2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 januari 2021 opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en
met 24 januari 2021 in Nijmegen en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
opzettelijk (in totaal 52) bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, in elk geval een of meerdere (digitale)
aangiften voor de omzetbelasting ten name van (de eenmanszaak [bedrijf]
[bedrijf] van) [verdachte] over:
a. de maanden januari 2013 tot en met juni 2015 [DOC-006]; en/of
b. het derde kwartaal 2015 tot en met het vierde kwartaal 2020 [DOC-006];
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen/laten doen,
door in die aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te
geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
4 De bewijsmotivering
4.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging bedoelde aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft ingediend.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:1
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 juli 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. een schriftelijk bescheid, te weten de bevindingen van de Orde van Advocaten naar aanleiding van het onderzoek naar mr. [verdachte] , DOC-001, pagina’s 83 tot en met 92;
3. een schriftelijk bescheid, te weten een ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, DOC-006, pagina’s 225 tot en met 311.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 24 februari 2013 tot en met 24 januari 2021 in Nederland, opzettelijk (in totaal 52) bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van (de eenmanszaak [bedrijf] van) [verdachte] over:
a. de maanden januari 2013 tot en met juni 2015; en
b. het derde kwartaal 2015 tot en met het vierde kwartaal 2020;
onjuist heeft gedaan, door in die aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
9 De beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van den Berg, voorzitter, mr. M. van Berlo en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.