2 De tenlastelegging
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 20 december 2022, als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 15 juli 2014 tot en met 1 juli 2016 een geldbedrag van € 111.696,-- heeft witgewassen, terwijl hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, dan wel dat hij zich in die periode schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van dat geldbedrag;
feit 2: in de periode van 24 juli 2015 tot en met 29 oktober 2015 valsheid in geschrift heeft gepleegd door meerdere facturen valselijk op te maken en/of te vervalsen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juli 2014 tot en met 1 juli 2016 te Overdinkel, gemeente Losser en/of (elders) in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen van (in totaal) ongeveer 111.696 euro, althans (telkens) een (grote) geldbedragen verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juli 2014 tot en met 1 juli 2016 te Overdinkel, gemeente Losser en/of (elders) in Nederland, zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen van (in totaal) ongeveer 111.696 euro, althans (telkens) een (grote) geldbedragen verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juli 2015 tot en met 29 oktober 2015, althans (telkens) in 2015, te Overdinkel, gemeente Losser en/of (elders) in Nederland
meermalen, althans eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een factuur met nummer 2015-24-07 en/of op naam van [naam 1] en/of met een factuurbedrag van 4.250 euro en/of
- een factuur met nummer 2015-01-09 en/of op naam van [naam 2] en/of met een factuurbedrag van 6.000 euro en/of
- een factuur met nummer 201575-1 en/of op naam van de familie [naam 3] en/of met een factuurbedrag van 4.400 euro en/of
- een factuur met nummer 201576-1 en/of op naam van [naam 4] en/of met een factuurbedrag van 4.000 euro en/of
geschrift valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door
in voormelde facturen valselijk en in strijd met de waarheid een omschrijving van goederen en/of diensten en/of werkzaamheden en/of een prijs en/of (totaal)bedrag te vermelden alsof die goederen en/of diensten en/of werkzaamheden geleverd en/of verricht zijn door [bedrijf 1] en/of door verdachte, terwijl deze goederen en/of diensten en/of werkzaamheden niet zijn geleverd en/of verricht door [bedrijf 1] en/of verdachte met het oogmerk om die facturen door [bedrijf 1] en/of door verdachte, als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Het onder feit 2 ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard, met uitzondering van het derde gedachtestreepje. Verdachte dient daarvan partieel vrijgesproken te worden nu die factuur niet vals was. De familie [naam 3] heeft het bedrag op de factuur daadwerkelijk betaald aan verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
4.3.1.1 De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 mei 2014 heeft [medeverdachte 1] , de partner van [medeverdachte 2] , een woning aan de [adres 2] gekocht voor een bedrag van € 180.000,--. Aan [medeverdachte 1] is op 3 juli 2014 een hypotheek voor deze woning verleend ter hoogte van € 170.000,-- door de Volksbank Gronau-Ahaus.2 Op 4 augustus 2014 is de woning aan haar geleverd.3
Op 10 mei 2014 – vóór de aankoop van de woning – zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] gezamenlijk bij andere potentiële kopers Voorthuijzen en Visser aan de deur geweest om hen er op intimiderende wijze van te weerhouden ook op de woning te bieden.4 De makelaar van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] heeft vervolgens bij de SNS bank achtergehouden dat er meerdere potentiële kopers waren, waardoor de verkoopprijs niet hoger is gekomen dan € 180.000,--. Om die reden is verder onderzoek verricht naar de aankoop van de woning. Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] zelf geen hypotheek kon verkrijgen voor de woning.5
Voor de verbouwing zijn onder meer een architect, een binnenhuisarchitect en diverse werklieden ingeschakeld. In de voorfase hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] gezamenlijk gesprekken gevoerd met architect Loman en binnenhuisarchitect Ilse Damhuis over de verbouwing van de woning.6 [medeverdachte 1] heeft de leiding op zich genomen tijdens de verbouwing. Hij was het aanspreekpunt.7
Na de verbouwing van de woning, is deze op 18 juli 2017 getaxeerd door makelaars
[naam 5] en [naam 6] , die door de rechter-commissaris zijn benoemd tot deskundigen.8 De marktwaarde van de woning is getaxeerd op een bedrag van € 425.000,--. De verbouwwaarde is getaxeerd op een bedrag van € 385.000,--. De woning is volledig herbouwd en de herbouwwaarde is de minimale investering die gedaan moet zijn na de aankoop. De oorspronkelijke inhoud van 400 kubieke meter is vergroot naar 780 kubieke meter. De herbouw is zeer grondig aangepakt, waarbij de woning van alle gemakken en luxe is voorzien.9
Ten tijde van de herbouw van de woning had [medeverdachte 1] meerdere Nederlandse en Duitse bankrekeningen op haar naam staan. Uit onderzoek naar de Duitse zakelijke bankrekening [rekeningnummer 1] is gebleken dat een bedrag van in totaal € 71.000,33 voor de herbouw per bank is gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 1] .10 Hieraan lagen tien facturen ten grondslag.11 Verdachte is eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 1] (handelsnaam: [bedrijf 1] ).12
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 1] meerdere contante betalingen heeft verricht met betrekking tot de herbouw van de woning. Verdachte coördineerde met zijn bedrijf de werkzaamheden van de herbouw. Verdachte heeft – naast de girale betalingen die hij van [medeverdachte 1] heeft ontvangen – contante betalingen ontvangen van [medeverdachte 1] voor arbeidsuren en materiaal. Verdachte heeft hetgeen hij niet gefactureerd heeft, contant betaald gekregen door [medeverdachte 1] . Verdachte heeft het contante geld in verschillende coupures ontvangen, waaronder coupures van € 200,--.13
Een groot deel van het contante geld heeft verdachte – zelf dan wel via zijn vrouw – gestort op zijn privé- en zakelijke bankrekeningen. De eerste contante storting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014 en de laatste op 3 maart 2016. Uit onderzoek is gebleken dat dit een totaalbedrag betreft van € 91.722,-- bestaande uit stortingen van in totaal € 53.441,-- op zijn zakelijke rekening14 en stortingen van € 24.537,--, € 2.791,-- en € 10.953,-- op zijn privérekeningen. 15 Verder heeft verdachte met zijn gezin van een deel van het contante geld geleefd dat hij van [medeverdachte 1] heeft ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat in 2015 en 2016 een bedrag van € 15.122,-- minder aan privé uitgaven is gedaan door verdachte.16
Verdachte heeft op 10 maart 2015 bij [bedrijf 2] een breedplaatvloer van € 4.852,94 contant betaald met geld dat hij van [medeverdachte 1] heeft ontvangen. Het gaat hierbij om twee contante betalingen van respectievelijk € 4.513,94 op 10 maart 2015 en € 338,80 op 19 mei 2015.17
Alles bij elkaar opgeteld, heeft verdachte van [medeverdachte 1] een totaalbedrag van € 111.696,74 contant ontvangen.
4.3.1.2 De overwegingen van de rechtbank
In het vonnis van [medeverdachte 1] , gewezen op 24 januari 2023, is overwogen dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de door [medeverdachte 1] contant betaalde geldbedragen – die onder meer aan verdachte zijn betaald – onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De geldbedragen die aan verdachte zijn betaald, hebben dus geen legale herkomst. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wist (al dan niet in voorwaardelijke zin) dat de door hem ontvangen geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen andere klanten had die zulke grote geldbedragen zwart aan hem betaalden. Hij heeft wel gedacht dat het geld van [medeverdachte 1] met criminele activiteiten was verkregen.18 Tijdens de bouw heeft hij namelijk gehoord dat [medeverdachte 1] met criminele activiteiten in verband werd gebracht.19 Ook heeft hij tijdens de bouw gehoord dat [medeverdachte 1] ‘fout’ is.20 De echtgenote van verdachte heeft daarnaast verklaard dat het algemeen bekend is dat [medeverdachte 1] in de hennephandel/wiethandel zit.21 Gelet op het voorgaande, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte de contante geldbedragen van [medeverdachte 1] heeft ontvangen – met in zijn achterhoofd de wetenschap dat [medeverdachte 1] zich bezighield met criminele activiteiten – is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de betreffende bedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.
Verdachte heeft vervolgens de contant ontvangen geldbedragen gestort en verspreid over zijn verschillende bankrekeningen. Ook heeft hij materialen voor de herbouw contant betaald en heeft hij van een deel van het contante geld geleefd. De geldbedragen zijn niet verwerkt in zijn administratie. Verdachte heeft deze geldbedragen aldus verworven, voorhanden gehad, gebruikt en omgezet.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank is, gelet op de duur van het witwassen en de hoeveelheid aangenomen contante betalingen, van oordeel dat verdachte van het hiervoor genoemde witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.2
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit (met uitzondering van de factuur van de familie [naam 3] ) - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
-
het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 december 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
-
geschriften, te weten facturen van [bedrijf 1] (BOB077a-05, BOB077a-06 en BOB077a-08), p. 5007, 5009 en 5014.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de factuur van de familie [naam 3] valselijk heeft opgemaakt. Verdachte heeft daarover bij de politie verklaard dat de factuur met nummer 201575-1 ten name van [naam 3] van 15 oktober 2015 ter hoogte van € 4.399,56 een nepfactuur betreft met betrekking tot het geld dat hij van [medeverdachte 1] heeft ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat hij in totaal € 4.400,-- van [medeverdachte 1] heeft ontvangen. De originele factuur van de familie [naam 3] had betrekking op een bedrag van € 7.800,--. Later heeft hij deze nepfactuur gemaakt.22 Dat de familie [naam 3] ook een bedrag aan verdachte hebben voldaan, maakt niet dat de onderhavige factuur niet vals is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 juli 2014 tot en met 1 juli 2016 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, telkens voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 111.696 euro, verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en van die voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, telkens wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
hij in de periode van 24 juli 2015 tot en met 29 oktober 2015 te Overdinkel, gemeente Losser, meermalen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een factuur met nummer 2015-24-07 en op naam van [naam 1] en met een factuurbedrag van 4.250 euro en
- een factuur met nummer 2015-01-09 en op naam van [naam 2] en met een factuurbedrag van 6.000 euro en
- een factuur met nummer 201575-1 en op naam van de familie [naam 3] en met een factuurbedrag van ongeveer 4.400 euro en
- een factuur met nummer 201576-1 en op naam van [bedrijf 3] en met een factuurbedrag van ongeveer 4.000 euro,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door in voormelde facturen valselijk en in strijd met de waarheid een omschrijving van goederen en/of diensten en/of werkzaamheden en/of een prijs en/of totaalbedrag te vermelden alsof die goederen en/of diensten en/of werkzaamheden geleverd en/of verricht zijn door [bedrijf 1] en door verdachte, terwijl deze goederen en/of diensten en/of werkzaamheden niet zijn geleverd en/of verricht door [bedrijf 1] en verdachte, met het oogmerk om die facturen door [bedrijf 1] en door verdachte als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225 en 420bis Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
9 De beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2, het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen geldbedrag van € 3.100,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
Buiten staat
Mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. R. ter Haar zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.