Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat, zoals namens het zorgkantoor ter zitting is bevestigd, het pgb van eiser per 1 augustus 2021 (en niet per 31 juli 2021) is ingetrokken.
Mocht het zorgkantoor de toekenningsbeschikkingen pgb voor 2021 en 2022 wijzigen respectievelijk intrekken zoals is gebeurd?
6.1
Zolang het pgb niet is vastgesteld, kan het zorgkantoor de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen. Een besluit tot intrekking van de verleningsbeschikking of wijziging van de verleningsbeschikking ten nadele van de verzekerde is een voor de verzekerde belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking of wijziging is voldaan in beginsel op het zorgkantoor.
De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor daarin is geslaagd en dus bevoegd was om de verleningsbeschikkingen in te trekken zoals is gebeurd. Hiertoe heeft het zorgkantoor kunnen overgaan, omdat eiser en zijn gewaarborgde hulp de verplichtingen niet zijn nagekomen. Eiser is halverwege het jaar 2021 het pgb zelf gaan beheren en besteden in plaats van zijn moeder, zonder het zorgkantoor daarvan op de hoogte te stellen. Dit is strijd met de artikel 5.18, eerste lid onder c, van de Regeling langdurige zorg (Rlz), waarin is vermeld dat ieder wijziging onverwijld moet worden doorgegeven. Ook heeft eiser na de ziekmelding van zijn moeder als zorgverlener niet doorgegeven dat zij kort nadien alweer beter was en is dit pas een half jaar later gebeurd. Verder heeft eiser pas in februari 2022 declaratie ingediend voor de door zijn moeder geleverde zorg vanaf augustus 2021 en is daarvoor geen deugdelijke administratie overgelegd. Ook stelt de rechtbank vast dat daarbij precies het resterende pgb budget 2021 is gedeclareerd en niet is gedeclareerd op basis van geleverde uren zorg. Eiser ontkent dit ook niet. De rechtbank is van oordeel dat deze werkwijze niet is hoe een pgb beheerd en besteed moet worden. Gelet op het voorgaande was het zorgkantoor bevoegd om op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Rlz, de verleningsbeschikkingen te wijzigen respectievelijk in te trekken.
6.2
Eisers beroepsgrond over het ontbreken van voldoende controle aan de voorkant, slaag niet. Bij het goedkeuren van de zorgovereenkomst met mevrouw [naam] en het toekennen van het pgb hoefde het zorgkantoor geen rekening te houden met de gedragingen die hebben geleid tot de bestreden besluiten. Als het gaat om de te verlenen zorg en de verplichtingen die daarmee samenhangen is de zorgovereenkomst naar het oordeel van de rechtbank ook duidelijk genoeg.
Heeft het zorgkantoor bij het wijzigen van het pgb voor 2021 en de intrekking voor 2022 de belangen juist afgewogen?
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval haar belang om gebruik te maken van de bevoegdheid tot wijzigen en intrekken van het pgb zwaarder moet wegen dan het belang van eiser om het pgb te kunnen behouden. De rechtbank licht dit als volgt toe.
6.4
De rechtbank toetst de (uitkomst van de) belangenafweging die het zorgkantoor heeft gemaakt aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij deze toetsing spelen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het besluit een rol, waarbij de intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het zorgkantoor, de aard en het gewicht van de met het lager vaststellen van het pgb te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. De toetsing door de rechtbank zal intensiever zijn naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten.
6.5
Het belang van eiser is dat hij zijn pgb behoudt, ook in de toekomst. Dit is voor hem een zwaarwegend belang. Niet in geschil is dat eiser lijdt aan een progressieve vorm van cerebrale ataxie in de vorm van oculomotore apraxie type 2 met de noodzaak van hulp bij de dagelijkse zelfzorg gedurende 24 uur per dag. In theorie is het mogelijk dat hij die zorg in natura (thuiszorg) krijgt maar in de praktijk zal dit zeer lastig tot onmogelijk zijn en ligt het bij veel korte zorg- en begeleidingsmomenten verspreid over de dag zoals toiletbezoek aanzienlijk meer voor de hand dat zorg en begeleiding wordt geboden door een huisgenoot. De rechtbank mist hierover een concrete afweging door het zorgkantoor. In het bestreden besluit is in het kader van de belangenafweging wèl expliciet overwogen dat als het zorgkantoor had geweten dat eiser zijn pgb ook zou gaan gebruiken voor ‘dagjes uit’ geen pgb zou zijn toegekend. De rechtbank acht dat standpunt onbegrijpelijk aangezien het zorgkantoor in 2021 tot twee keer toe een zorgovereenkomst tussen eiser en externe begeleiders (P-reizen en PGB Begeleiding op Maat) heeft goedgekeurd voor zorg en begeleiding bij uitstapjes buitenshuis. Het zorgkantoor voert de verleende zorg bij uitjes door externe begeleiders ook aan als argument dat eiser standpunt dat hij alleen hulp van zijn moeder kan krijgen en niet van ‘onbekenden’ daarmee wordt gelogenstraft en hij dus ook voor thuis gebruik zou kunnen maken van zorg in natura. Daarmee wordt echter miskend dat hulp bij incidentele uitstapjes van een andere orde is dan 24/7 zorg in de thuissituatie en eiser bovendien eerst kennis heeft gemaakt met zijn begeleiders van P-reizen en PGB Begeleiding op Maat alvorens met hen in zee te gaan.
6.6
Tegenover eisers belang staat uiteraard het belang van het zorgkantoor dat op een verantwoorde en doelmatige wijze wordt omgegaan met algemene middelen. Wat in de belangenafweging echter onvoldoende naar voren komt, is dat niet in geschil is dat de zorg van 29,25 uur per week waarvoor een zorgovereenkomst is afgesloten met mevrouw [naam], ook daadwerkelijk is verleend. Volgens eiser zelfs voor veel meer uren, gelet op zijn voortdurende zorgbehoefte en de Wlz indicatie voor 24/7 zorg. Ook het zorgkantoor heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat de moeder van eiser de overeengekomen zorg heeft verleend. Voor de rechtbank is ook voldoende aannemelijk geworden dat eiser en zijn moeder niet beoogd hebben om misbruik te maken van het toegekende pgb budget. Voor zover de intrekking van het pgb mede verband houdt met de wijze waarop de tijdens uitstapjes verleende zorg is gedeclareerd, zal de rechtbank daar onder punt 6.9 van deze uitspraak op ingaan.
6.7
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven en zal het zorgkantoor tot een meer evenwichtige afweging van de belangen moeten komen. Daarbij is het overigens evident dat mevrouw [naam] als eisers moeder en zorgverlener niet langer de rol zou moeten vervullen van gewaarborgde hulp omdat is gebleken dat zij die rol niet aan kan. Verder is het van groot belang dat helder wordt vastgelegd welke zorg wel en niet kan worden verleend en hoe de verleende zorg binnenshuis zich verhoudt tot eventuele zorg buitenshuis.
De terugvordering van € 4.896,52
6.8
Als het besluit tot intrekking of wijziging van de verleningsbeschikking of het besluit tot lagere vaststelling heeft geleid tot onverschuldigd betaald pgb, kan het zorgkantoor het onverschuldigd betaalde bedrag van de verzekerde terugvorderen. Omdat sprake is van een bevoegdheid zal het zorgkantoor aan de hand van hetgeen verzekerde heeft aangevoerd moeten bezien of de terugvordering niet tot onevenredige gevolgen voor de verzekerde leidt.
6.9
De rechtbank stelt allereerst vast dat de terugvorderingen in de verschillende besluiten van 18 mei 2022, uitsluitend zagen op gedeclareerde en uitbetaalde kosten in verband met tijdens uitstapjes verleende zorg. In de beslissing op bezwaar heeft het zorgkantoor de terugvordering beperkt tot de vergoede 89 uur zorgkosten in verband met de meerdaagse reis in februari 2022 naar [plaats].
Naar het oordeel van de rechtbank was het zorgkantoor niet bevoegd om tot terugvordering van de betaalde kosten in verband met de meerdaagse reis naar [plaats] in februari 2022 over te gaan in verband met de intrekking van het pgb budget voor 2022. Zoals eerder in deze uitspraak overwogen heeft het zorgkantoor onvoldoende afgewogen waarom het, alle belangen afwegend, tot deze intrekking heeft kunnen komen.
6.10
Voor zover het zorgkantoor daarnaast aan de terugvordering ten grondslag heeft gelegd dat de declaratie van zorgkosten voor alle uren dat deze reis heeft geduurd onrechtmatig en disproportioneel is en eiser en/of zijn moeder als gewaarborgde hulp hier niet mee hadden mogen stemmen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank verwijst allereerst naar de onder 4.2 genoemde uitspraak van de CRvB van 16 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:250). Daaruit volgt dat het in de systematiek van de Wlz en op grond van die wet toe te kennen pgb’s, van groot belang is dat door een goede controle ‘aan de voorkant’, met name bij het toekennen van een pgb en het goedkeuren van een zorgovereenkomst wordt voorkomen dat zich achteraf onrechtmatigheden voor doen die tot het intrekken van een pgb en terugvorderingen kunnen leiden. In dit geval verwijt het zorgkantoor eiser dat hij heeft ingestemd met een declaratie van zorgkosten voor alle uren dat hij is begeleid op zijn meerdaagse reis naar [plaats] in Italië, ook voor uren dat zijn zorgverlener evident geen zorg verleende, bijvoorbeeld omdat die zorgverlener op dat moment sliep. De rechtbank laat in het midden voor welke uren van deze reis al dan niet kan worden gesproken van zorguren maar stelt vast dat de onduidelijkheid die hierover bestaat in dit geval het gevolg is van een onvoldoende volledige en concrete zorgovereenkomst en beschrijving voor de door PGB Begeleiding op Maat te verlenen zorg bij uitstapjes. Het zorgkantoor acht het kennelijk mogelijk dat op grond van de zorgovereenkomst zorg kan worden verleend bij meerdaagse uitstapjes van eiser. Onvoldoende uitgewerkt is echter wat dat betekent in een situatie zoals bij eiser, waarbij er gedurende de dag veel zorgmomenten zijn waarbij hulp moet worden geboden maar ook veel momenten waarbij geen hulp wordt verleend maar de hulpverlener wel klaar moet staan om zo nodig hulp te verlenen. De onduidelijkheid op dit punt mag het zorgkantoor niet eenzijdig voor rekening van eiser laten. In eisers geval komt daarbij dat een reis naar Barcelona rond de jaarwisseling wel is goedgekeurd en uitbetaald. Het zorgkantoor heeft in haar schriftelijke reactie van 2 februari 2023 aangeven dat bij de vergoeding van de reis naar [plaats] een andere afweging is gemaakt dan bij de reis naar Barcelona. De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is welke afweging is gemaakt. Tijdens de zitting is op dit punt ook geen nadere toelichting gekomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zorgkantoor onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bedrag van € 4.896,52 wordt teruggevorderd.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het zorgkantoor op om uiterlijk binnen twaalf weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het zorgkantoor aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.145,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bijlage: wettelijk kader
Wet langdurige zorg (Wlz)
Op grond van artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg (Wlz) is een pgb een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 van de Wlz en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen.
Artikel 3.3.3 lid 4 van de Wlz
Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van de het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,
e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.
Regeling langdurige zorg (Rlz)
In artikel 5.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rlz is bepaald dat het pgb uitsluitend mag worden gebruikt voor het door de Svb, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de Wlz.
In artikel 5.18 van de Rlz is - voor zover hier van belang - bepaald dat bij de verlening van het pgb de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen worden opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het pgb uitsluitend voor het doen betalen door de Svb van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;
e. de verzekerde laat de betaling aan de zorgverlener uitsluitend verrichten door de Sociale verzekeringsbank, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel
3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten;
f. de verzekerde besteed het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;
f. de verzekerde deel het zorgkantoor op dienst verzoek of onverwijld uit eigen beweging allen feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Rlz bepaalt dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van gewaarborgde hulp; of indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.
In artikel 5.21 van de Rlz is het volgende bepaald:
1.
Na afloop van iedere subsidieperiode wordt de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.
2. Het zorgkantoor stelt het pgb binnen een half jaar na afloop van de subsidieperiode vast.
3. Het pgb wordt vastgesteld op de som van de bedragen die de Svb op grond van artikel 5.17, eerste lid, heeft uitbetaald.
4. Indien de verzekerde geen betalingen, als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onder a en b, heeft laten doen dan wordt de subsidie, in afwijking van het derde lid, vastgesteld op nihil.
Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit. Een beslissing op bezwaar moete op grond van 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Op grond van artikel artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor een belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Op grond van artikel 4:48, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvangen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of onvolledige gegevens tot een ander beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.