4.3.1
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank zal de feiten 1 en 2 vanwege de samenhang tezamen behandelen.
4.3.1.1 Het beoordelingskader
Voorop gesteld wordt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband is te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. De rechtbank zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.2
4.3.1.2 De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 mei 2014 heeft [verdachte] , de partner van [medeverdachte 3] , een woning aan de [adres 2] gekocht voor een bedrag van € 180.000,--. Aan [verdachte] is op 3 juli 2014 een hypotheek voor deze woning verleend ter hoogte van € 170.000,-- door de Volksbank Gronau-Ahaus.3 Op 4 augustus 2014 is de woning aan haar geleverd.4
Op 10 mei 2014 – vóór de aankoop van de woning – zijn [verdachte] en haar partner [medeverdachte 3] gezamenlijk bij andere potentiële kopers [naam 4] en [naam 5] aan de deur geweest om hen er op intimiderende wijze van te weerhouden ook op de woning te bieden.5 De makelaar van [verdachte] en [medeverdachte 3] heeft vervolgens bij de SNS bank achtergehouden dat er meerdere potentiële kopers waren, waardoor de verkoopprijs niet hoger is gekomen dan € 180.000,--. Om die reden is verder onderzoek verricht naar de aankoop van de woning. Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 3] zelf geen hypotheek kon verkrijgen voor de woning.6
Voor de verbouwing zijn onder meer een architect, een binnenhuisarchitect en diverse werklieden ingeschakeld. In de voorfase hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] gezamenlijk gesprekken gevoerd met [bedrijf 4] en binnenhuisarchitect [bedrijf 1] over de verbouwing van de woning.7 [medeverdachte 3] heeft de leiding op zich genomen tijdens de verbouwing. Hij was het aanspreekpunt.8
Na de verbouwing van de woning, is deze op 18 juli 2017 getaxeerd door makelaars
[naam 7] en [naam 8] , die door de rechter-commissaris zijn benoemd tot deskundigen.9 De marktwaarde van de woning is getaxeerd op een bedrag van € 425.000,--. De verbouwwaarde is getaxeerd op een bedrag van € 385.000,--. De woning is volledig herbouwd en de herbouwwaarde is de minimale investering die gedaan moet zijn na de aankoop. De oorspronkelijke inhoud van 400 kubieke meter is vergroot naar 780 kubieke meter. De herbouw is zeer grondig aangepakt, waarbij de woning van alle gemakken en luxe is voorzien.10
Girale en contante betalingen met betrekking tot de herbouw van de woning
Ten tijde van de herbouw van de woning had [verdachte] meerdere Nederlandse en Duitse bankrekeningen op haar naam staan. Uit onderzoek naar de Duitse zakelijke bankrekening [rekeningnummer 1] is gebleken dat een bedrag van in totaal € 71.000,33 voor de herbouw per bank is gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 6] .11 Hieraan lagen tien facturen ten grondslag.12 [medeverdachte 1] is eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 6] (handelsnaam: bouwbedrijf [medeverdachte 1] ).13
Daarnaast is vanaf deze Duitse bankrekening van [verdachte] een bedrag van € 24.000,-- overgemaakt naar het bedrijf [bedrijf 7] B.V. Tevens is een bedrag van € 41.462,75 overgemaakt naar [bedrijf 1] V.O.F. Op de totaalfactuur14 van € 41.462,75 zijn echter ook kosten opgenomen die geen betrekking hebben op de herbouw van de woning. De post ‘vloer’ heeft betrekking op de herbouw en alleen dit bedrag kan als girale betaling worden meegenomen in de berekening van het totale giraal betaalde geld voor de herbouw. Dit betreft een bedrag van € 17.303,91.15 Uit onderzoek naar de Nederlandse privé bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] is gebleken dat een bedrag van € 2.544,-- aan [bedrijf 8] en een bedrag van € 1.899,70 aan [bedrijf 9] B.V. is betaald.
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 3] meerdere contante betalingen heeft verricht met betrekking tot de herbouw van de woning. [medeverdachte 3] heeft een bedrag van € 21.000,-- in delen contant betaald aan [bedrijf 1] . Op 7 maart 2015 is een bedrag van
€ 2.500,-- contant voldaan en op 17 april 2015 zijn bedragen van € 7.505,-- en € 10.995,-- contant voldaan.16 Daarnaast heeft [medeverdachte 3] een bedrag van € 2.770,-- in coupures van
€ 100,-- betaald aan architect [naam 9] . [verdachte] is bij deze contante betaling aanwezig geweest.17 Ook heeft [medeverdachte 3] op 8 juli 2016 aan dhr. [naam 1] van [bedrijf 2] een bedrag van € 11.700,-- contant betaald.18 Daarnaast heeft [medeverdachte 3] een bedrag van ongeveer € 4.600,-- contant betaald aan hovenier [naam 2] . [naam 2] heeft voor ongeveer
€ 4.000,-- aan materialen moeten aanschaffen en hij heeft ongeveer dertig uren gewerkt. Hij heeft voor dit werk € 22,50 per uur ontvangen.19
[medeverdachte 1] coördineerde met zijn bedrijf de werkzaamheden van de herbouw. [medeverdachte 1] heeft – naast de girale betalingen die hij van [verdachte] heeft ontvangen – contante betalingen ontvangen van [medeverdachte 3] voor arbeidsuren en materiaal. [medeverdachte 1] heeft hetgeen hij niet gefactureerd heeft, contant betaald gekregen door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] heeft het contante geld in verschillende coupures ontvangen, waaronder coupures van € 200,--.20
Een groot deel van het contante geld heeft [medeverdachte 1] – zelf dan wel via zijn vrouw – gestort op zijn privé- en zakelijke bankrekeningen. De eerste contante storting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014 en de laatste op 3 maart 2016. Uit onderzoek is gebleken dat dit een totaalbedrag betreft van € 91.722,-- bestaande uit stortingen van in totaal € 53.441,-- op zijn zakelijke rekening21 en stortingen van € 24.537,--, € 2.791,-- en € 10.953,-- op zijn privérekeningen. 22 Verder heeft [medeverdachte 1] met zijn gezin van een deel van het contante geld geleefd dat hij van [medeverdachte 3] heeft ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat in 2015 en 2016 een bedrag van
€ 15.122,-- minder aan privé uitgaven is gedaan door [medeverdachte 1] .23
[medeverdachte 1] heeft op 10 maart 2015 bij Raab Kärcher een breedplaatvloer van € 4.852,94 contant betaald met geld dat hij van [medeverdachte 3] heeft ontvangen. Het gaat hierbij om twee contante betalingen van respectievelijk € 4.513,94 op 10 maart 2015 en € 338,80 op 19 mei 2015.24
Alles bij elkaar opgeteld, heeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] een totaalbedrag van € 111.696,74 contant betaald.
[medeverdachte 2] is als installateur werkzaam geweest bij de herbouw van de woning. [medeverdachte 2] heeft een totaalbedrag van € 9.438,-- gefactureerd aan [verdachte] voor zijn werkzaamheden. Dit bedrag is door de vader van [medeverdachte 3] overgemaakt naar [medeverdachte 2] .25
Vastgesteld kan worden dat het door [medeverdachte 2] gefactureerde bedrag niet kan overeenstemmen met in de in werkelijkheid verrichte werkzaamheden en betalingen. Uit getuigenverklaringen van onder meer [medeverdachte 1] en [naam 10] is naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] van het begin tot het einde van de herbouw aanwezig is geweest en dat hij zorgde voor het loodgieterswerk, de installaties, de elektriciteit, de verlichting, de montage en de domotica.26 Ook is gebleken dat hij een werknemer, genaamd [naam 11] , in dienst had. Uit de getuigenverklaring van [naam 11] is gebleken dat de duur van de bouw erg lang was, dat hij zo’n vijftig keer voor twee uren naar de woning is gegaan om werkzaamheden te verrichten en dat [medeverdachte 2] daar zelf ook werkzaamheden verrichtte.27 Ook uit de verklaring van getuige [getuige 1] en uit zijn werkbezoeken aan [medeverdachte 2] bij de woning, is gebleken dat het gefactureerde bedrag van € 9.438,-- niet kan kloppen, gelet op de luxe afwerking van de woning.
[medeverdachte 2] heeft één van de facturen van de [bedrijf 10] – met betrekking tot materialen voor de [adres 2] – ter hoogte van € 10.952,93 contant voldaan.28 Op verzoek van [medeverdachte 2] is deze factuur door de [bedrijf 10] gecrediteerd en op een andere naam ( [naam 12] gezet.29
Uit de analyse van de bankgegevens van [medeverdachte 2] is gebleken dat er meermalen contante stortingen zijn gedaan op zijn bankrekening in de periode dat hij werkzaam is geweest bij de herbouw. Vanaf 9 september 2015 zijn de contante stortingen niet meer in het kasoverzicht verwerkt. Na deze datum hebben echter nog zeven contante stortingen plaatsgevonden met bedragen ter hoogte van € 4.650,--, € 6.800,--, € 5.380,--, € 7.520,--, € 4.820,--, € 3.400,-- en € 2.500,--.30 Deze bedragen hebben bij elkaar opgeteld een totaalbedrag van € 35.070,-- opgeleverd aan contante stortingen op de zakelijk bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [medeverdachte 2] .
De girale salarisbetalingen aan werknemer [naam 11] hebben onregelmatig plaatsgevonden in de onderzoeksperiode.31 In 2015 is aan [naam 11] € 9.409,93 giraal en € 8.328,46 contant betaald. In de eerste helft van 2016 is aan [naam 11] € 6.776,30 giraal en € 4.625,64 contant betaald.32 De contante salarisbetalingen zijn niet terug te vinden in het kasboek. De salarissen die niet afliepen, zijn als vermogensmutatie geboekt en dus in feite vanuit privé betaald. Opgeteld is aan [naam 11] een bedrag van € 12.954,10 aan contanten betaald door [medeverdachte 2] . De boekhouder van [medeverdachte 2] heeft verklaard dat dit salaris betaald kan zijn uit contante betalingen van facturen die niet op de bank zijn gestort of vanuit contante opnames van de bankrekening.33 Zowel de zakelijke als privérekeningen hebben echter geen dusdanige contante opnames laten zien die dit kunnen verklaren.34
[medeverdachte 2] had een schuld bij zijn ouders van € 8.350,--.35 In de aangifte van de Belastingdienst van 2015 is deze schuld niet meer terug gevonden. Hieruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 2] de schuld heeft afgelost en dat dit – nu het niet volgt uit de bankgegevens – contant moet zijn voldaan na 31 december 2014.36
Het betreft in totaal een bedrag van € 66.527,03, bestaande uit de contante betaling van de factuur van de [bedrijf 10] , de contante loonuitbetalingen aan zijn medewerker [naam 11] , de contante aflossing van de schuld aan zijn ouders en de contante stortingen op zijn bankrekening. Dit heeft allemaal plaatsgevonden in de periode dat [medeverdachte 2] werkzaam was aan de [adres 2] .
Overige contante betalingen
Naast de contante betalingen door [medeverdachte 3] in het kader van de herbouw van de woning, zijn er ook andere contante uitgaven geweest. Onderzoek naar ongebruikelijke transacties heeft geleid naar vijf zogenoemde ‘money transfers’, oftewel contante stortingen, bij het Grens Wissel Kantoor (GWK) van in totaal € 4.903,--. Op 10 juli 2015 hebben vier stortingen plaatsgevonden op naam van [verdachte] ter hoogte van € 1.096,--, € 1.052,--, € 84,-- en € 233,--. Op 22 september 2015 heeft een storting plaatsgevonden op naam van [medeverdachte 3] ter hoogte van € 2.438,--.37
Ook zijn door [medeverdachte 3] meerdere vakanties bij [bedrijf 3] geboekt en contant betaald.38 Een vakantie naar Lanzarote ter hoogte van € 3.877,50 is op 26 april 2016 contant voldaan in twee bedragen, namelijk een bedrag van € 2.180,75 en een bedrag van € 1.696,75. De daarbij behorende factuur is op naam gesteld van [verdachte] .39
Daarnaast is gebleken dat in de periode van 9 februari 2015 tot en met 31 augustus 2015 door [medeverdachte 3] in totaal zes keer een contante betaling aan [bedrijf 5] is gedaan via het GWK. Dit betreft een totaalbedrag van € 1.207,05.40
Beschikking over contante gelden
Op 21 november 2012 is de eenmanszaak van [verdachte] , genaamd [verdachte] , opgericht. Deze eenmanszaak is gevestigd in Gronau, Duitsland. De eenmanszaak is bij de gemeente ingeschreven als detailhandel voor pyrotechniek.41 Op 6 april 2016 is het doel van de onderneming uitgebreid met de handel in kleine meubels en tuinbenodigdheden.42 [verdachte] heeft in de periode 2014 tot en met 2016 inkomen uit haar onderneming gehad. Ook heeft zij inkomen uit loondienst gehad door haar werk bij Rick’s Vis. In de jaren 2013 tot en met 2016 heeft [verdachte] niet de beschikking gehad over contante gelden. Ook is niet gebleken dat zij andere vorderingen heeft gehad in die periode.43 Uit de eenmanszaak zijn in de jaren 2014 tot en met 2016 ook geen contante geldopnames gedaan ten behoeve van privé doeleinden.44
[medeverdachte 3] heeft in de periode 2013 tot en met 2015 verschillende werkgevers gehad.45 Op
1 februari 2015 is door [medeverdachte 3] de onderneming [bedrijf 11] aangemeld bij het [bedrijf 12] in Ahaus.46 De onderneming is ingeschreven met als doel de handel en de verkoop van licht- en klimaattechniek en tuinbenodigdheden.47 [medeverdachte 3] heeft in 2015 en 2016 inkomen uit zijn onderneming gehad. Ook heeft hij inkomen uit loon gehad. In 2015 en 2016 heeft [medeverdachte 3] volgens de voorhanden zijnde administratie niet de beschikking gehad over contante gelden. Ook is niet gebleken dat hij andere vorderingen heeft gehad in die periode.48 In de periode 1 juli 2014 tot en met 1 juli 2016 zijn geen contante geldopnames gedaan vanaf de privé bankrekening [rekeningnummer 5] ten name van [medeverdachte 3] , met uitzondering van een op 28 januari 2016 contant opgenomen geldbedrag van € 50,--.49 In die periode zijn uit de onderneming ook geen contante geldopnames gedaan ten behoeve van privé doeleinden.50
4.3.1.3 De overwegingen van de rechtbank
De betalingen aan [medeverdachte 2]
is gedurende de gehele herbouw als installateur werkzaam geweest bij de woning aan de [adres 2] . Uit onderzoek is gebleken dat hij daar uitgebreide werkzaamheden heeft verricht. Daarnaast heeft hij in de periode van de herbouw meerdere contante geldbedragen gestort op zijn bankrekening. Ook heeft hij in deze periode een factuur van de [bedrijf 10] contant betaald, zijn werknemer gedeeltelijk contant betaald en een schuld aan zijn ouders contant voldaan. Tevens kan vastgesteld worden dat [medeverdachte 3] veel contante betalingen heeft verricht met betrekking tot de herbouw. De rechtbank concludeert uit deze omstandigheden dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 2] de contante geldbedragen van [medeverdachte 3] heeft ontvangen.
De hoogte van de herbouwkosten
De rechtbank zal het taxatierapport van deskundigen [naam 7] en [naam 8] als uitgangspunt nemen bij de berekening van de hoogte van de herbouwkosten. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan dit deskundig opgemaakte rapport. Door de bovengenoemde girale betalingen bij elkaar op te tellen, is naar beneden afgerond een bedrag van € 116.747,-- giraal betaald voor de verbouwing aan de [adres 2] . Door dit bedrag af te trekken van de totale herbouwkosten van € 385.000,--, blijft er een bedrag van € 268.253,-- over aan kosten die contant moeten zijn voldaan voor de herbouw.
De raadsman van [medeverdachte 3] heeft op 20 juni 2022 verschillende stukken ingediend, waaronder een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] . Deze stukken maken ook onderdeel uit van het dossier van [verdachte] . Deze schriftelijke verklaring houdt onder meer in dat de herbouwwaarde van de woning te hoog is ingeschat nu [medeverdachte 3] met familie en vrienden grotendeels zelf de verbouwing heeft verricht. [medeverdachte 3] heeft in deze verklaring niet uiteengezet wie van zijn familie en vrienden hebben geholpen en welke werkzaamheden zij zelf hebben verricht. Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden die door de ingeschakelde bedrijven zijn uitgevoerd acht de rechtbank het zonder nadere onderbouwing hoogst onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 3] de verbouwing met hulp van familie en vrienden voor het grootste deel zelf heeft verricht.
Wel is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier kan worden afgeleid dat er verbouwingswerkzaamheden in eigen beheer zijn verricht. De omvang van deze werkzaamheden is niet komen vast te staan, maar de werkzaamheden vertegenwoordigen wel een bepaalde waarde. De rechtbank zal om die reden de waarde schatten op een bedrag van ruim € 28.500,-- en de totaal niet giraal betaalde, en dus contant betaalde, herbouwkosten naar beneden afronden naar een bedrag van € 240.000,--.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal deze vraag hieronder stapsgewijs beantwoorden.
Een vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak geen brondelict kan worden vastgesteld waaruit de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen – waarmee mede de herbouw van de woning is gefinancierd – afkomstig zouden zijn. De rechtbank dient daarom eerst vast te stellen of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er grote contante geldbedragen zijn betaald door [medeverdachte 3] voor de herbouw van de gezamenlijke woning, die door [verdachte] is aangekocht. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] contante geldbedragen betaald voor overige zaken, zoals voor energiekosten en voor gezamenlijke vakanties met [verdachte] . Deze contante geldbedragen zijn op enig moment vervoerd, terwijl het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat zulk geld op een legale wijze is verkregen.
Daarnaast kan de herkomst van de contante geldbedragen niet worden verklaard door de legale inkomsten van [medeverdachte 3] of [verdachte] , dan wel op basis van reguliere handelsactiviteiten. Op basis van financiële gegevens waren zij beiden niet in het bezit van grote contante geldbedragen. Ook hebben zij uit hun ondernemingen geen contante geldopnames gedaan ten behoeve van privé doeleinden. Er is dus sprake van een contante geldstroom die op basis van de analyse van hun financiële gegevens niet kan worden verklaard. Ook zijn de contante geldbedragen op geen enkele manier fiscaal verantwoord, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat bezittingen, zoals contante gelden, in de belastingaangifte moeten worden verantwoord. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100,--, € 200,-- en € 500,-- in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt. Uit de verklaringen van [bedrijf 4] en [medeverdachte 1] is naar voren gekomen dat [medeverdachte 3] onder meer betaalde met briefjes van € 100,-- en € 200,--.
Gelet hierop is sprake van meerdere witwastypologieën dan wel witwasindicatoren.51 Het vermoeden van witwassen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtvaardigd.
De verklaring van [medeverdachte 3] over de herkomst van het contante geld
[medeverdachte 3] heeft een lange tijd geen verklaring gegeven over de herkomst van de contant betaalde geldbedragen. Op 20 juni 2022 heeft de raadsman van [medeverdachte 3] verschillende stukken, waaronder een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] , ingediend. Deze stukken zijn ter terechtzitting van 20 december 2022 in de zaak van [verdachte] gevoegd. De oorspronkelijke behandeling van de zaak stond gepland op 12 december 2021. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verklaring laat is gegeven.
De schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] heeft betrekking op de herkomst van een gedeelte van de contant betaalde geldbedragen ten aanzien van de herbouw, namelijk een bedrag van € 150.000,--. [medeverdachte 3] (en ook [verdachte] ) heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de overige contante betalingen voor de herbouw.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in 2014 en 2015 in totaal € 150.000,-- heeft geleend van [naam 3] voor de herbouw van de woning aan de [adres 2] . Het was voor [medeverdachte 3] niet mogelijk om een financiering van een bank te krijgen wegens een eerdere ontnemingszaak. [naam 3] heeft op 28 april 2012 samen met drie anderen de hoofdprijs in de Westdeutsche Lotterie gewonnen. De hoofdprijs ter hoogte van
€ 3.501.699,60 is op 8 mei 2012 op de rekening van [naam 3] gestort. [naam 3] had recht op 50% van de prijs, ruim 1,75 miljoen euro. Op 17 september 2013 heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.015.492,--. Hiertegen is bezwaar aangetekend door [naam 3] en dit bezwaar is op 24 november 2015 ongegrond verklaard. In de drie hierop volgende jaren is er tot aan de Hoge Raad geprocedeerd en [naam 3] is op 15 december 2017 in het ongelijk gesteld. [medeverdachte 3] heeft gesteld dat [naam 3] contant geld heeft uitgeleend aan vrienden, waaronder [medeverdachte 3] zelf.
[medeverdachte 3] heeft het geldbedrag ter hoogte van € 150.000,-- op drie verschillende momenten van [naam 3] geleend. In 2014 heeft hij € 50.000,-- geleend. In april 2015 heeft hij ook
€ 50.000,-- geleend en in juni/juli heeft hij nogmaals € 50.000,-- geleend. [medeverdachte 3] mocht niet eerder over deze geldlening praten, omdat [naam 3] hier bezwaar tegen zou hebben. Tegen hem liep namelijk nog de procedure over de naheffingsaanslag, aldus [medeverdachte 3] .
De bovenstaande schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] is in de zaak van [verdachte] gevoegd, alsmede bankafschriften van [naam 3] en een e-mailwisseling tussen de Belastingdienst en de accountant van [naam 3] . Uit de overgelegde bankafschriften is naar voren gekomen dat [naam 3] inderdaad een grote prijs heeft gewonnen in de Duitse loterij en dat hij meermalen contante opnames van grote geldbedragen heeft gedaan. Tevens zijn persoonsgegevens van [naam 3] bijgevoegd door middel van een kopie van zijn identiteitskaart.
De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] op basis van het bovenstaande concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Het nadere onderzoek door het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van [medeverdachte 3] . Uit dit nadere onderzoek is gebleken dat [naam 3] in een getuigenverhoor heeft bevestigd dat hij een grote prijs heeft gewonnen in de Duitse loterij en meermalen contante geldopnames heeft gedaan. Toen [naam 3] telefonisch werd uitgenodigd voor het getuigenverhoor, heeft hij in eerste instantie verklaard geen lening te hebben verstrekt. Tijdens het getuigenverhoor heeft [naam 3] verklaard dat hij toch wel geld heeft geleend, namelijk aan een persoon genaamd ‘ [naam 13] ’. [naam 3] heeft verklaard dat hij hem al twintig jaren kent. De rechtbank acht het op zijn minst genomen opmerkelijk dat [naam 3] de achternaam van [medeverdachte 3] niet goed kent, terwijl hij heeft verklaard hem al twintig jaren te kennen.
Uit de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] is naar voren gekomen dat hij drie keer een bedrag van € 50.000,-- heeft geleend van [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij op verschillende momenten geld aan [medeverdachte 3] heeft geleend. Dit ging soms om € 50.000,--, maar ook om € 30.000,-- en € 20.000,--. Dit zou volgens [naam 3] zijn gebeurd in de periode van 2012 tot en met 2017, maar dit weet hij niet meer zeker. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en [naam 3] op dit punt niet overeenkomen.
Daarnaast heeft [naam 3] verklaard dat [medeverdachte 3] niet over de geldlening mocht praten. [naam 3] wilde niet dat deze lening naar de buitenwereld bekend werd en dat zijn vrouw dit te weten zou komen. Uit de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] is echter naar voren gekomen dat hij ten tijde van de politieverhoren heeft gezwegen, omdat [naam 3] er bezwaar tegen had dat hij zou verklaren wegens lopende gesprekken met de Belastingdienst over de invordering van een naheffing van ruim één miljoen euro. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en [naam 3] ook op dit punt niet overeenkomen. Daar komt bij dat uit de door de verdediging overgelegde stukken is gebleken dat de Belastingdienst al in januari 2018 de bankafschriften van de accountant van [naam 3] heeft ontvangen en dus op de hoogte was van de prijs. In januari 2018 heeft [naam 3] kennelijk brieven opgesteld aan de overige loterijwinnaars met het verzoek hun aandeel qua kansspelbelasting terug te storten, aangezien hij kansspelbelasting moest betalen.
Gelet op het bovenstaande en het feit dat het zeer onwaarschijnlijk is dat iemand meermalen ‘zomaar’ grote contante geldbedragen leent aan iemand waarvan hij de naam amper kent zonder daarvan ook maar iets op papier te zetten, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 3] over de geldlening van [naam 3] ongeloofwaardig en niet betrouwbaar moet worden geacht.
De rechtbank acht de resultaten van het door het Openbaar Ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd en dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldbedragen van € 240.000,-- (contante betalingen met betrekking tot de herbouw) en daarmee de woning en € 9.987,55 (overige contante betalingen) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit, gelet op de handelswijze, wist bij het voorhanden hebben, overdragen, omzetten en het gebruik maken daarvan. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of [medeverdachte 3] en [verdachte] de feiten tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 3] en [verdachte] op een nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt, waarbij zij allebei een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het witwassen. Op basis van de onder 4.3.1.2 genoemde feiten en omstandigheden, kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] en [verdachte] een economische eenheid vormden tijdens de aankoop en de herbouw van de woning. Voor de aankoop van de woning hebben zij samen een intimiderend gesprek gevoerd met andere potentiële kopers. Daarnaast hebben zij samen dure reizen gemaakt. In de voorfase van de herbouw hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] samen gesprekken gevoerd met [bedrijf 4] en binnenhuisarchitect [bedrijf 1] . De hypotheeklening is verstrekt aan [verdachte] en de woning stond op haar naam. Een deel van de herbouwkosten is via de bankrekening van [verdachte] betaald. De overige kosten zijn via contante betalingen door [medeverdachte 3] voldaan.
Het kan niet anders dan dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van de contante betalingen door [medeverdachte 3] . Het betrof immers de herbouw van hun gezamenlijke gezinswoning en uit de verklaring van [bedrijf 4] is naar voren gekomen dat [verdachte] aanwezig was toen hij contant uitbetaald kreeg door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben na de herbouw van de woning geprofiteerd van het witwassen van de contante geldbedragen nu zij maandenlang hebben samengewoond in de luxe afgewerkte woning en daarvan woongenot hebben ondervonden.
Daarnaast zijn de contante betalingen aan [bedrijf 5] in het kader van de gezamenlijke huishouding verricht. De zogenoemde ‘money transfers’ bij het GWK zijn zowel door [medeverdachte 3] als door [verdachte] verricht. Verder is een gezamenlijke vakantiereis – waarbij de factuur op naam stond van [verdachte] – door [medeverdachte 3] contant voldaan.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat [medeverdachte 3] en [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking de contante geldbedragen hebben witgewassen en – in het verlengde daarvan – de (mede) door die geldbedragen zeer luxe verbouwde woning voorhanden hebben gehad.
De rechtbank is, gelet op de duur van het witwassen en de hoeveelheid contante betalingen, van oordeel dat [medeverdachte 3] en [verdachte] van het hiervoor genoemde witwassen een gewoonte hebben gemaakt.