Overwegingen
Opheffing van een voorlopige voorziening
1. Op grond van artikel 8:87, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 van de Awb zijn van overeenkomstige toepassing.
Het oordeel van de voorzieningenrechter hierin heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. [naam vennootschap] heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de schorsing van het bestreden besluit op te heffen, omdat deze uitsluitend nog zijn basis vindt in het verzoek om een voorlopige voorziening van [derde partij] .
[naam] c.s. zijn daarin volgens [naam vennootschap] geen partij meer, nu zij hun beroep tegen de omgevingsvergunning hebben ingetrokken, zodat de gestelde gevolgen van het bouwplan voor geluids- en milieubelasting ter plaatse van het bouwperceel voor hen als naaste omwonenden evenals het voorkomen van onevenredig nadeel aan het woon- en leefklimaat ter plaatse niet meer van gewicht zijn of zijn komen te vervallen. Voor [naam holding] Holding geldt volgens [naam vennootschap] dat haar bedrijfspand geen gevoelig object betreft. [naam vennootschap] stelt, dat ter plaatse van de woning van [derde partij] geen sprake is van gevolgen van enige betekenis. Daarnaast stelt [naam vennootschap] , dat de schorsing voor haar leidt tot vertragingsschade en een aanzienlijk financieel nadeel, aan welk belang – nu de woon- en leefsituatie van [derde partij] niet wordt aangetast – een zodanig gewicht toekomt dat opheffing van de schorsing gerechtvaardigd is.
Gewijzigde omstandigheden
3. Voor de inwilliging van een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening of wijziging daarvan bestaat slechts aanleiding indien er sprake is van omstandigheden die ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening niet bekend waren en ertoe zouden hebben geleid dat het verzoek om voorlopige voorziening zou zijn afgewezen dan wel een andere voorziening zou zijn getroffen, of van inmiddels gewijzigde omstandigheden waaraan overwegende betekenis moet worden toegekend boven het met het (onverkort) voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang.
Voor de vraag of aanleiding bestaat om de schorsing van het bestreden besluit op te heffen of te wijzigen kunnen uitsluitend omstandigheden worden meegewogen die na de uitspraak van 9 februari 2023 zijn gewijzigd. De voorzieningenrechter stelt vast dat daarvan sprake is, nu [naam] c.s. en [naam holding] Holding hun beroepen tegen het bestreden besluit na de uitspraak van 9 februari 2023 hebben ingetrokken en alleen [derde partij] de schorsing van het bestreden besluit nog wenst te handhaven.
3. Omdat de stukken over het opheffingsverzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende inzicht bieden in het standpunt van partijen en partijen daardoor niet in hun processuele belangen worden geschaad, zal de voorzieningenrechter, gelet op het aanwezige spoedeisend belang, op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb op het opheffingsverzoek uitspraak doen zonder zitting.
4. De voorzieningenrechter ziet in het kader van het opheffingsverzoek aanleiding om – nu Agterhuis c.s. wegens het ontbreken van connexiteit met een lopend beroep tegen het bestreden besluit geen partij meer zijn bij de toegewezen schorsing daarvan en ook Admiraal Holding zijn beroep daartegen heeft ingetrokken – te beoordelen of Gobius du Sart als belanghebbende is aan te merken in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
5. Deze vraag is door de voorzieningenrechter in het kader van de eerdere procedures over het bestreden besluit niet concreet beantwoord, omdat met name [naam] c.s., als de partij met een woning en een bedrijf direct grenzend aan het bouwperceel van [naam vennootschap] , evident als belanghebbende partij kon worden aangemerkt.
6. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
De voorzieningenrechter stel vast, dat [derde partij] vanuit zijn woning op straathoogte over een afstand van 650m naar het bouwperceel van [naam vennootschap] zicht heeft op de vergunde premixenfabriek met een gedeeltelijke hoogte van 34,5m. Daartussen ligt een wijds landschap met de Stenendijk te Hasselt, uiterwaarden met water, het Zwarte Water, de beiderzijdse oevers daarvan en bomen. De impact van zijn zicht op de vergunde premixenfabriek acht de voorzieningenrechter daarmee slechts van beperkt aard.
Planologische uitstraling
Het perceel waarop de premixenfabriek is vergund ligt in een bestaande industriële omgeving met andere (deels eveneens hoge) bedrijfsgebouwen en een navenante planologische uitstraling. Door de vergunde premixenfabriek zal die uitstraling in beperkte mate wijzigen.
Dat er bij de ingebruikname van de premixenfabriek verkeersbewegingen van vrachtwagens zullen plaatsvinden acht de voorzieningenrechter evident. In hoeverre deze echter zullen leiden tot aanzienlijke milieugevolgen in de zin van geluidsoverlast ter plaatse van zijn woning is door [derde partij] niet nader onderbouwd. De voorzieningenrechter acht dit op een afstand van rond de 650m ook niet aannemelijk en gaat daar dan ook voorbij.
Het voorgaande brengt tevens mee dat [derde partij] ondanks dat hij in de besluitvormingsfase van de omgevingsvergunning een zienswijze heeft ingediend, niet is aan te merken als geacht te behoren tot "het betrokken publiek", zijnde het publiek dat gevolgen ondervindt, of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, milieubesluitvorming, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid van het Verdrag van Århus.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vergunde premixenfabriek geen gevolgen van enige betekenis op het woon- en leefklimaat van [derde partij] ter plaatse van zijn directe woon- en leefomgeving. Hieruit volgt, dat een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit in het geval van [derde partij] ontbreekt, zodat hij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
7. De voorzieningenrechter wijst het opheffingsverzoek toe en heft de bij de uitspraak van 9 februari 2023 getroffen voorlopige voorziening op.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat aan verzoekster het door hem betaalde griffierecht wordt terugbetaald.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift).