4 De beoordeling
Nietige dagvaarding en niet-ontvankelijkheid [eiser] ?
4.1
De rechtbank heeft bij vonnis in het incident, gewezen tussen [eiser] en
[gedaagde 1] , al enkele knopen doorgehakt ten aanzien van de gestelde nietigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van [eiser] in haar vorderingen. De rechtbank heeft in de nadien genomen conclusies van antwoord van gedaagden geen nieuwe argumenten gelezen die daarop een ander licht werpen. Dat betekent dat de rechtbank haar beslissing handhaaft in die zin, dat zij oordeelt dat geen sprake is van een nietige dagvaarding en dat [eiser] ontvankelijk is in haar vorderingen tegen alle gedaagden in deze procedure.
Mag [eiser] de e-mails uit het bewijsbeslag gebruiken?
4.2
Het verweer van gedaagden ten aanzien van de e-mails die [eiser] heeft verworven door middel van bewijsbeslag komt erop neer, dat zij hebben vernomen dat
[eiser] deze heeft verkregen van [naam 1] onder de voorwaarde dat het [eiser] niet vrijstaat enige data die uit dit bewijsbeslag bij haar bekend zijn geraakt, kenbaar mag maken aan derden, waaronder in een procedure. [eiser] handelt volgens gedaagden onrechtmatig door in strijd met deze op haar rustende geheimhoudingsverplichting gegevens/data, die zij uit hoofde van afspraken met [naam 1] heeft verkregen, in deze gerechtelijke procedure in te brengen. Gedaagden menen dat hier sprake is van misbruik van recht.
4.3
De rechtbank stelt vast dat gedaagden deze stelling verder niet onderbouwen en er ook geen nader, concreet bewijs van aanbieden. Zo hebben gedaagden niet duidelijk gemaakt welke e-mails het betreft (bedacht moet worden dat [eiser] in deze procedure in totaal 209 producties in het geding heeft gebracht), niet concreet gesteld dat [eiser] en [naam 1] hier inderdaad afspraken over hebben gemaakt of wat de exacte inhoud is van deze afspraken en waarom eventuele schending van deze afspraken jegens gedaagden onrechtmatig is. Gedaagden hebben daarmee niet aan hun stelplicht voldaan, zodat de rechtbank reeds om die reden dit verweer zal passeren.
Zijn de e-mails afkomstig van [gedaagde 1] ?
4.4
De rechtbank heeft in het vonnis in het incident geoordeeld dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde 1] deze e-mails uit naam van en met instemming van [naam 1] heeft geschreven en verstuurd en dat deze afkomstig zijn van haar IP-adres. In de conclusie van antwoord van [gedaagden] die nadien in de procedure is ingebracht, heeft zij dit naar het oordeel van de rechtbank niet weten te ontzenuwen.
4.5
Zo trekt [gedaagden] het onderzoek, waaruit zou moeten blijken dat het betreffende IP-adres van [gedaagde 1] zou zijn, in twijfel zonder daarbij feitelijk te betwisten dat het haar IP-adres betreft. Daaruit volgt dat [gedaagden] deze gemotiveerde stelling van [eiser] onvoldoende heeft weersproken en zal de rechtbank er vanuit gaan dat het inderdaad het IP-adres van [gedaagde 1] betreft. Daarnaast heeft
[eiser] uitvoerig gemotiveerd op welke wijze kan worden herleid dat de betreffende
e-mails zijn verzonden vanuit dit IP-adres, wat is te zien onder “file” en vervolgens “properties”: daar staat het IP-adres van [gedaagde 1] vermeld als afzender (“Originating IP” of de onderste “Sent from”). [gedaagden] heeft ook dit onvoldoende weten te weerleggen, zodat de rechtbank dit tot uitgangspunt zal nemen.
4.6
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagden] dat [eiser] niet heeft aangetoond dat het niet [naam 1] zelf was die deze e-mails heeft verzonden. Zoals de rechtbank al eerder overwoog in het vonnis in incident heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde 1] degene was die de beschuldigingen heeft geuit aan het adres van [eiser] , hetgeen blijkt uit de volgende omstandigheden:
- [gedaagde 1] heeft naast [naam 1] de beschikking over de inloggegevens van de
e-mailaccounts van [naam 1] . Dat kan worden afgeleid uit het proces-verbaal van de deurwaarder van 24 december 2020 waarin deze verklaart dat [gedaagde 1] de wachtwoorden meerdere keren heeft gewijzigd en dat deze wachtwoorden bij haar bekend zijn;
- de concept-mails, waarover [eiser] beschikt, en die zijn verzonden vanaf het IP-adres van [gedaagde 1] , laten zien dat [gedaagde 1] zich (soms) vergist en zich voordoet als [naam 1] , zoals “Zojuist besproken met [naam 1] ( [naam 1] , rechtbank) om het namens de stichting te doen”, welk concept [gedaagde 1] vervolgens heeft aangepast in “Zojuist met [gedaagde 1] ( [gedaagde 1] , rechtbank) besproken om het namens de stichting te doen (…)” en heeft verstuurd;
- [gedaagde 1] schrijft (soms) concepten in haar eigen e-mailaccounts en verstuurt die concepten vervolgens via de e-mailaccounts van [naam 1] ;
- [gedaagde 1] beantwoordt aan [bedrijf 3] -vennootschappen gerichte e-mails met het
e-mailaccount van [naam 1] ;
- [gedaagde 1] is de auteur van documenten die als bijlage aan e-mails zijn gevoegd die verstuurd zijn vanuit de e-mailaccounts van [naam 1] ;
- [gedaagde 1] erkent zelf dat zij e-mails verstuurt vanuit [naam 1] . Dit blijkt uit één van de door [eiser] overgelegde audiofragmenten: “Zo doe ik het ook, maar niet vanuit mezelf, maar vanuit [naam 1] , zodat ik overal buiten beeld blijf”;
- [gedaagde 1] verstuurt ook e-mails namens [naam 1] en haarzelf vanuit de
e-mailaccounts van [naam 1] ;
- derden rondom [naam 1] en [gedaagde 1] weten dat [gedaagde 1] e-mails verstuurt vanuit de e-mailaccounts van [naam 1] ;
- op het moment dat de e-mails van de e-mailaccounts van [naam 1] werden gestuurd was [naam 1] zelf vaak aan het werk of op zakenreis;
- de opmaak, spelling en taal van de e-mails die zijn verstuurd vanuit de e-mailaccounts van [naam 1] lijken sterk op die van de e-mails die [gedaagde 1] vanuit haar eigen e-mailaccounts heeft verstuurd, zoals de harde returns, de d/t fouten en het gebruik van de woorden “staatshacker”, “kapotschrijven”, “dekmantel”, “rookgordijn”, “camouflagebedrijf” en “afbranden”.
4.7
[gedaagden] heeft dit alles onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank dit verder tot uitgangspunt zal nemen.
4.8
[gedaagden] heeft nog (als productie 16) een verklaring van [naam 1] in het geding gebracht, waarin deze – samengevat – verklaart dat hij alle e-mails heeft geschreven en verzonden. Deze verklaring kan [gedaagden] niet baten en wel hierom: [naam 1] begint met te verklaren dat hij niet alle e-mails die in de procedure zijn ingebracht, heeft gelezen maar er in vogelvlucht doorheen is gegaan. Voorts kan [naam 1] naar eigen zeggen niet meer achterhalen of alle e-mails daadwerkelijk door hem zijn getypt en verstuurd.
Het vervolg van zijn verklaring, dat de inhoud van de e-mails die afkomstig zijn van zijn e-mailaccounts door hem is bedacht, getypt en door hem verzonden, is in dat licht bezien niet betrouwbaar. Voorts acht de rechtbank zijn verklaring, dat voor zover in rechte zou komen vast te staan dat een deel van deze e-mails niet door hem is getypt of fysiek verzonden, hij deze bedacht heeft en aan [gedaagde 1] de opdracht heeft gegeven deze e-mails te typen en op de verzendknop te drukken, niet geloofwaardig, mede in het licht gezien van de feiten en omstandigheden als aangenomen onder r.o. 4.6.
4.9
Na een tumultueus optreden van [naam 1] op 16 maart 2023 heeft [gedaagde 1] de zitting met [naam 1] verlaten. De advocaat van [gedaagde 1] heeft daarna de stelling geponeerd dat [gedaagde 1] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door haar verzenden van e-mails omdat zij een willoos werktuig was van [naam 1] , die een man zou zijn die “geen nee kan dulden”. Ook die stelling verwerpt de rechtbank, omdat daarmee de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde 1] wordt miskend, nog daargelaten dat deze stelling niet nader wordt onderbouwd en er evenmin (concreet) bewijs van wordt aangeboden.
4.10
Nog los van de omstandigheid dat de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, geen geloof hecht aan de verklaring van [naam 1] dat, voor zover [gedaagde 1] al e-mails mocht hebben opgesteld en verzonden, dit in zijn opdracht is gebeurd, komt aan [gedaagde 1] geen beroep toe op artikel 6:170 BW. Uit dat artikel volgt dat voor schade, aan een derde (in dit geval [eiser] ) toegebracht door fout van een ondergeschikte (in dit geval [gedaagde 1] ), degene in wiens dienst de ondergeschikte haar taak vervult (in dit geval [naam 1] ) aansprakelijk is, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst zij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat ten tijde van het opstellen en verzenden van de e-mails sprake was van een rechtsbetrekking tussen [gedaagde 1] en [naam 1] en/of dat [gedaagde 1] daarin kon worden aangemerkt als ondergeschikte in dienst van [naam 1] .
Is de inhoud van deze door [gedaagde 1] verzonden e-mails onrechtmatig jegens [eiser] ?
4.11
In het vonnis in het incident heeft de rechtbank – samengevat – geoordeeld dat
[gedaagde 1] beperkt mag worden in haar grondrecht op vrijheid van meningsuiting, wanneer dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Daarvan is sprake wanneer de uitlatingen van [gedaagde 1] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW.
4.12
Daarbij heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat meerdere rechterlijke instanties (in eerste aanleg en in hoger beroep) [naam 1] op straffe van verbeurte van dwangsommen hebben verboden om [eiser] (nog langer) te beschuldigen van fraude, diefstal, het veroorzaken van de FIOD-inval, het plaatsen van terabytes aan porno, betrokkenheid in de porno-industrie en het hacken van twitteraccounts om de boekpresentatie van [gedaagde 1] zwart te maken. In al die uitspraken is geoordeeld dat het recht van [eiser] op eerbiediging van haar naam en goede reputatie zwaarder weegt dan het recht van [naam 1] om zijn mening vrij te uiten, mede en vooral ook omdat [naam 1] (hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld) tot op heden geen bewijs heeft geleverd van de juistheid van deze ernstige beschuldigingen. De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat tussen partijen niet in discussie is dat het in deze procedure feitelijk gaat over dezelfde
e-mails.
4.13
Er is geen reden over een en ander nu anders te oordelen. De conclusie is dat de inhoud van de door [gedaagde 1] verzonden e-mails onrechtmatig is jegens [eiser] .
Het handelen van gedaagden sub 2 t/m 4
4.14
De rechtbank zal tot uitgangspunt nemen dat gedaagden sub 2 t/m 4 onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] doordat zij betrokken waren bij het uiten van valse (onrechtmatige) beschuldigingen over [eiser] , onrechtmatig inzage hebben gekregen in privécommunicatie, persoonsgegevens en persoonlijke informatie van [eiser] , en betrokken waren bij het onrechtmatige onderzoek naar [eiser] , dat werd uitgevoerd door [gedaagde 1] . [eiser] heeft dit voldoende onderbouwd en [gedaagden] heeft dit verder niet inhoudelijk weersproken.
Het handelen van [gedaagde 5]
4.15
Het belangrijkste verwijt van de zijde van [eiser] aan het adres van [gedaagde 5] is dat hij nooit heeft ingegrepen toen hij zag dat het mailaccount van de bestuursvoorzitter van [gedaagde 7] langdurig en grootschalig werd misbruikt.
4.16
De rechtbank neemt – als onvoldoende weersproken door [gedaagde 5] – de volgende feiten en omstandigheden tot uitgangspunt:
- -
[gedaagde 5] wist dat het mailaccount van de bestuursvoorzitter van [gedaagde 7] werd beheerd door [gedaagde 1] ;
- -
[gedaagde 5] heeft tijdens zijn periode als lid van de raad van bestuur met grote regelmaat e-mails van dit mailaccount ontvangen waarin [eiser] ongefundeerd werd beschuldigd van ernstige misstanden;
- -
De inhoud van deze e-mails is evident onrechtmatig. [eiser] wordt in de e-mails valselijk beschuldigd van ernstige misstanden. Bovendien zijn deze e-mails gestuurd aan ministers, staatssecretarissen en andere hoogwaardigheidsbekleders. Het had voor [gedaagde 5] op het eerste gezicht duidelijk moeten zijn dat hij moest ingrijpen;
- -
[gedaagde 5] corrigeert de e-mails van [gedaagde 1] op inhoud, taal en structuur. Dat [gedaagde 5] zelf actief meeschrijft aan e-mails waarin [eiser] valselijk wordt beschuldigd betekent niet alleen dat [gedaagde 5] van de hoed en de rand wist, maar ook dat hij op de achtergrond [gedaagde 1] assisteerde met haar praktijken. Hij draagt dus actief bij aan het onrechtmatig handelen;
- -
[gedaagde 5] heeft [gedaagde 1] ook op andere vlakken geholpen bij de beschuldigingen tegen [eiser] . Het gaat om de onrechtmatige verklaring die hij samen met [naam 1] op de website van [gedaagde 7] plaatste en waarin hij [eiser] valselijk beschuldigde van het veroorzaken van de FIOD-inval, de onderzoeken die hij in opdracht van [gedaagde 1] uitvoerde en zijn betrokkenheid bij het verspreiden van het [bedrijf 1] rapport, dat [gedaagde 5] zelfs van commentaar voorzag. Door deze actieve handelingen van [gedaagde 5] maakte hij zich de ernstige beschuldigingen aan het adres van [eiser] eigen.
4.17
De rechtbank zal voorbij gaan aan het verweer van [gedaagde 5] dat de uitlatingen in een aantal e-mails er feitelijk op neerkomen dat vermoedens worden geuit en vragen worden gesteld omtrent de handelingen van [eiser] en dat dit geen aantasting van de eer en goede naam van [eiser] oplevert. Zoals de rechtbank reeds onder r.o. 4.11 t/m 4.13 heeft overwogen is de inhoud van deze e-mails wel degelijk onrechtmatig jegens [eiser] .
4.18
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 5] voorts actief was betrokken bij het overtreden van het vonnis van 25 juni 2019, waarbij het [naam 1] werd verboden om te beweren dat [eiser] de FIOD-inval bij [gedaagde 7] had veroorzaakt. [gedaagde 5] heeft samen met [naam 1] een verklaring op de website van [gedaagde 7] geplaatst waarin herhaaldelijk wordt vermeld dat [eiser] met de AIVD zou hebben gesproken, wat tot de FIOD-inval bij [gedaagde 7] zou hebben geleid. Het verweer van [gedaagde 5] dat het vonnis alleen tegen [naam 1] was gericht kan hem niet baten, omdat plaatsing van de verklaring op de website van [gedaagde 7] reeds een evidente schending van dat verbod oplevert, zoals overwogen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel.
4.19
De rechtbank stelt vast dat het rapport van [bedrijf 1] op 6 december 2020 is verzonden aan [gedaagde 5] en aan meer dan 200 medewerkers van [gedaagde 7] (van wie er 25 hebben gereageerd met de mededeling dat ze dachten dat deze mail niet voor hen was bedoeld en dat ze deze meteen zouden verwijderen). Deze 25 medewerkers hebben nog dezelfde dag een e-mail gekregen namens [gedaagde 5] en [naam 1] met de mededeling dat zij samen hebben afgesproken dat iedereen het rapport mag lezen.
4.20
De rechtbank volgt [eiser] in haar stelling dat op 3 december 2020 tussen haar en [naam 1] een procesafspraak is gemaakt (in een lopende procedure) inhoudende dat [naam 1] zich zou onthouden van “het doen van uitspraken tegen derden over de verwijten die in deze procedure aan de orde zijn” en dat [gedaagde 5] hiervan op de hoogte was.
De stelling van [gedaagde 5] dat hij zich dit niet kan herinneren acht de rechtbank een onvoldoende betwisting daarvan, want dit laat onverlet dat hij destijds daarvan heeft geweten en vanwege zijn rol bij [gedaagde 7] ook moest weten.
4.21
De rechtbank verwerpt de stelling van [gedaagde 5] dat het verspreiden van het rapport van [bedrijf 1] geen schending oplevert van deze afspraak, onder verwijzing naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel van 15 december 2020 waarin het [naam 1] werd verboden dit rapport te verspreiden of anderszins te gebruiken op straffe van een dwangsom, met daarnaast het gebod om aan alle personen die het rapport hadden ontvangen een e-mail te sturen met als onderwerpregel “Rapport [bedrijf 1] is onrechtmatig”.
Is sprake van zuiver nalaten?
4.22
[gedaagde 5] meent dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, omdat in zijn geval sprake zou zijn van een “zuiver nalaten” en beroept zich daarbij (onder meer) op het arrest van de Hoge Raad van 22 november 19741 (struikelende broodbezorger). Daarin werd overwogen dat van een rechtsplicht om een waargenomen gevaarsituatie voor het ontstaan waarvan men niet verantwoordelijk is, op te heffen of anderen daarvoor te waarschuwen, in het algemeen ook voor volwassenen alleen sprake kan zijn, wanneer de ernst van het gevaar dat die situatie voor anderen meebrengt tot het bewustzijn van de waarnemer is doorgedrongen, dit behoudens het bestaan van bijzondere verplichtingen tot zorg en oplettendheid zoals kunnen voortvloeien uit een speciale relatie met het slachtoffer of met de plaats waar de gevaarsituatie zich voordoet.
4.23
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan [gedaagde 5] geen beroep toe op het leerstuk van zuiver nalaten, omdat de ernst van het gevaar dat die situatie voor [eiser] meebracht tot het bewustzijn van [gedaagde 5] is doorgedrongen (zoals blijkend uit de opsomming onder r.o. 4.16) en omdat op [gedaagde 5] daarnaast een bijzondere verplichting tot zorg en oplettendheid rustte, voortvloeiend uit zijn positie binnen [gedaagde 7] . [gedaagde 5] is lid van de raad van bestuur van [gedaagde 7] en van hem mag extra zorgvuldig optreden worden verwacht wanneer hij constateert dat het [gedaagde 7] -mailaccount van de bestuursvoorzitter wordt beheerd door een onbevoegd persoon van buiten de organisatie en vanuit dat mailaccount (grootschalig) misbruik wordt gemaakt waarbij een derde van ernstige misstanden wordt beschuldigd.
4.24
Daarbij komt dat – naar [eiser] onweersproken heeft gesteld – [gedaagde 5] als lid van de raad van bestuur in een geprivilegieerde positie verkeert: als een van de weinigen heeft hij de mogelijkheid gehad om iets aan de onrechtmatige situatie te veranderen. Daarnaast kent [gedaagde 5] [eiser] al jaren en wist hij – naar [eiser] wederom onweersproken heeft gesteld – dat [eiser] niet fraudeert, niet in de porno zit, geen zonnepanelen verduistert, niet in drugs handelt, geen rechters omkoopt en niet in een Afrikaanse commune zit die de Nederlandse infrastructuur overneemt. Bovendien moet het corrigeren van e-mails of deelnemen aan (de opzet van) onderzoeken naar [eiser] veeleer als deelnemen en niet als nalaten worden gekwalificeerd.
4.25
Gelet op het vorengaande oordeelt de rechtbank dat [gedaagde 5] in zijn positie als lid van de raad van bestuur van [gedaagde 7] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] .
Het handelen van [gedaagde 6]
4.26
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat [gedaagde 6] bestuurder (CEO) van [bedrijf 4] B.V. was ten tijde van zijn door [eiser] verweten handelen, bestaande uit:
het op de hoogte zijn van de onrechtmatige (valse) beschuldigingen van
[gedaagde 1] en [naam 1] in de richting van [eiser] en het voortdurend schenden van haar privacy en daarbij niet in te grijpen of [eiser] te waarschuwen;
- -
het verzenden van vele e-mails waarin hij het uiten van onrechtmatige gedragingen door [gedaagde 1] en [naam 1] aanmoedigt en/of zelf [eiser] onheus bejegent, waardoor haar goede naam en reputatie zijn beschadigd;
- -
het toestaan dat de niet-geanonimiseerde beschikking in een arbeidszaak tussen [eiser] en [bedrijf 2] op de website van [bedrijf 2] is geplaatst, waardoor de privacy van [eiser] is geschonden;
- -
het in zijn hoedanigheid als CEO van [bedrijf 4] B.V. betrokken zijn bij het verspreiden van het niet-onafhankelijke rapport van [bedrijf 1] ;
- -
het afgeven van een verklaring waarin hij valselijk beweert dat de relatie tussen [eiser] en [naam 1] sinds 2008 voorbij zou zijn;
- -
het na zijn pensionering contact opnemen en onderhouden met [naam 2] , beheerder van diverse smaadsites waarop dagelijks smadelijke teksten over [eiser] werden gepubliceerd, waarbij [gedaagde 6] verzoeken om negatieve artikelen over [eiser] te publiceren één op één doorstuurde aan [naam 2] , commentaar leverde op de (concept) artikelen van [naam 2] en door [naam 2] werd geïnformeerd over wat de “score” was, dat wil zeggen hoeveel mensen de negatieve artikelen en dreigingen over [eiser] hadden gelezen.
De rechtbank zal nu ingaan op de vraag of dit handelen kan worden vastgesteld en dit aan [gedaagde 6] kan worden toegerekend en zo ja, of dit onrechtmatig is jegens [eiser] .
4.27
[gedaagde 6] ontkent op zich niet dat hij op de hoogte was van de onrechtmatige (valse) beschuldigingen van [gedaagde 1] en [naam 1] in de richting van [eiser] en het voortdurend schenden van haar privacy. Hij erkent dat hij niet heeft ingegrepen, omdat hij vindt dat er geen sprake is van gevaarzetting en omdat hij geen eigen keuze heeft in het ontvangen van e-mails waarin hij in een bcc of cc staat. [gedaagde 6] meent verder dat hij, door te reageren op de e-mails van [naam 1] van 28 juli 2019, 20 oktober 2019 en 12 november 2019 geen onrechtmatige daad pleegt jegens [eiser] .
4.28
De rechtbank ziet dat anders: met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de reacties van [gedaagde 6] moeten worden gezien als aanmoediging voor het (verder) onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] en [naam 1] . Bovendien is de inhoud van deze e-mails, zoals de rechtbank reeds onder r.o. 4.11 t/m 4.13 heeft overwogen, wel degelijk onrechtmatig jegens [eiser] .
Is sprake van zuiver nalaten?
4.29
Net als [gedaagde 5] beroept [gedaagde 6] zich op het leerstuk van zuiver nalaten. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover heeft overwogen onder r.o. 4.22. Naar het oordeel van de rechtbank komt ook aan [gedaagde 6] geen beroep toe op zuiver nalaten, omdat de ernst van het gevaar dat die situatie voor [eiser] meebracht tot het bewustzijn van [gedaagde 6] is doorgedrongen (zoals blijkend uit de opsomming onder r.o. 4.26) en omdat op [gedaagde 6] daarnaast een bijzondere verplichting tot zorg en oplettendheid rustte, voortvloeiend uit zijn positie binnen [bedrijf 2] . [gedaagde 6] was CEO van [bedrijf 4] B.V. en van hem mag daarom extra zorgvuldig optreden worden verwacht wanneer hij constateert dat [eiser] voortdurend vals wordt beschuldigd en haar privacy wordt geschonden.
4.30
Daarbij komt dat – naar [eiser] onweersproken heeft gesteld – [gedaagde 6] als CEO in een geprivilegieerde positie verkeert: als een van de weinigen heeft hij de mogelijkheid om iets aan de onrechtmatige situatie te veranderen. Bovendien moet het verzenden van vele e-mails waarin hij het uiten van onrechtmatige gedragingen door [gedaagde 1] en [naam 1] (al dan niet met behulp van [naam 2] ) aanmoedigt en zijn betrokkenheid bij het verspreiden van het niet-onafhankelijke rapport van [bedrijf 1] veeleer als deelnemen en niet als nalaten worden gekwalificeerd.
4.31
Naar [eiser] onweersproken heeft gesteld, wordt [gedaagde 6] geacht alle genoemde gedragingen te hebben verricht in zijn hoedanigheid als bestuurder van [bedrijf 4] B.V. en heeft hij zijn taak als bestuurder onbehoorlijk uitgeoefend. [gedaagde 6] is immers persoonlijk op de hoogte van het feit dat [bedrijf 2] B.V. onrechtmatig handelt jegens [eiser] . Hij oefent zijn taak als bestuurder van de vennootschap [bedrijf 4] B.V., die via [bedrijf 5] B.V. het dagelijks bestuur van [bedrijf 2] B.V. bepaalt, onbehoorlijk uit.
4.32
Dit leidt ertoe dat [gedaagde 6] in zijn hoedanigheid van direct bestuurder van
[bedrijf 4] B.V. en indirect bestuurder van [bedrijf 2] B.V. op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig handelt. [bedrijf 2] B.V. wordt bestuurd door de rechtspersoon-bestuurder [bedrijf 5] B.V., die op haar beurt wordt bestuurd door [bedrijf 4] B.V. Als bestuurder van [bedrijf 4] B.V. bewerkstelligt en/of laat [gedaagde 6] het nalaten van ingrijpen door [bedrijf 5] B.V. toe. Het nalaten in te grijpen, terwijl [bedrijf 5] B.V. (via uitvoerend bestuurder [gedaagde 6] ) wetenschap heeft van de onrechtmatige gedragingen van [bedrijf 2] , brengt mee dat [bedrijf 5] B.V. ter zake een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en [bedrijf 5] B.V. dus onrechtmatig handelt. Op grond van artikel 2:11 BW is [gedaagde 6] hoofdelijk aansprakelijk voor schade die door dit onrechtmatig handelen wordt veroorzaakt.
4.33
Anders dan [gedaagde 6] meent, is het plaatsen door [bedrijf 2] van de
niet-geanonimiseerde beschikking in de arbeidsrechtelijke procedure tussen [eiser] en [bedrijf 2] onrechtmatig jegens [eiser] . Dit is in strijd met de AVG en ook met het veronderstelde goed werkgeverschap van [bedrijf 2] . [gedaagde 6] draagt hiervoor als CEO van [bedrijf 2] verantwoordelijkheid en handelt ook hier onrechtmatig jegens [eiser] . Daaraan doet niet af dat er in de media breed aandacht was voor deze kwestie.
4.34
Naar [eiser] onweersproken heeft gesteld, stelt de rechtbank vast dat het rapport van [bedrijf 1] op intranet van [bedrijf 2] (4.300 werknemers) is geplaatst. Zelfs wanneer dit een onafhankelijk rapport zou betreffen – wat niet het geval is – heeft [gedaagde 6] niet uitgelegd wat de noodzaak ervan is dat het gehele personeelsbestand kennis zou moeten nemen van eventuele misstanden waarvoor [eiser] verantwoordelijk zou zijn.
Nu nut en noodzaak voor het plaatsen van het rapport op intranet dus ontbreken, had [gedaagde 6] moeten beseffen dat hierdoor aanmerkelijke schade aan [eiser] zou worden toegebracht die daarmee geheel voor rekening en risico van [gedaagde 6] komt. Aldus heeft [gedaagde 6] , als CEO mede verantwoordelijk hiervoor, onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
4.35
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 6] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat de relatie tussen [eiser] en [naam 1] in 2008 is geëindigd. [eiser] heeft namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ook na 2008 nog een relatie had met [naam 1] . De omstandigheid dat zij elk weekend bij [naam 1] verbleef, elk jaar met hem op reis ging, samen met hem naar diners ging en ook als stel bij [gedaagde 6] en zijn vrouw bij elkaar op bezoek gingen, heeft zij verder niet onderbouwd (bijvoorbeeld door daarbij te benoemen in welke jaren dit zou zijn geweest).
Verder is het denkbaar dat [eiser] mogelijk deze activiteiten wel met [naam 1] heeft ondernomen buiten het kader van een relatie. Nu [eiser] in dat opzicht onvoldoende heeft gesteld, komt de rechtbank aan verdere bewijslevering van haar zijde niet meer toe.
4.36
De rechtbank volgt [eiser] in haar betoog dat [gedaagde 6] opdrachten aannam van [gedaagde 1] en [naam 1] en die opdrachten één op één doorstuurde naar [naam 2] , omdat noch [gedaagde 1] , noch [gedaagde 6] dit hebben weersproken. [gedaagde 6] heeft een foto van
[eiser] met een (mannelijke) stagiair van het bedrijf Dutch Solar Systems B.V. doorgestuurd naar [naam 2] met als mededeling: “Heb overigens wat leuke foto’s gekregen van [eiser] met haar Gambiaanse vriendje haha”. Een half uur later stuurt [gedaagde 6] nogmaals een bericht aan [naam 2] : “Heb wat foto’s van [eiser] met haar Gambiaanse vriend. Geïnteresseerd” (gevolgd door vier lachende smilies). [gedaagde 6] doet dit af als “misschien onhandig, maar niet onrechtmatig” maar de rechtbank gaat daar niet in mee. Uit de context die [eiser] heeft geschetst en die zij heeft onderbouwd met de correspondentie tussen [gedaagde 6] en [naam 2] blijkt overduidelijk dat het aanleveren van deze foto nieuw materiaal moest opleveren om de eer en goede naam van [eiser] aan te tasten. [gedaagde 6] heeft ook geen andere (goede) reden kunnen geven waarom het nodig was om deze foto’s van [eiser] aan te leveren aan [naam 2] . Deze heeft vervolgens een zeer suggestief artikel gepubliceerd waarbij ook gebruik is gemaakt van de door [gedaagde 6] aangeleverde foto’s, met als titel: “Werd [naam 1] bedrogen door ex?” [gedaagde 6] heeft hierdoor (ook pro se) onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] .
4.37
Gelet op het vorengaande oordeelt de rechtbank dat [gedaagde 6] zowel in zijn positie als CEO van [bedrijf 4] als pro se onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] .
Het handelen van [gedaagde 7]
4.38
[eiser] vat het onrechtmatige handelen van [gedaagde 7] als volgt samen:
- -
het plaatsen en geplaatst houden van de verklaring van [naam 1] en [gedaagde 5] op de website van [gedaagde 7] ;
- -
het plaatsen en geplaatst houden van het door [naam 1] bewerkte interview op de website van [gedaagde 7] ;
- -
het rapport van [bedrijf 1] werd verspreid onder werknemers;
- -
bemoeienis met de zaak [naam 1] / [eiser] .
4.39
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde 7] dat sprake zou zijn van een zuiver nalaten van haar zijde. Het plaatsen en geplaatst houden van een verklaring van [naam 1] en [gedaagde 5] en het door [naam 1] bewerkte interview op de website van [gedaagde 7] , alsmede het verspreiden van het rapport van [bedrijf 1] onder werknemers is namelijk geen (zuiver) nalaten, maar een handelen.
4.40
Het verweer van [gedaagde 7] dat het haar – in tegenstelling tot [naam 1] – niet verboden was om uitlatingen te doen over [eiser] , zodat het haar vrij stond om te verklaren hetgeen zij wenst met een beroep op haar vrijheid van meningsuiting, kan haar niet baten. [gedaagde 7] miskent daarmee dat zij [naam 1] faciliteert in iets wat hem uitdrukkelijk was verboden. Bovendien kan een uitlating jegens derden onrechtmatig zijn, ongeacht de aan- of afwezigheid van een verbod daartoe.
4.41
De verklaring van [naam 1] en [gedaagde 5] , weergegeven op pagina 373 van de inleidende dagvaarding en als zodanig inhoudelijk niet door [gedaagde 7] weersproken, bevat (onder meer) de volgende passages:
“25 juni 2019 heeft mr. [naam 3] in het openbaar uitgesproken het vonnis waarbij ik de uitlatingen over de contacten van [eiser] met de AIVD en de FIOD zou moeten rectificeren en over dit thema mij verboden wordt te communiceren. Dit kan uitwerken tot een vergaande vorm van censuur. Het vonnis is naar mijn mening onbegrijpelijk. Dat de communicatie van mevrouw [eiser] met de AIVD de aanleiding is geweest voor de inval van de FIOD bij [gedaagde 7] is naar mijn mening niet te kwalificeren als een beschuldiging aan het adres van mevrouw [eiser] maar als een visie mijnerzijds op het initiatief van de FIOD bij [gedaagde 7] een inval te doen. Die visie kan toch moeilijk worden gezien als een onrechtmatige publicatie van mij.
(…) Hieruit volgt dat de heer [naam 1] ook het recht heeft grondig onderzoek te doen naar de communicatie van [eiser] en haar raadsman Philippe Schol met de AIVD/FIOD en de eventuele gevolgen die hieruit voortkomen, denk hierbij aan de inval van de FIOD bij [gedaagde 7] .
(…) Deze “tekst”en andere teksten in de transcripts en overige informatie (voor de AIVD feiten) aangeleverd door [eiser] zijn voor de AIVD aanleiding de zaak door te zetten naar de FIOD omdat het om een vermeend economisch delict, valsheid in geschrifte dan wel ambtelijke corruptie gaat, zie onderstaand mandaatbesluit Wet Politiegegevens FIOD-ECD.”
4.42
Anders dan [gedaagde 7] betoogt, kan de rechtbank hierin niets anders lezen dan dat
[eiser] wordt beschuldigd van de inval van de FIOD bij [gedaagde 7] . Het gebruik van de term “een visie mijnerzijds” doet daar niet aan af, te meer omdat een en ander wordt geponeerd als feit. Daarbij komt dat [eiser] op pagina 415 van de inleidende dagvaarding – onweersproken – heeft gesteld dat deze verklaring ook nog de volgende passage bevatte:
“Uit de hiervoor opgenoemde feiten volgt een stevig bewijs dat de stappen die mevr. [eiser] gezet heeft richting de AIVD/FIOD geleid hebben tot de inval van de FIOD bij [gedaagde 7] . De komende weken gaan wij werken aan een nog steviger bewijs. Deze inval heeft veel schade aangericht. [gedaagde 7] houdt vast aan het standpunt dat [eiser] en de FIOD aansprakelijk zijn voor deze schade.”
4.43
Ook dit deel van de verklaring van [naam 1] en [gedaagde 5] op de website van [gedaagde 7] kan de rechtbank niet anders opvatten dan als een beschuldiging aan het adres van [eiser] dat zij verantwoordelijk is voor de inval van de FIOD bij [gedaagde 7] .
4.44
[gedaagde 7] stelt dat zij zich niet kan verweren tegen de stelling van [eiser] ten aanzien van het plaatsen van een interview met [naam 1] op haar website, omdat de dagvaarding van [eiser] doorspekt is van fouten, foute verwijzingen, een lege productie en doorverwijzingen van de ene productie naar de andere. Het moet [gedaagde 7] worden toegegeven dat er inderdaad op dit punt sprake is van onvolkomenheden in de dagvaarding.
4.45
Daar staat tegenover dat [gedaagde 7] er blijk van heeft gegeven wel kennis te hebben kunnen nemen van het betreffende interview (productie 162) waarin de volgende passages zijn te lezen:
(…)
[naam 1] verklaarde eerder dat zijn ex-vriendin [eiser] achter de FIOD-aanval zit, in onder meer een vier pagina’s tellende verklaring op de website van [gedaagde 7] . Ook vertelde hij eerder dat ze zou hebben gefraudeerd. Aanknopingspunten daarvoor zouden staan in een “waardevol” rapport, opgesteld door AB Com Services BV volgens een vertrouwde bron van het FD.
Overtuigend bewijs voor zijn beschuldiging heeft [naam 1] nog niet aangevoerd volgens de rechters. Maar dit is achterhaalde informatie. Inmiddels is het bewijs er wel. De rechtbank in Almelo beoordeelde zijn aantijgingen over de FIOD-inval tegen [eiser] als smadelijk. Samen met zijn advocaat (…) werkt [naam 1] aan een hoger beroep. (…)
De rechtbank vat dit deel uit het interview met [naam 1] eveneens op als een beschuldiging aan het adres van [eiser] dat zij verantwoordelijk is voor de inval van de FIOD bij [gedaagde 7] .
4.46
De rechtbank zal het verweer van [gedaagde 7] , inhoudende dat [eiser] geen bewijs overlegt van haar stelling dat het interview op de website van [gedaagde 7] heeft gestaan, verwerpen. [eiser] heeft dit namelijk onweersproken gesteld, zodat de rechtbank dit tot uitgangspunt zal nemen en nadere bewijslevering niet meer nodig is.
4.47
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 7] op zich niet ontkent dat zij het rapport van [bedrijf 1] heeft verspreid onder haar werknemers. Het verweer van [gedaagde 7] dat onduidelijk zou zijn aan hoeveel werknemers dit rapport is verspreid zal de rechtbank passeren, omdat [gedaagde 7] er in haar conclusie van antwoord blijk van heeft gegeven te hebben gelezen dat [eiser] in haar dagvaarding heeft gesteld dat dit 269 medewerkers van [gedaagde 7] betreft.
4.48
Het verweer van [gedaagde 7] ten aanzien van de door [eiser] gestelde bemoeienissen van [gedaagde 7] met de zaak [naam 1] / [eiser] treft wel doel. Nog daargelaten dat [eiser] weinig concreet heeft gemaakt waar deze bemoeienissen uit bestaan en waarom dit jegens haar onrechtmatig is, ziet de e-mail die is afgedrukt op pagina 418 van de dagvaarding op een klacht van [gedaagde 7] N.V. over het onverantwoord en onzorgvuldig handelen van de AIVD/FIOD. Gelet op de inval van de FIOD bij [gedaagde 7] is het denkbaar dat zij zich daarover wil beklagen. De naam van [eiser] wordt hierin niet genoemd noch wordt daar op gezinspeeld. De rechtbank zal deze stelling van [eiser] dan ook verwerpen als onvoldoende onderbouwd en komt om die reden aan nadere bewijslevering niet meer toe.
4.49
Samenvattend stelt de rechtbank vast dat [gedaagde 7] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door het plaatsen en geplaatst houden van de verklaring van [naam 1] en [gedaagde 5] op de website van [gedaagde 7] , het plaatsen en geplaatst houden van het door [naam 1] bewerkte interview op de website van [gedaagde 7] en het verspreiden van het rapport van [bedrijf 1] onder werknemers.
4.50
Door hun onrechtmatig handelen jegens [eiser] zijn [gedaagde 1] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en [gedaagde 7] aansprakelijk voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden, thans lijdt en in de toekomst nog zal gaan lijden. [eiser] heeft haar schade in deze procedure nog niet begroot, maar vraagt in plaats daarvan doorverwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.51
De rechtbank stelt voorop dat aan een beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure geen strenge eisen worden gesteld. Artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot, voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis nog niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Voor verwijzing naar de schadestaat is voldoende dat de eiser de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk maakt (vgl. Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:2005:AR7435).
4.52
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] de mogelijkheid dat zij schade heeft geleden voldoende aannemelijk gemaakt. Dit volgt reeds uit de aard van de onrechtmatige gedragingen van de genoemde gedaagden jegens [eiser] , die ieder voor zich structureel hebben nagestreefd om haar eer en goede naam willens en wetens te schaden. Het is de rechtbank niet mogelijk om deze schade reeds in dit vonnis te begroten en om die reden zal de rechtbank de zaak doorverwijzen naar de schadestaatprocedure. De rechtbank komt om die reden niet toe aan een beoordeling van de stellingen van gedaagden ten aanzien van een eventueel eigen aandeel van [eiser] (in de zin van eigen schuld) in het ontstaan en/of de omvang van de schade.
Het verbod om in woord of geschrift, direct of indirect, beschuldigingen te (doen) uiten over [eiser] die haar goede naam en reputatie beschadigen
4.53
Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering van [eiser] te breed geformuleerd. De rechtbank zal in plaats daarvan het mindere toewijzen en daarbij aansluiting zoeken bij de vordering van [eiser] in de door haar gevraagde voorziening voor de duur van de procedure, inhoudende een verbod om haar te beschuldigen van de in randnummer 1.3 van de dagvaarding omschreven misstanden.
Het verbod om onderzoek te (laten) doen naar het handelen van [eiser]
4.54
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] op zich niet ontkent onderzoek te hebben gedaan naar [eiser] en zal dit om die reden tot uitgangspunt nemen. Aan het verweer van [gedaagden] dat de vordering tot een verbod van onderzoek te breed is geformuleerd, zal de rechtbank voorbij gaan omdat [gedaagden] – naar [eiser] onweersproken heeft gesteld – ondeskundig is op het gebied van financiën en administratie en niet bevoegd is om recherchewerk te doen, waarbij [gedaagden] niets lijkt te na te laten om haar valse beschuldigingen over [eiser] op een andere manier kracht bij te zetten door fraudes en verdachte transacties te verzinnen en vervolgens op zoek te gaan naar het bewijs. Als modus operandi van [gedaagden] komt naar voren dat zij in de mailboxen van [eiser] op zoek gaat naar aanknopingspunten en daar vervolgens in het geheel niet te onderbouwen, veeleer fantastische theorieën aan hangt. Het gevolg is dat wanneer [gedaagde 1] onderzoek naar [eiser] doet, de uitkomst bij voorbaat onjuist en misleidend is. De rechtbank acht het evident dat [eiser] daardoor schade lijdt.
4.55
Dat betekent dat de enige remedie is dat het [gedaagden] in de meest brede denkbare zin moet worden verboden om onderzoek te (laten) doen naar het handelen van [eiser] . De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagden] dat geen sprake is van een reële dreiging van een (nieuwe) onrechtmatige daad, omdat de e-mails die [eiser] in het geding heeft gebracht niet recent zouden zijn doch dateren van twee tot drie jaar geleden. [gedaagden] heeft in deze procedure namelijk op geen enkele wijze laten blijken dat zij spijt heeft van de herhaaldelijke onrechtmatige gedragingen jegens
[eiser] , of anderszins laten merken in te zien dat zij moet stoppen met deze gedragingen. Van ondubbelzinnige toezeggingen van de zijde van [gedaagden] om in de toekomst dit onrechtmatige gedrag te staken is de rechtbank voorts niet gebleken. De enige manier om [gedaagden] te weerhouden van onrechtmatige gedragingen jegens [eiser] is een daartoe strekkend verbod met een forse dwangsom. Deze vordering van [eiser] zal om die reden worden toegewezen.
4.56
Het gevorderde verbod tot het (laten) doen van onderzoek zal ook worden toegewezen ten aanzien van [gedaagde 5] . [eiser] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde 5] onderzoeken in opdracht van [gedaagde 1] uitvoerde (omschreven in de inleidende dagvaarding onder randnummers 9.123 t/m 9.139). De rechtbank heeft voorts onder r.o. 4.19 t/m 4.21 vastgesteld dat [gedaagde 5] medeverantwoordelijk is voor het verspreiden van het niet-onafhankelijke rapport van [bedrijf 1] . Alhoewel [gedaagde 5] zelf meent dat het maken van opmerkingen in het concept van het rapport van [bedrijf 1] niet moet worden gezien als een actief meewerken, oordeelt de rechtbank dat [gedaagde 5] door het concept te becommentariëren, een bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van dit rapport en daarmee heeft deelgenomen aan dit onderzoek tegen [eiser] . Dit geldt in gelijke mate ten aanzien van het rapport van [website 2] , dat [gedaagde 5] ook in de concept-fase van commentaar heeft voorzien. [gedaagde 5] geeft er in deze procedure geen blijk van in te zien dat deze rapporten niet-onafhankelijk zijn en onrechtmatig jegens [eiser] en dat hij zich niet alleen had moeten onthouden van medewerking, maar dit zelfs had moeten voorkomen vanuit zijn positie. Een verbod naar het doen van onderzoek naar [eiser] , net zoals in het geval van [gedaagden] in de meest brede denkbare zin, is om die reden passend en geboden.
Het verbod om publicaties waarin [eiser] van misstanden wordt beschuldigd, te (laten) publiceren of te verspreiden alsmede om persoonsgegevens of andere privacygevoelige informatie van [eiser] te gebruiken en/of openbaar te maken
4.57
Gelet op de vaststelling onder 4.49 dat [gedaagde 7] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door het plaatsen en geplaatst houden van de verklaring van [naam 1] en [gedaagde 5] op de website van [gedaagde 7] , het plaatsen en geplaatst houden van het door [naam 1] bewerkte interview op de website van [gedaagde 7] en het verspreiden van het rapport van [bedrijf 1] onder werknemers, is een verbod voor (verdere) publicaties over
[eiser] zoals gevorderd, passend en geboden. De rechtbank zal ook de vordering tot het verbod om persoonsgegevens of andere privacygevoelige informatie van [eiser] te gebruiken en/of openbaar te maken toewijzen, omdat [gedaagde 7] hier verder geen inhoudelijk verweer tegen heeft gevoerd en de rechtbank een dergelijk verbod eveneens passend en geboden acht.
Rectificatie door [gedaagde 7]
4.58
De rechtbank zal de vordering tot rectificatie door [gedaagde 7] toewijzen als gevorderd, omdat [gedaagde 7] daar verder geen inhoudelijk verweer tegen heeft gevoerd en de rechtbank deze rectificatie passend en geboden acht.
De kosten van de procedure
4.59
Gedaagden zullen als meest in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank zal de kosten van de deurwaardersexploten daarbij buiten beschouwing laten, omdat [eiser] deze niet in het geding heeft gebracht en de rechtbank overigens niet kan vaststellen welke kosten daarmee gemoeid zijn geweest. [eiser] heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht. Deze kosten voor de advocaat zullen worden begroot aan de hand van tarief II (zaak van onbepaalde waarde, omdat de omvang van de schade van [eiser] in dit stadium van de procedure nog niet bekend is), waarbij 3 punten zullen worden toegekend: 1 punt voor de inleidende dagvaarding en 2 punten voor de mondelinge behandeling waarvoor een uitgebreidere behandeltijd is uitgetrokken. De rechtbank zal deze veroordeling hoofdelijk opleggen.
Dit levert de volgende rekensom op:
- -
kosten van de dagvaarding € 0,00
- -
griffierecht € 314,00
- -
salaris advocaat € 1.794,00 +
Totaal € 2.108,00
5. De beslissing
5.1
verbiedt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] B.V., [gedaagde 3] B.V., [gedaagde 4] B.V. en [gedaagde 7] met onmiddellijke ingang om op enigerlei wijze in woord of geschrift, direct of indirect, beschuldigingen te (doen) uiten over [eiser] :
- -
dat zij zou hebben gefraudeerd (in de boekhouding) bij de bedrijven Dutch Solar Systems B.V. (“DSS”), Wagner Solar GmbH (“Wagner GmbH”) en Wagner Solar Gambia (“Wagner Gambia”);
- -
dat zij zonnepanelen zou hebben ontvreemd bij de bedrijven DSS en Wagner GmbH en die onder het mom van hulpgoederen heeft verkocht in Gambia;
- -
dat zij diefstal heeft gepleegd bij DSS (via bonussen in 2012, via vriendendiensten, de verkoop van computers);
- -
dat zij de FIOD-inval bij het bedrijf [gedaagde 7] heeft veroorzaakt;
- -
dat zij de moordaanslag op haar voormalige advocaat Philippe Schol zou hebben beraamd en laten uitvoeren;
- -
dat zij een souteneur zou zijn;
- -
dat zij seks zou hebben met Afrikaanse criminelen;
- -
dat zij lid zou zijn van en Afrikaanse moslimsekte die via haar de Nederlandse infrastructuur wil overnemen;
- -
dat zij vier terabytes porno op de server van het bedrijf DSS zou hebben geplaatst;
- -
dat zij activiteiten zou ontplooien in de porno-industrie, waaronder het exploiteren van sekslijnen;
- -
dat zij via het Tor-netwerk namaakaccounts op Twitter heeft gemaakt om daarmee de boekpresentatie van [gedaagde 1] zwart te maken;
- -
dat zij journalisten zou omkopen;
- -
dat zij in de drugs zou zitten en drugs zou transporteren met behulp van haar familieleden;
- -
dat zij de administratie en data van onder meer DSS vernietigd heeft;
- -
dat zij valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
- -
dat zij rechters en relaties van rechters intimideert;
- -
dat zij spionagesoftware op de telefoon van [naam 1] heeft geplaatst, waardoor [eiser] zich tot februari 2019 voor [naam 1] kon uitgeven;
- -
dat zij brieven zou hebben gestuurd naar alle klanten en relaties van [naam 1] .
5.2
verbiedt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] B.V., [gedaagde 3] B.V., [gedaagde 4] B.V. en [gedaagde 5] met onmiddellijke ingang onderzoek te (laten) doen naar het handelen van [eiser] ;
5.3
bepaalt dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] B.V., [gedaagde 3] B.V., [gedaagde 4] B.V. en [gedaagde 7] voor iedere overtreding van het verbod hoofdelijk een dwangsom verbeuren van EUR 50.000,- per keer en/of per dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij het verbod overtreden, met een maximum van EUR 5.000.000;
5.4
bepaalt dat [gedaagde 5] voor iedere overtreding van het verbod een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,- per keer en/of per dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat hij het verbod overtreedt, met een maximum van EUR 1.000.000,-;
5.5
verbiedt [gedaagde 7] met onmiddellijke ingang:
-
om publicaties (zoals verklaringen, rapporten en interviews) waarin [eiser] van misstanden wordt beschuldigd, te (laten) publiceren (zoals via de website, intranet of anderszins) of te verspreiden (zoals via e-mail);
-
persoonsgegevens en andere privacygevoelige informatie van [eiser] te gebruiken en/of openbaar te maken;
op straffe van een dwangsom van EUR 50.000,- per keer en/of per dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat dit verbod wordt overtreden, met een maximum van EUR 5.000.000,--;
5.6
verklaart voor recht dat het handelen en het nalaten van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] zoals omschreven in dit vonnis kwalificeren als een onrechtmatige daad jegens [eiser] en dat als gevolg van dit handelen en het nalaten zij aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden schade;
5.7
verklaart voor recht dat het handelen en nalaten van [gedaagde 7] zoals omschreven in dit vonnis kwalificeert als een onrechtmatige daad jegens [eiser] en dat als gevolg van dit handelen en het nalaten zij aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
5.8
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en [gedaagde 7] de schade te vergoeden die [eiser] heeft geleden als gevolg van hun onrechtmatige handelen, welke schade nader wordt opgemaakt bij staat;
5.9
veroordeelt [gedaagde 7] tot het, binnen 3 werkdagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, plaatsen van een rectificatie met de volgende inhoud, welke gedurende een periode van 4 weken geplaatst zal worden op de homepage van haar website (direct zichtbaar bovenaan in het midden, duidelijk leesbaar met lettergrootte 12 en lettertype Arial in zwarte letters tegen een witte achtergrond met een zwart kader eromheen):
“Beste lezer,
In de periode 2019 – 2021 heeft [gedaagde 7] N.V. onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld, onder meer door te hebben nagelaten te handelen, terwijl [gedaagde 7] N.V. wel had moeten handelen, en door onrechtmatige verklaringen, vonnissen, interviews en rapporten te publiceren en te verspreiden.
Dit had niet gemogen.
[gedaagde 7] N.V. betreurt dat dit is gebeurd en zal ervoor zorgdragen dat het in de toekomst niet nogmaals zal gebeuren.
Het bestuur.”
waarbij het [gedaagde 7] wordt verboden om de rectificatie, al dan niet in een aparte publicatie, van commentaar te voorzien alsmede om deze “weg te drukken” middels “nieuwe publicaties”;
een en ander op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,- per keer en/of per dag dat zij het ge- en verbod overtreden, met een maximum van EUR 2.000.000,-;
5.10
veroordeelt gedaagden hoofdelijk – des dat de één betaalt, de anderen zullen zijn bevrijd – in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [eiser] tot op heden worden begroot op een bedrag van € 314,-- aan griffierecht en € 1.794,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.11
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor de onderdelen 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.8, 5.9 en 5.10;
5.12
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter, mr. U. van Houten en mr. S. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.