4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (aangifte loonbelasting)
Aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen
In de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 kwamen de aangiften loonheffing ten behoeve van [bedrijf 1] BV elektronisch binnen bij de Belastingdienst. De aangiften zijn namens [bedrijf 1] BV ingediend door [bedrijf 6] BV (hierna: [bedrijf 6]) in [vestigingsplaats].11
In de aangiften loonheffing voor de periode mei 2015 tot en met september 2019 is per jaar aangifte gedaan voor maximaal zeven werknemers.12 Gedurende de gehele periode zijn in totaal twaalf verschillende werknemers opgegeven in de aangiften loonheffing bij de Belastingdienst.13 Uit onderzoek naar urenbriefjes en getuigenverhoren blijkt echter dat gedurende die periode 99 personen hebben gewerkt bij het restaurant, voor wie geen aangifte loonheffing is gedaan. De betreffende werknemers kregen contant betaald vanuit de kassa.14 Het niet opnemen van alle werknemers in de aangiften loonheffing betekent dat er een onjuist belastbaar bedrag wordt opgegeven en strekt ertoe dat te weinig belasting wordt geheven.15
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat namens [bedrijf 1] BV in de ten laste gelegde periode een te laag, en dus onjuist, bedrag aan loon in de elektronische ingediende aangiften is opgegeven.
Toerekening aan [bedrijf 1] BV
[bedrijf 1] BV is een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is de beantwoording van de vraag of een verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- -
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- -
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- -
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
- -
de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.16
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet doen van aangiften loonbelasting in redelijkheid aan [bedrijf 1] BV worden toegerekend. Het doen van dergelijke aangiften past immers binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] BV. Bovendien is de gedraging dienstig geweest aan [bedrijf 1] BV, omdat [bedrijf 1] BV daardoor minder loonbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de gedraging, het indienen van onjuiste aangiften loonbelasting, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] BV en daarom redelijkerwijs aan [bedrijf 1] BV kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] BV kan worden aangemerkt als pleger van het ten laste gelegde.
Opzet van [bedrijf 1] BV op het doen van onjuiste aangiften loonbelasting
Verdachte was (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV.17 Verdachte heeft verklaard dat de lonen van parttime werknemers contant werden uitbetaald, door haar en medeverdachte [medeverdachte], en dat niet van alle werknemers de gegevens zijn doorgegeven aan de boekhouder.18 Verdachte heeft verklaard dat er geen kasadministratie werd bijgehouden, waarmee inzichtelijk werd gemaakt hoeveel contant geld als loon aan personeel was uitbetaald. Zij had het gevoel dat de administratie niet klopte, maar heeft haar ogen daarvoor gesloten, zo verklaarde zij ter terechtzitting.19
Getuige [getuige 1], boekhouder van [bedrijf 1] BV, heeft verklaard dat hij van medeverdachte [medeverdachte] de opdracht heeft gekregen om de administratie te doen. Voor de loonadministratie kreeg hij gegevens over het keukenpersoneel, bedrijfsleider [getuige 2] en een aantal bedieningsmedewerkers. Volgens [getuige 1] was de administratie van [bedrijf 1] BV ‘een warboel’; hij heeft nooit urenbriefjes ontvangen. Voor zover door het personeel gewerkte uren werden doorgegeven, zijn die uren verwerkt in de administratie.20 Verdachte heeft bij de FIOD de verklaring van [getuige 1] bevestigd en de bedrijfsvoering bij [bedrijf 1] BV omgeschreven als ‘totaal mismanagement’.21 Zij heeft tevens beschreven dat de werknemers die parttime werkten, geen arbeidscontract hebben gekregen.22
Gelet op het voorgaande en het onder het hierna te volgen kopje ‘Feitelijk leidinggeven’ overwogene stelt de rechtbank vast dat verdachte en formele en, samen met medeverdachte [medeverdachte], een feitelijk leidinggevende rol vervulde in de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] BV.
Er werd door [bedrijf 1] BV geen deugdelijke bedrijfsadministratie gevoerd. Werknemers werden contant betaald uit de kas en er werd geen kasadministratie bijgehouden. De gewerkte uren van parttime werknemers werden niet doorgegeven aan de boekhouder. Verdachte en [medeverdachte] wisten dat allebei; zij hebben ter terechtzitting (wederom) bevestigd dat de administratie een chaos was. Verdachte en [medeverdachte] hebben echter beiden nagelaten ervoor zorg te dragen dat bij [bedrijf 1] BV een deugdelijke administratie werd gevoerd, dat met de boekhouder concrete afspraken werden gemaakt over diens taak en dat er juiste en complete gegevens werden aangeleverd aan de boekhouder. Door op dergelijke wijze een bedrijf te runnen, was de kans op het doen van een onjuiste aangifte loonbelasting aanmerkelijk en hebben verdachte en [medeverdachte] – en daarmee [bedrijf 1] BV – deze kans bewust aanvaard.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte als (middellijk) bestuurder niet heeft voldaan aan de wettelijke administratieplicht die op haar rustte. Zij heeft bovendien op geen enkel moment gecontroleerd of de door [bedrijf 1] BV ingediende aangiften loonheffing juist waren, terwijl zij wist dat de administratie niet op orde was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zo te handelen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de namens [bedrijf 1] BV ingediende aangiften loonbelasting onjuist werden gedaan. Dit strekte er telkens toe dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht ook het opzet van [bedrijf 1] BV wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de (formele) bestuurder (verdachte) en feitelijk leidinggevende ([medeverdachte]) verrichte handelingen en het door hen gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.
Nu is vastgesteld dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend en de rechtspersoon opzet heeft gehad op die gedraging, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend de juridische positie te worden betrokken, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.23
Getuige [getuige 2], bedrijfsleider bij restaurant [bedrijf 1], heeft verklaard dat personeel dat parttime werkte contant werd betaald door verdachte, medeverdachte [medeverdachte] of hemzelf.24 Medeverdachte [medeverdachte] heeft in verhoren bij de FIOD verklaard dat hij samen met verdachte feitelijk leiding gaf aan [bedrijf 1] BV, en dat hij in dat kader de administratie deed en beslissingen nam over personeel en uitbetaling van salaris aan personeel regelde.25 Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat ze personeel contant uitbetaalde en dat ze niet de gegevens van alle werknemers heeft doorgegeven aan de boekhouder voor de aangifte loonbelasting.26
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte had in haar hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV verantwoordelijk was voor het – namens of door – de rechtspersoon indienen van correcte aangiften loonbelasting en bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging een situatie waarbij onjuiste aangiften loonbelasting werden ingediend. Verdachte had – naast haar formele positie als (middellijk) bestuurder – feitelijk ook de dagelijkse leiding over de rechtspersoon en stuurde deze – samen met medeverdachte [medeverdachte] - aan. In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [bedrijf 1] BV.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het hiervoor overwogene en in het bijzonder de centrale rol die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen binnen de rechtspersoon hebben gespeeld, er sprake van is dat verdachte samen met [medeverdachte] opzettelijk feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen door [bedrijf 1] BV. Deze vorm van medeplegen is verdachte echter niet ten laste gelegd.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen mèt de vennootschap, omdat feitelijk leidinggeven aan eigen (mede)plegen niet goed denkbaar is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
Feit 2 (afdragen loonheffing)
Niet afdragen loonheffing
[bedrijf 1] BV heeft geen loonbelasting afgedragen in de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019, op de aangiften die over de tijdvakken april 2015 tot en met september 2019 zijn gedaan.27
Toerekening aan [bedrijf 1] BV
In aanvulling op hetgeen is overwogen onder feit 1 over de toerekening van een gedraging aan een rechtspersoon, oordeelt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet afdragen van loonheffing in redelijkheid aan [bedrijf 1] BV worden toegerekend. Het afdragen van loonheffing past binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] BV. Bovendien is de gedraging dienstig geweest aan [bedrijf 1] BV, omdat [bedrijf 1] BV geen loonheffing heeft afgedragen terwijl zij wel daartoe gehouden was.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de gedraging, het niet betalen van de loonheffing, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] BV en daarom redelijkerwijs aan [bedrijf 1] BV kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] BV kan worden aangemerkt als pleger van het ten laste gelegde.
Opzet van [bedrijf 1] BV op het niet afdragen van loonheffing
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake was van opzet bij het niet afdragen van de loonheffing.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij de aanslagen loonheffing aan de boekhouder gaf en dan wachtte op bericht van de boekhouder welke aanslagen zij moest betalen. Indien verdachte niet tijdig bericht kreeg van de boekhouder, dan betaalde ze niet.28 Getuige [getuige 3], werkzaam bij het boekhoudkantoor dat de administratie voor [bedrijf 1] BV verzorgde, heeft verklaard dat zij per e-mail aan verdachte doorgaf hoeveel loonheffing er betaald moest worden en dat verdachte verantwoordelijk was voor de betaling daarvan.29
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit haar eigen verklaring en uit de verklaring van getuige [getuige 3] blijkt dat verdachte wist dat er loonheffing moest worden betaald. Verdachte was (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV.30 Door als bestuurder geen duidelijke afspraken te maken met de boekhouder en zich niet ervan te vergewissen dat de verschuldigde loonheffing daadwerkelijk werd betaald, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de loonheffing niet binnen de in de belastingwet verschuldigde termijn door [bedrijf 1] BV werd betaald.
De rechtbank acht ook het opzet van [bedrijf 1] BV wettig en overtuigend bewezen, gelet op de handelswijze van de bestuurder.
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte in haar hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV verantwoordelijk was voor het tijdig betalen van loonbelasting. Verdachte had de dagelijkse leiding over de rechtspersoon en stuurde deze aan. In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [bedrijf 1] BV.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen mèt de vennootschap, omdat feitelijk leidinggeven aan eigen (mede)plegen niet goed denkbaar is.
Nu medeverdachte [medeverdachte] bij vonnis van dezelfde datum wordt vrijgesproken van het hem eveneens tenlastegelegde feit van niet afdragen van loonheffing, is er naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van medeplegen met [medeverdachte].
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
Feit 3 (beschikbaar stellen administratie)
Niet beschikbaar stellen administratie
De Belastingdienst heeft aan [bedrijf 1] BV verzocht om de administratie te overleggen en heeft [bedrijf 1] BV vervolgens in gebreke gesteld vanwege het niet overleggen van de administratie.31 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ze brieven van de Belastingdienst niet las, blauwe enveloppen niet opende, geen administratie heeft overgelegd aan de Belastingdienst en niet op verzoeken daartoe meer heeft gereageerd. 32 Verdachte heeft verklaard dat de administratie op verschillende locaties lag, namelijk in de bedrijfswoning boven het restaurant, in haar privéwoning en bij de boekhouder. Niet alle administratie is verstrekt aan de boekhouder, aldus verdachte.33
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk geen administratie beschikbaar heeft gesteld aan de Belastingdienst. Namens verdachte is aangevoerd dat zij niet wist dat de Belastingdienst om administratie had verzocht en dat zij dacht dat alle administratie bij de boekhouder lag en daar opgehaald kon worden.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Als bestuurder had verdachte de wettelijke plicht om een deugdelijke administratie te voeren en desgevraagd de administratie te verstrekken aan de Belastingdienst. Door geen brieven van de Belastingdienst te openen, niet te reageren op verzoeken van de Belastingdienst en slechts een deel van de administratie te verstrekken aan de boekhouder, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij niet voldeed aan haar wettelijke plicht die zij als bestuurder had.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 4 (inkomstenbelasting)
Geen aangiften inkomstenbelasting
Verdachte is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting via Mijn Belastingdienst.34 Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij geen aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2016, 2017 en 2018.35
In de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 april 2019 werd vanaf de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV een totaalbedrag van € 233.758,-- overgeschreven naar de privérekening van verdachte. Daarnaast werd vanaf deze bedrijfsrekeningen in totaal een bedrag van € 12.059,-- aan hypotheeklasten betaald voor de privéwoning van verdachte.36
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat zij altijd bij het bedrijf heeft gewoond en ook eten van het bedrijf had37. De contante inkomsten en uitgaven van het bedrijf hield verdachte niet bij. Verdachte verklaarde dat er altijd genoeg wisselgeld in de kassa moest zijn, zo'n € 500,-, maar dat zij de rest gebruikte voor privé.38 Verdachte verklaarde tevens dat zij haar privé-onttrekkingen in de jaren 2016 tot en met 2018 niet bijhield en dat zij administratief geen onderscheid maakte tussen wat zij voor het restaurant inkocht en wat zij voor zichzelf privé inkocht.39 Deze vormen van inkomsten heeft verdachte niet opgegeven bij de Belastingdienst. Verdachte verklaarde daarover dat zij deze privé-onttrekkingen niet beschouwde als inkomsten. Omdat zij altijd zwart had gewerkt, wist zij niet dat zij aangifte inkomstenbelasting moest doen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk geen aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat privé-uitgaven vanuit [bedrijf 1] BV moesten worden opgegeven als inkomen en dat de boekhouder dat niet aan haar heeft verteld, en dat zij daarom geen aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de hiervoor weergegeven privé-onttrekkingen niet middels een rekening-courant-verhouding administratief zijn verantwoord.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Een belastingplichtige die zich erop beroept dat hij niet wist dat namens hem verrichte (rechts)handelingen strafbaar waren, zal in beginsel slechts daarin slagen als hij advies heeft ingewonnen bij een dusdanig gezaghebbende adviseur, dat hij in redelijkheid mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van het advies.
Het uitgangspunt is dat van een belastingplichtige niet wordt geëist dat hij zich ter voorkoming van fouten zelf ook in de inhoudelijke aspecten van de op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept, als hij zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakuitoefening hij niet hoefde te twijfelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 28 februari 2020.40
De belastingplichtige zal in elk geval enige mate van controle moeten hebben uitgeoefend op de activiteiten van zijn fiscale bijstandsverlener, door bijvoorbeeld een ingevulde aangifte met hem te bespreken alvorens deze in te zenden, en uitleg te vragen over zaken die de belastingplichtige niet duidelijk zijn, dan wel hem opvallen. Als een aangifteplichtige die zijn aangifte door een ander laat verzorgen zonder zich ook maar enigszins van de inhoud daarvan te vergewissen zijn handtekening onder het door die ander ingevulde aangiftebiljet heeft geplaatst, of toestemming geeft die aangifte namens hem in te dienen, betekent dit dat diegene zo vergaand nonchalant is geweest dat ofwel hij zich niet van de juistheid van de aangifte heeft willen overtuigen ofwel dat het hem onverschillig heeft gelaten. In een dergelijke situatie wordt er dermate lichtvaardig en nalatig gehandeld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier geen aangiften inkomstenbelasting indienen zodat er te weinig belasting wordt geheven, is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat het op de weg van verdachte had gelegen om uitleg te vragen aan haar boekhouder over de inkomstenbelasting, zeker gezien de hoogte van de bedragen die verdachte vanaf de zakelijke rekeningen ontving op haar privérekening en de kasgelden die zij zichzelf toe-eigende. Op basis van het dossier en het verhandelde tijdens de zitting stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en haar boekhouder [getuige 1] geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over het indienen van de aangiften inkomstenbelasting en dat niet blijkt dat verdachte met [getuige 1] heeft besproken wat werd verstaan onder inkomen. Verdachte heeft het vervolgens maar op zijn beloop gelaten. Zoals verdachte zelf bij de FIOD heeft verklaard: "Voor mijn gevoel was dat als iets bij [medeverdachte] lag, dat [medeverdachte] dat dan wel regelde. Als ik iets bij [medeverdachte] deponeerde, dan was ik er vanaf. [medeverdachte] zei ook dat hij alles wet zou regelen, maar dat heeft hij uiteindelijk niet gedaan. lk wilde het eerlijk gezegd ook niet weten. Hoe verder van mijn bed, hoe mooier de show. lk deponeerde mijn problemen bij iemand anders.”41
Hierdoor heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er niet binnen de wettelijke termijn aangiften inkomstenbelasting werden ingediend.
Verdachte heeft nagelaten er zorg voor te dragen dat de aangiften inkomstenbelasting tijdig en volledig werden ingediend bij de Belastingdienst, met als gevolg dat de genoten inkomsten niet werden gemeld en waardoor de kans bestaat dat te weinig belasting werd geheven. Daarmee is de handelwijze van verdachte naar zijn aard in het algemeen geschikt om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven.42 Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het strekkingsvereiste.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 in Nederland,
opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten digitale aangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2015 en 2016 en 2017 en 2018 en 2019,
onjuist en/of onvolledig heeft laten doen bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst, door telkens op de ingediende aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemde jaren een onjuist/te laag belastbaar bedrag te
doen/laten opgeven,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
2
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 in Nederland,
opzettelijk belastingen welke op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen,
te weten digitale aangiften voor loonheffing over de aangiftetijdvakken april 2015 en mei 2015 en juni 2015 en juli 2015 en augustus 2015 en september 2015 en oktober 2015 en november 2015 en december 2015 tot en met september 2016 en oktober 2016 en november 2016 tot en met november 2017 en december 2017 en januari 2018 tot en met september 2019,
niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald en/of doen/laten betalen,
aan welke verboden gedraging(en) verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
3
zij in de periode van 1 mei 2019 tot en met 6 september 2019 in Nederland,
als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan,
deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
4
zij op in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 februari 2022 in Nederland,
opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten digitale aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2016 en 2017 en 2018, telkens niet heeft gedaan en/of heeft laten doen,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 69, eerste en tweede lid, en 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: het opzettelijk de belasting welke moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn betalen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 4
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl
het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.