2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V. (feit 1) en [bedrijf 2] B.V. (feit 2);
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
De besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2017 t/m 21 juni 2018 te Vaassen en/of IJhorst en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen)
(telkens) opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangiften voor de
omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. over
- de maanden januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september en/of november van het jaar 2017 (DOC-004);
- de maanden februari en mei van het jaar 2018 (DOC-004);
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, althans heeft/hebben doen/laten doen,
immers heeft/hebben de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of zijn/haar
mededader(s)
(telkens) op/in de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting opgegeven, althans doen/laten opgeven,
terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2
De besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 april 2018 t/m 31 december 2019 te Vaassen en/of IJhorst en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen)
(telkens) opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangiften voor de
omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. over
- het eerste, tweede, derde en/of vierde kwartaal van het jaar 2018 (DOC-003);
- het eerste en/of tweede kwartaal van het jaar 2019 (DOC-003);
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, althans heeft/hebben doen/laten doen,
immers heeft/hebben de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. en/of zijn/haar
mededader(s),
(telkens) op/in de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting opgegeven, althans doen/laten opgeven,
terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
4 De bewijsmotivering
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet heeft gehad op het onjuist doen van de belastingaangiften.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
1
In de ten laste gelegde periode was verdachte tot 20 mei 2019 de enige (alleen/zelfstandig bevoegde) bestuurder van [bedrijf 1] B.V.2 en [bedrijf 2] B.V.3
Er heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar [bedrijf 1] B.V. en
[bedrijf 2] B.V. Daarbij is de omzet die in de ten laste gelegde periode via de bankrekeningen van de B.V.’s heeft gelopen vergeleken met de aangiften omzetbelasting:
Aangifte omzetbelasting over tijdvak
|
Vermelde omzet in aangifte omzetbelasting
|
Omzet die volgt uit bankmutaties
4
|
Mei 2018
|
0 (nihil)5
|
€ 15.000,--
|
Februari 2018
|
0 (nihil)6
|
€ 24.500,--
|
November 2017
|
0 (nihil)7
|
€ 33.500,--
|
September 2017
|
€ 36.105,--8
|
€ 80.500,--
|
Augustus 2017
|
€ 9.791,--9
|
€ 103.275,--
|
Juli 2017
|
€ 15.962,--10
|
€ 95.487,50
|
Juni 2017
|
€ 63.957,--11
|
€ 149.362,50
|
Mei 2017
|
€ 7.297,--12
|
€ 78.750,--
|
April 2017
|
€ 20.269,--13
|
€ 122.875,--
|
Maart 2017
|
€ 54.486,--14
|
€ 72.950,--
|
Februari 2017
|
€ 18.571,--15
|
€ 155.250,--
|
Januari 2017
|
€ 12.834,--16
|
€ 52.400,--
|
Aangifte omzetbelasting over tijdvak
|
Vermelde omzet in aangifte omzetbelasting
|
Omzet die volgt uit bankmutaties
17
|
1e kwartaal 2019
|
0 (nihil)18
|
€ 77.500,--
|
4e kwartaal 2018
|
€ 68.486,--19
|
€ 252.500,--
|
3e kwartaal 2018
|
€ 57.051,--20
|
€ 222.332,--
|
2e kwartaal 2018
|
€ 35.645,--21
|
€ 43.130,--
|
1e kwartaal 2018
|
€ 16.800,--22
|
€ 39.684,--
|
Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat in de aangiften omzetbelasting telkens een te lage omzet is vermeld. Daardoor is door [bedrijf 1] B.V. een belastingnadeel ontstaan van € 129.228,--23 en door [bedrijf 2] B.V. van € 79.382,--.24
De hiervoor vermelde omzetaangiften zijn alle gedaan door een medewerker van [bedrijf 3] V.O.F., die de boekhouding voor de vennootschappen van verdachte verzorgde. De heer [naam 1] , vennoot van [bedrijf 3] V.O.F., heeft verklaard: ‘wij dienen de aangiften in op basis van de administratie die we hebben ontvangen’.25 Op de vraag aan verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 6 april 2023 of hij de aangiften controleerde heeft verdachte geantwoord: ‘[naam 1] gaf mij de stukken en vertelde mij dan wat ik aan de Belastingdienst moest betalen’.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte opzet op de verweten gedragingen ontbreekt. Hij accordeerde de door de boekhouder opgestelde aangiften na een uitleg van de boekhouder en vertrouwde er volledig op dat de boekhouder de aangiften juist en volledig deed, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt. De boekhouder heeft verklaard dat de aangiftes zijn gedaan op basis van de administratie die hij van verdachte ontving. Het spreekt voor zich dat een boekhouder of adviseur zonder de benodigde stukken niet in staat is om correcte aangiften te doen. Ook verdachte moet dit hebben geweten. Op grond van het dossier bestaat geen enkel aanknopingspunt om te vermoeden dat de boekhouder heeft gerommeld met de door verdachte aangeleverde administratie of dat hij (bewust of onbewust) omzet achterwege heeft gelaten bij het opstellen van de aangifte dan wel anderszins fouten heeft gemaakt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat door verdachte een onvolledige/onjuiste administratie is overhandigd aan de boekhouder. Verdachte maakte (ook) verkoopfacturen op26 en het kan niet anders dan dat hij wist dat daarbij omzetbelasting in rekening werd gebracht, en ongeveer hoeveel dat was. Ook moet hij – als directeur/eigenaar van de B.V.’s – hebben geweten wat de omvang van de omzet per kwartaal ongeveer was, en dus moet hij ook hebben geweten dat de omzetbelastingbedragen die de boekhouder hem voorhield niet konden kloppen. Uit de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen blijkt immers dat er een groot verschil zit tussen de omzet die volgt uit de bankmutaties en de in de aangiften omzetbelasting vermelde omzet. In een aantal gevallen is zelfs een nihilaangifte gedaan. Deze omstandigheden kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geduid dan dat verdachte met zijn handelen opzet had op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Het verweer van de verdediging wordt daarmee verworpen.
Toerekening aan de vennootschappen
Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938): het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
-
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
-
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
-
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Het doen van de onjuiste aangiften omzetbelasting heeft plaatsgevonden in de sfeer van de vennootschappen, het doen van aangiften omzetbelasting valt binnen de normale bedrijfsvoering van de vennootschappen en dit is de vennootschappen dienstig geweest. Daarnaast vermocht de vennootschappen erover te beschikken of die gedragingen al dan niet plaatsvonden. De strafbare gedragingen die verdachte heeft verricht kunnen dan ook redelijkerwijs aan [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.
worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. kunnen worden aangemerkt als dader van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
Het opzet van verdachte, zoals hiervoor overwogen, kan worden toegerekend aan de vennootschappen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte in de ten laste gelegde periode tot 20 mei 2019 de enige (alleen/zelfstandig bevoegde) bestuurder is geweest voor de dagelijkse bedrijfsvoering van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. Dat heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting ook niet ter discussie gestaan. Dat verdachte als feitelijke leidinggevende kan worden aangemerkt acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraken
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019 namens [bedrijf 2] B.V. onjuist is, maar het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte hieraan feitelijke leiding heeft gegeven. Deze aangifte is gedaan op 5 augustus 2019 – toen verdachte formeel geen bestuurder meer was – door [naam 2] (pagina 254), die volgens verdachte het bedrijf van hem had overgenomen. Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vennootschappen en een of meer anderen. Daarom zal de rechtbank verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging van beide feiten vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
De besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.
in de periode van 27 februari 2017 t/m 21 juni 2018 in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. over
- de maanden januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september en november van het jaar 2017;
- de maanden februari en mei van het jaar 2018;
onjuist heeft laten doen,
immers heeft de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.
telkens in de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting laten opgeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2
De besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.
in de periode van 12 april 2018 t/m 20 mei 2019 in Nederland,
telkens opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. over
- het eerste, tweede, derde en/of vierde kwartaal van het jaar 2018;
- het eerste kwartaal van het jaar 2019;
onjuist heeft laten doen,
immers heeft de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.
telkens in de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting laten opgeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
9 De beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2, telkens:
Het misdrijf: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. de Waard, voorzitter, mr. M.B. van Werkhoven en
mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.