verkoop, maakte de prijsafspraken en betaalde de facturen. Verdachte was daarmee eindverantwoordelijk en de aangewezen persoon om zorg te dragen voor het indienen van juiste en volledige aangiften voor de omzetbelasting. Nu verdachte de intracommunautaire verwervingen en verkopen met betrekking tot de autohandel slechts deels in de door [medeverdacht bedrijf] B.V. gevoerde bedrijfsadministratie liet opnemen, heeft [medeverdacht bedrijf] B.V. niet al haar gegenereerde omzet vermeld op de ingediende aangiften omzetbelasting met als gevolg dat minder belasting werd afgedragen dan zij verplicht was. In de hiervoor beschreven handelwijze van verdachte ligt besloten dat hij daarop opzet heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van verdachte en zijn rol bij de door de rechtspersoon begane strafbare feiten, dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de ten laste gelegde gedragingen van [medeverdacht bedrijf] B.V. Dit betekent dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.